De uitvoer van de Nederlandse agro-sector
Aute ur(s ):
Konijn, R.J. (auteur)
Oskam, A.J. (auteur)
De auteurs zijn resp. onderzoeker en hoogleraar b ij de Landb ouwuniversiteit Wageningen. Met dan aan H.J.J. Stolwijk voor zijn opmerkingen bij
het onderzoek, dat gedeeltelijk is uitgevoerd b ij he Centraal Planb ureau.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4060, pagina 496, 29 mei 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
landbouw , visserij
De Nederlandse agro-sector verliest marktaandeel op buitenlandse markten. Hoe verontrustend is dat?
De welvaart van een land als Nederland hangt voor een groot deel af van de mogelijkheid om goederen en diensten in te voeren. Het
buitenland is groot en het is vaak niet efficiënt om zelf in de nationale productie te voorzien. Invoer van goederen en diensten verbreedt
het keuzepakket voor consumenten en andere verbruikers. Tegenover deze invoer dient een – in waarde gemeten – vrijwel gelijke
uitvoer te staan. Uitvoer is dus geen doel maar een middel. Krugman verwoordt het zo: “the need to export is a burden that a country
must bear because its import suppliers are crass enough to demand payment”1. Het belang van de invoer en de uitvoer voor de
nationale economie komt tot uitdrukking in het aandeel van de uitvoer in het bbp. De uitvoerquote voor Nederland is in de periode
1965-1992 gestegen van 41 naar 52 procent.
In dit artikel staat de uitvoer van goederen van de landbouw en de voedings- e ngenotmiddelenindustrie centraal, in het vervolg
samengevat als de agro-sector. Het belang van dez producten in het uitvoerpakket is groot. Nederland is, na de VS en Frankrijk, de derde
exporteur van agro-producten ter wereld. In 1992 maakten agro-producten met een bedrag van Æ’ 61 mrd bijna 25 van de totale
Nederlandse uitvoer uit. Het EU-gemiddelde lag op 12%.
Er zijn echter indicaties dat de perspectieven voor een verdere groei van de uitvoer van agro-producten relatief ongunstig zijn vanwege:
(1) een geringe groei in de vraag naar agro-producten in de EU, de dominante afzetmarkt voor Nederland; (2) toenemende liberalisatie van
de wereldmark voor agro-producten, gepaard aan extra restricties op de bestaande gesubisidieerde afzet; (3) de doorwerking van
milieuwetgeving: door het intensieve grondgebruik zal Nederland hier meer hinder van ondervinden dan andere lidstaten.
Dit artikel geeft een overzicht van de uitvoer van Nederlandse agro-producten. De ontwikkeling van de uitvoer wordt vergeleken met die
van andere EU-Ianden en met die van andere Nederlandse sectoren, om inzicht te verkrijgen in de relatieve uitvoerprestatie van de
Nederlandse agro-sector.
De structuur van de Nederlandse uitvoer
De uitvoerontwikkeling is bekeken over de periode 1977-1992 (vergelijkbare gegevens van na 1992 zijn niet beschikbaar, aangezien het
vrije verkeer van goederen een adequate registratie van handelsstromen onmogelijk heeft gemaakt)2.
Uit tabel 1 blijkt dat in de Nederlandse uitvoer vier productgroepen omvangrijk zijn. In volgorde zij dit vlees en vleesproducten,
groenten en fruit, grondstoffen van dierlijke en plantaardige oorsprong en zuivelproducten en eieren. Verder is de restgroep omvangrijk
met daarin een belangrijke plaats voor sigaretten. Uit de achterliggende data blijkt verder dat voor de als eerste twee genoemde groepen
het belang van de interne markt relatief groot is, in tegenstelling tot vooral zuivelproducten en eieren waarvan het aandeel in de uitvoer
naar niet-lidstaten groter is. Het belang van dranken, van grondstoffen van dierlijke en plantaardige oorsprong en van de restgroep is
toegenomen, ten koste van vooral het aandeel van zuivelproducten en eieren en in mindere mate dat van oliën en vetten Opvallend zijn
ook de grote aandelen van levende varkens en van snijbloemen in de productgroepen dit zijn producten waarin Nederland internationaal
een zeer groot marktaandeel bezit.
Tabel 1. De Nederlandse agro-export, samenstelling naar productgroepen
Productgroep
Levende dieren
Vlees en vleesproducten
Zuivelproducten en eieren
Graan en graanproducten
Groenten en fruit
Belangrijkste product
varkens (67%)
varkensvlees (30%)
overige kaas (42%)
biscuits e.d. (31%)
tomaten (12%)
Aandeela
prod.gr.
Verschil
1992-1983 b
3,20
16,56
14,09
3,48
16,41
-0,54
0,30
-5,39
0,15
0,10
Dranken
Oliën en vetten
Oliehoudende zaden enz.
Grondstoffen van dierlijke
en plantaardige oorsprong
Restgroep
bier (58%)
3,69
sojabonen (45%)
2,84
vetten+oliën verwerkt (15%) 0,54
snijbloemen (45%)
14,43
sigaretten (20%)
24,76
0,42
-1,81
0,09
3,37
3,26
a. Aandeel van productgroep in totale Nederlandse agro-uitvoer van 1992, in %.
b. Verschil in aandeel tussen 1992 en 1983.
Bron: berekend op basis van CBS/LEI, diverse jaargangen.
De waarde van de Nederlandse uitvoer is de afgelopen vijftien jaar bijna onophoudelijk gestegen (figuur 1), van 9,2 mrd ecu in 1977 tot
26,8 mrd ecu in 1992. Dit komt neer op een jaarlijks (nominale) groei van 7,4%. Het grootste gedeelte van de Nederlandse agro-uitvoer
blijft binnen de EU: in 1992 80%.
Figuur 1. De ontwikkeling van de uitvoer van agro-producten, totaal en naar de EU 1977-1992, mrd ecu
Decompositie-analyse
In het volgende zal getracht worden om op meer systematische wijze na te gaan in hoeverre de ontwikkeing van de Nederlandse agrouitvoer kan worden toegeschreven aan enerzijds specifiek kenmerken van de structuur van deze uitvoer en anderzijds aan het
concurrentievermogen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een decompositie van de uitvoer met behulp van een ‘constant market
shares’ (cms)-analyse 3.
De gedachtengang achter de cms-analyse is dat men slechts een uitspraak kan doen over de ontwikkeling van de uitvoer van een land
indien men deze vergelijkt met de uitvoer van een groep landen waarmee het land in kwestie concurreert. Een ‘normale’
uitvoerontwikkeling wordt dan gedefinieerd als die waarbij de groei van de uitvoer t.o.v. de referentiegroep, en dus het marktaandeel
constant blijft. Een gunstige of minder gunstige ontwikkeling t.o.v. de ‘normale’ uitvoerontwikkeling is dan een indicatie van het
concurrentievermogen van het land.
De uitvoerontwikkeling bij constant marktaandeel bestaat uit de volgende termen:
a. het schaaleffect. Dit geeft aan welke verandering in de uitvoer het gevolg is van groei (of krimp van de afzetmarkten, zonder rekening
te houden met aard en bestemming van de Nederlandse uitvoer;
b. het markteffect geeft de invloed van de structuur van de Nederlandse afzetmarkten weer; als Nederland, in vergelijking met de
referentiegroep, zich richt op een markt met een lagere groei, dan zal het markteffect negatief zijn;
c. het goedereneffect geeft de invloed van de samenstelling van het Nederlandse exportpakket. Een andere samenstelling van het
goederenpakket dan de referentiegroep kan een positief of negatief effect hebben, afhankelijk van de verschillen in groeitempo tussen de
productgroepen onderling;
d. het structuur-interactie-effect geeft aan in welke mate producten waarnaar een relatief snel (langzaam) groeiende vraag bestaat ook
worden afgezet op markten die snel (langzaam) groeien, met andere woorden: of er samenhang bestaat tussen de groei van producten en
markten.
Geven de termen a t/m d de verandering van de uitvoer weer bij een constant marktaandeel, de volgende termen hebben betrekking op
veranderingen in de marktaandelen en zijn indicatoren van het concurrentievermogen van een land:
e. het statisch concurrentie-effect geeft aan in welke mate de marktaandelen van Nederland veranderd zijn bij een omvang van de
internationale handel zoals die was aan het begin van de beschouwd periode. Een negatief statisch concurrentie-effect betekent dus dat
de agro-sector haar positie niet heeft kunnen behouden. Het meet de verandering in de uitvoer bij een vaste (statische) omvang van de
internationale handel;
f. het dynamisch concurrentie-effect heeft betrekking op de verandering in het marktaandeel die samenhangt met de veranderende
(dynamische) omvang van de internationale handel. Een positieve waarde geeft aan dat de agrosector zich juist extra sterk gericht heeft
op bestemmingsgebieden en producten waar de vraag gegroeid is.
Decompositie van de Nederlandse agro-export
Bovenstaande-decompositie is toegepast op de waardegegevens van de Nederlandse uitvoer voor de perioden 1977-1985 en 1986-1992.
Deze opsplitsing is gemaakt om het effect van de toetreding van Spanje en Portugal te isoleren. Per periode wordt onderscheid gemaakt
in de productgroepen van tabel 1, en in twee bestemmingsgebieden, te weten de EU en de rest van de wereld. Als referentiegroep is
gekozen voor de EU-landen. De belangrijkste resultaten zijn weergegeven in tabel 2.
Tabel 2. Decompositie van de ontwikkeling van de Nederlandse agro-uitvoer over de periode 197 1985 en 1986-1992 in miljoen
ecu
Periode
a.
b.
c.
d.
schaaleffect
markteffect
goedereneffect
structureel interactie-effect
b t/m d: structuurinvloed
a t/m d: toename bij
constant marktaandeel
e. statisch concurrentie-effect
f. dynamisch concurrentie-effect
e+f: totaal concurrentie-effect
a t/m f: toename uitvoer
1977-’85
1986-’92
12444
-63
-646
-164
-873
8698
444
656
-176
924
11571
228
-909
-681
10890
9622
-1640
-1138
-2778
6844
Bron: berekend op basis van LEI/CBS, diverse jaargangen
1977-1985
De feitelijke toename van de totale uitvoer van Nederlandse agro-producten is over de periode 1977 1985 bijna 11 mrd ecu geweest; een
groei van ruim 10% per jaar. De totale groei ligt echter 0,4% per jaar lager dan de groei bij een constant marktaandeel. Dat is vooral te
wijten aan het dynamisch concurrentie-effect. Vooral voor de uitvoer van ‘graan en graanproducten’ en ‘oliehoudende zaden naar EUIanden gold dat een toename van de totale invoervraag samenging met een daling van het Nederlandse marktaandeel. Voor de granen is
dit niet verwonderlijk. Nederland bezit niet de mogelijkheden (zoals Frankrijk) om op grote schaal granen te produceren. De EU is daarin
rond 1985 meer dan zelfvoorzienend en het lijkt erop dat Nederland hier maar een klein graantje van heeft meegepikt. Op lange termijn
hoeft dat niet zorgelijk te zijn: granen en oliehoudende zaden zijn echte bulkproducten. Positieve effecten waren te zien bij de
productgroepen ‘grondstoffen van dierlijke en plantaardige oorsprong’ en ‘oliën en vetten’, voornamelijk voor wat betreft de EU.
De structuurinvloed is negatief, voornamelijk doordat de samenstelling van het Nederlandse goederenpakket niet goed aansluit bij de
toename van de invoervraag. Vooral de bestemming ‘rest van de wereld’ laat een negatief goedereneffect zien.
1986-1992
De uitkomsten voor de periode 1986-1992 laten een soortgelijk beeld zien. De feitelijke toename van de uitvoer bedroeg nu 5% per jaar.
De groei van de uitvoer is echter ca. 1,7 procentpunt achtergebleven bij de toename die zich bij constante marktaandelen zou hebben
voorgedaan. Vooral het grote statisch concurrentie-effect valt hier op: bij de structuur van de internationale vraag van 1986 heeft
Nederland marktaandeel verloren, vooral bij de uitvoer naar de EU van de productgroepe ‘overig’, ‘vlees en vleesproducten’ en
‘zuivelproducten en eieren’. De intra-EU-handel in de productgroep ‘overig’ is zeer sterk gegroeid in de beschouwde periode, met name
door een stijging van de invoervraag uit Spanje. Nederland heeft hier duidelijk marktaandeel verloren (de markt gemist?) Bij het
dynamische concurrentie-effect is bijna exact hetzelfde het geval. Positieve concurrentie effecten zijn te vinden bij ‘grondstoffen van
dierlijke en plantaardige oorsprong’ en ‘groenten en fruit op derde markten.
Het goedereneffect is in deze periode positief en compenseert daarmee het negatieve effect over de periode 1977-1985. Het grootste
gedeelte van dit effect is afkomstig uit de EU-markt, waar de grote bijdragen vooral kwamen van de productgroepen ,overig’, ‘groenten en
fruit’, ‘vlees en vleesproducten en ‘grondstoffen van dierlijke en plantaardige oorsprong’.
Andere uitvoer
Het uitgangspunt van een constant marktaandeel als referentiepunt kan men ter discussie stellen in een situatie waarin de internationale
handel sneller groeit dan de productie; dan hebben landen met een hoge uitvoerquote een relatief moeilijke positie. Dit geldt voor de
Nederlandse agro-sector, met een aandeel van de Nederlandse uitvoer in de totale uitvoer van de EU van 32% in 1977 (voor niet agroproducten: 11%). Dit impliceert dat de Nederlandse agro-sector een veel moeilijker startpositie heeft om de uitvoer te vergroten. Daarom
is het interessant om een vergelijkbare analyse uit te voeren voor de uitvoer van niet-agrarische producten, om zo de uitvoer van de
agro-sector nog eens in een ander licht te plaatsen.
Uit tabel 3 blijkt dat de Nederlandse marktaandelen zijn gestegen in de periode 1977-1985 en gedaald in de periode 1986-1992. De daling
is in de tweede periode duidelijk groter dan bij de agro-sector Over de periode 1977-1992 is de niet agro-uitvoer 13% achtergebleven ten
opzichte van een constant marktaandeel; bij de agrouitvoer is dit 16%. Over de totale periode heeft de Nederlandse agrosector (in
vergelijking met de niet-agro-uitvoer) maar weinig terrein verloren: ondanks het bestaande hog marktaandeel in de exportmarkten. Over
de periode 1986-1992 heeft de uitvoer van de agro-secto zich relatief gunstig ontwikkeld.
Tabel 3. De ontwikkeling van de Nederlandse niet agro-uitvoer mln ecu
Periode
1977-85
1986-92
a. schaaleffect
b. structuurinvloed*a
a+b: toename bij constant marktaand.
c. statisch concurrentie-effect
d. dynamisch concurrentie-effect
c+d: totaal concurrentie-effect
a t/m d: toename uitvoer
41967
1480
43447
520
958
1478
44925
27946
4158
32104
10322
5863
16185
15919
a. Er is geen opsplitsing gemaakt van goederen; het structuureffect is dus alleen afkomstig van het markteffet.
Bron: berekend op basis van LEI/CBS, diverse jaargangen.
Slot
De Nederlandse agro-sector heeft marktaandeel verloren op bestaande en groeiende markten. Afgezet tegen de ontwikkeling bij niet
agro-producten is het verlies gering. Een aantal ontwikkelingen zou hieraan ten grondslag kunnen liggen. Allereerst de invoering van de
melkquotering in 1984, waarbij Nederland een meer dan evenredige korting op de melkproductie heeft opgelopen. Het blijkt dat het
marktaandeel van Nederland voor de productgroep ‘zuivel en eieren’ op de interne markt gedaald is van 36 naar 24%, terwijl de omvang
van de interne markt gestegen is met 64%. Een andere oorzaak kan zeker gezocht worden in de toetreding van Portugal en met name
Spanje in 1986. Het gevolg was een relatief sterke handelsontwikkeling in die landen. Het feit dat de agro-sector in de tweede periode
sterker achterbleef dan in de eerste periode kan er ook op wijzen dat de randvoorwaarden die milieuwetgeving oplegt aan de agrarische
productie in Nederland steeds zwaarder gaan wegen. Dta met name de uitvoer van ‘vlees en vleesproducten’ achterblijft, is niet
verwonderlijk. De afhankelijkheid van een productiemethode die meer en meer als vervuilend wordt gezien, zal in de toekomst het
concurrentievermogen zeker verder beïnvloeden.
Daling van marktaandelen (in waarde gemeten) kan betekenen dat het volume òf de prijs achterblijft Over de beschouwde periode gaat
het met name om de prijsontwikkeling. Deze trend heeft zich doorgezet: over de periode 1992-1995 zijn de prijzen van agrarische
producten jaarlijks met 2,2 gedaald4. Het is moeilijk uit te maken of de Nederlandse agro-sector zich voornamelijk in het bul segment
begeeft en technologisch laagwaardige producten voortbrengt5. Het probleem is dat verscheidene bulkproducten met een lage prijs per
volume-eenheid, relatief technologisch hoogwaardig worden voortgebracht, bijvoorbeeld in de glasgroenteteelt.
Dat de groei van de uitvoer van de agro-sector in vergelijking met andere EU-Ianden achterblijft zegt iets over de Nederlandse agrosector, maar minder over de ontwikkeling van de Nederlands economie. Analoog aan de redenering eerder gehouden is het zaak om zich
te richten op groeiend markten. Als dit betekent dat de agro-uitvoer achterblijft bij die van andere sectoren in de economie kan dit een
efficiënte aanpassing zijn. Hiervoor bestaan echter geen duidelijke aanwijzingen
1 P.R. Krugman, What do undergrads need to know about international trade, American Economic Review, 1993, jg. 83, nr. 2, blz. 23-26.
2 AT Kearney Consultants, De markt gemist, eindrapport ORCA-project, Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Den Haag,
1994.
3 H. de Haan, C.J.. Jepma en M.C. Quist, De export van agrarische producten naar derde landen Groningen, 1983.
4 LEI/DLO, Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens, diverse jaargangen, De Haag.
5 In de literatuur hanteert men veelal de kilogramprijs van een product als maatstaf voor de hoogwaardigheid. Zie bijv. A.C.J.M. de Graaf
en H.G.A. Noordman, Specialisatie en prijsconcurrentie van Nederland en Duitsland bij de handel in industriële producten, CPB
Onderzoeksmemorandum 123, Den Haag, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)