Ga direct naar de content

De toekomst van Arbeidsvoorziening

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 19 1995

De toekomst van Arbeidsvoorziening
Op de arbeidsmarkt kunnen naast elkaar vacatures
en werklozen bestaan. Soms is daar niet veel aan te
doen (als gevraagde en aangeboden kwalificaties te
sterk uiteen lopen), soms ook hebben vraag en aanbod gewoon hulp nodig om elkaar te vinden. Die
hulp kan bestaan uit bemiddeling, of het verbeteren
van de kwalificaties van hen die uit zich zelf geen
concurrerende positie op de arbeidsmarkt weten te
veroveren. Deze activiteiten verbeteren de werking
van de arbeidsmarkt en zullen zo een welvaartsverhogend effect hebben. In de Arbeidsvoorzieningswet is
vastgelegd dat de overheid hier een taak heeft. De instelling hiervoor, Arbeidsvoorziening, is in 1991 losgemaakt van het Ministerie van Sociale Zaken en
onder een bestuur geplaatst van vertegenwoordigers
van werknemers, werkgevers en overheid.
De evaluatie-onderzoeken die begin dit jaar gehouden zijn ten behoeve van de commissie-Van Dijk
waren kritisch over het functioneren van deze nieuwe structuur1. Een verbetering was weliswaar dat
Arbeidsvoorziening meer aandacht had gekregen
voor de vraag naar arbeid. Toen men nog deel uit
maakte van het Ministerie stond het bestand bekend
als een ‘kneuzenbak’, waar werkgevers bij voorbaat
geen interesse in hadden. Het bepalen van landelijk
beleid bleek met drie gelijkwaardige partijen in het
centraal bestuur echter niet eenvoudig. En er waren
twijfels bij het succes op macro-niveau. De ‘marktgerichtheid’ leidde weliswaar tot een groter marktaandeel, maar hierbij ging het (ook) om plaatsingen die
zonder hulp waarschijnlijk toch wel tot stand waren
gekomen. Een positief effect van Arbeidsvoorziening
op de doelmatigheid van de werking van de arbeidsmarkt bleek niet aantoonbaar. Zwakke groepen hebben waarschijnlijk wel enigszins kunnen profiteren
van het grotere aantal plaatsingen (de zg. slipstreamgedachte), maar tegelijkertijd bestond de vrees dat de
publieke financiering te weinig benut werd voor versterking van het zwakste arbeidsaanbod. Daarbij leek
de efficiency na de tripartisering te zijn afgenomen.
Eerder al had minister Melkert laten weten te willen bezuinigen op Arbeidsvoorziening. Ook wilde de
overheid zich terugtrekken uit het centraal bestuur.
Na de evaluatie kondigde het kabinet aan dat de organisatie zich weer primair moest gaan richten op
moeilijk plaatsbare werklozen. Het beleid zou door
de overheid geformuleerd worden, waardoor voor Arbeidsvoorziening een meer uitvoerende rol overblijft.
Hoe ziet Arbeidsvoorziening nu haar eigen toekomst? In het recent verschenen ondernemingsplan
Arbeidsvoorziening kiest de toekomst onderscheidt
het centraal bestuur twee taken: het bij elkaar brengen van vraag en aanbod door informatieverstrekking en bemiddeling, en het versterken van arbeidsaanbod door scholing en training. Uitgangspunt bij
de werkzaamheden blijft de vraag op de arbeidsmarkt. Om deze te volgen, wil Arbeidsvoorziening
ook gaan bemiddelen voor flexibele arbeidsrelaties.

ESB 2-8-1995

Niet alle werkzaamheden wil men zelf gaan verrichten; er zal samenwerkerking worden gezocht met bij
voorbeeld uitzendbureaus.
De financiering van een basispakket, o.a. bemiddeling en informatieverstrekking voor werkgevers en
werknemers, moet uit een vaste rijksbijdrage komen.
Deze bijdrage zal ook gebruikt worden voor een aantal ‘trajecten’ voor kwalificatieverbetering. Bij de diensten die publiek gefinancierd worden, wil Arbeidsvoorziening zelf het beleid vaststellen. Aanvullende
diensten, zoals meer of meer intensieve scholing en
bemiddeling, worden geleverd tegen betaling. De gebruikers hiervan kunnen werkenden en werkgevers
zijn, maar ook uitkeringsinstanties, die er immers
belang bij hebben dat hun clienten de weg naar de
arbeidsmarkt snel weten te vinden.
Arbeidsvoorziening wil dus het beleid van de laatste jaren, waarbij men trachtte een stevige positie te
veroveren op de markt voor arbeidsbemiddeling,
voortzetten. Aan de kritiek dat hierdoor publieke financiering te weinig gebruikt zou worden voor de
zwakste groepen komt men tegemoet door een scheiding tussen de taken bemiddeling en kwalificatieverbetering, en de bijbehorende geldstromen, aan te
brengen . Verder zal een toename van het aantal ‘contractrelaties’ de efficiency kunnen bevorderen. Waar
Arbeidsvoorziening als opdrachtgever fungeert, aan
bij voorbeeld scholingsinstituten, stelt dit in staat om
beter te reageren op veranderingen in de vraag naar
diensten van het Arbeidsbureau. Werkt Arbeidsvoorziening voor een ander, bij voorbeeld een uitkeringsinstantie, dan wordt men gedwongen efficient te werken om de opdracht te verkrijgen.
Het lijkt een logisch vervolg dat de overheid zich
ook als opdrachtgever gaat gedragen, en het budget
meer en meer prestatie-afhankelijk maakt. Het kabinet hoeft zich door dit ondernemingsplan niet gehinderd te voelen om het beleid in toenemende mate
zelf te bepalen, en de Arbeidsvoorziening meer in de
rol van — vakkundige – uitvoerder te dringen. Ook
wordt het denkbaar, dat Arbeidsvoorziening bij de
uitvoering van overheidsopdrachten voor bij voorbeeld scholing en training zal concurreren met andere instanties. Voor Arbeidsvoorziening wordt dan de
vraag, welke bestuursstructuur het beste past bij die
rol. De sociale partners zullen moeten bewijzen dat
een tripartiet bestuur werkelijk goed is voor de kwaliteit van de dienstverlening, anders zal de organisatie
zich op de markt niet kunnen handhaven.
E.S. Pelle
1. J. de Koning, De resultaten van Arbeidsvoorziening, ESB,

15 maart 1995, biz. 248-253; D.E. Ernste, Arbeidsvoorziening: werkt het tripartiete model?, id., biz. 254-258.

2. Tegelijkertijd worden mogelijke schaalvoordelen wel benut. Zo zullen werklozen die door Arbeidsvoorziening zelf
‘bemiddelbaar gemaakt’ zijn, voorrang krijgen bij de bemiddeling.

Auteur