Ga direct naar de content

De tijdsduur van het ontwikkelingsproces

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 31 1990

De tijdsduur van het
ontwikkelingsproces
Inleiding
Dat de vermindering van het inkomensverschil tussen ontwikkelde en
onderontwikkelde landen, het ontwikkelingsproces, een lange tijd zal vergen
weten we. Maar hoe lang dat proces zal
duren is lets waarover weinig wordt gesproken. Het blijft bij vage uitdrukkingen, zoals eeuwen en decennia. In dit
artikel wil ik trachten om met wat concretere getallen te komen. Dat wil overigens niet zeggen dat deze al te letterlijk genomen moeten worden.
Wij zullen het resultaat in drie fasen
bespreken. Eerst zal worden bestudeerd hoe het zou zijn (en is geweest)
als er geen ontwikkelingshulp bestond.
Vervolgens bestuderen wij wat een hulp
van 0,7 procent van het bruto nationaal
produkt (bnp) van de donorlanden in het
beeld verandert. Daarna wordt het effect van 2% hulp bezien. En ten slotte
keren wij het vraagstuk om en vragen
ons af hoeveel hulp nodig zou zijn om
een bepaalde tijdsduur van het proces,
die vooraf gekozen wordt, te bereiken.
Het gebruikte cijfermateriaal is afkomstig van de Wereldbank1.
Er is een grote verscheidenheid van
cijfers over de grootheden die in dit
onderzoekje nodig zijn. In dit artikel is
gebruik gemaakt van het World Development Report 1989 (dat van 1990 was
nog niet beschikbaar) en van de voor de
Wereldbank verrichte onderzoekingen
door I.B. Kravis et al.2. De benodigde
cijfers zijn, ten eerste die van de bevolkingsomvang (P0 voor de arme landen
en Qo voor de rijke landen) en het inkomen per hoofd (X0 voor de arme en Y0
voor de rijke landen). De recentste zijn
die van 1987 in het World Development
Report: P0 = 2.823 en Q0 = 777 miljoen
en X0 = 290 en Y0 = 14.430 dollars van
1987. Kravis c.s. geven cijfers voor de

werelddelen. In 1975, dat door de auteurs als basis is gebruikt, golden de
cijfers uit tabel 1. in alternatief I is Oceanie tot de rijke en in 11 tot de arme landen
gerekend.
In de tweede plaats zijn gegevens
nodig over de stijging der inkomens. Uit
beide bronnen laten zich stijgingstempo’s voor de inkomens van arme en
rijke landen berekenen. Het World Development Report geeft cijfers voor de
perioden 1965-1980 en 1980-1987. Uit
Kravis c.s. laten zich onder andere de
genoemde alternatieven berekenen.
(Ook daar zouden verschillende perioden kunnen worden berekend, maar ik
heb mij beperkt tot het gehele tijdperk
1950-1977 waarover nun werk handelt.) Zo zijn voor de stijging per jaar r
van de rijke en s van de arme landen
vier cijfers verkregen die in volgorde
van hoogte als volgt luiden:
r= 1,026
5 = 1,054

1,037
1,041 1,041
1,056 1,056 1,061

De cursief gedrukte cijfers zijn aan
het werk van Kravis ontleend. Het is
opmerkelijk dat alle r lager zijn dan alle
s. Dit geldt voor deze macrocijfers maar
niet voor de cijfers van afzonderlijke
landen.
Ter verdere illustratie van de representativiteit van onze cijfers berekende
ik de uiterste waarden die gevonden
worden voor T, de tijdsduur van het
gelijk worden van de inkomens per
hoofd van de ontwikkelde en de onderontwikkelde landen. Die uiterste waarden worden verkregen voor de uiterste
waarden die de s/r kunnen aannemen,
namelijk 1,0125 en 1,034 en bedragen
achtereenvolgens 315 en 109 jaar.
Deze cijfers lopen ver uiteen; doch zij
gaan een eeuw te boven.
Als ‘centraal geval’ wordt nu gekozen
de verhouding van de gemiddelde
waarden van s (1,057) en r (1,036), en
deze is = 1,02.

Tabel 1. Bevolkingsomvang en inkomen per hoofd
Alternatief

Po mln.
Qo mln.
Xo1987$
Yo1987$

I

1906
768
1280
4575

II
2065
609
1266
5483

1. Eensdeels van het World Development
Report 1989, Oxford University Press, 1989;
anderdeels van I.B. Kravis et.al., World product and income. International comparisons
of real gross national product, The Johns
Hopkins University Press, Baltimore en Londen, 1982.

2. I.B. Kravis et.al., op.cit., 1982.

1053

Zonder hulp
Als uitgangspunt is 1987 gekozen,
het jaar dat in het World Development
Report 1989 als basis dient. In dit rapport is immers de verdeling van de (nietcommunistische) wereld in landen met
lage en landen met hoge inkomens het
nauwkeurigst geschied. Kravis c.s. gebruiken in hun groepering alleen een
onderverdeling naar werelddelen.
De gemiddelde groei van het inkomen per hoofd r van de rijke landen,
waarvan ik de cijfers noemde, was
1,036 en dat van de_arme landen s =
1,057. Daaruit volgt s/r = 1,02, de waarde die is gebruikt in het ‘centrale geval’.
De waarden van de bevolkingsomvang en de inkomens per hoofd voor
1987 zijn ontleend aan het World Development Report.
Po = 2823
Qo = 777
Xo = 290
Yo = 14.430

De tijdsduur T nodig om de inkomens
per hoofd gelijk te doen worden, moet
aan de vergelijking voldoen:
X 0 s T = Y 0 r T of: ST = 14.430 r1 (1)
Voor s/r = 1,02 is deuitkomstT = 197.

Met de hoogste waarde voor s/r
(1,034) berekend wordt T = 117 en met
de laagste waarde voor s/r = 1,0125 is
1 = 315. Hierdoor wordt de gevoeligheid
van het resultaat ge’illustreerd en tevens het antwoord gegeven op de door
ons gestelde vraag. De duur van het
ontwikkelingsproces is tussen een en
drie eeuwen en als de tegenwoordig
ontwikkeld genoemde landen in de Napoleontische tijden onderontwikkeld
waren, is ontwikkeling inderdaad paste
bereiken in een tot drie eeuwen. Hopelijk kunnen economische historici ons
inlichten omtrent de stoffelijke welvaart
van Europa of Noord-Amerika ten tijde
van Napoleon, om deze stelling te toetsen.

Hulp van 0,7% van het bnp
Wanneer, na de tweede wereldoorlog, het verschijnsel ontwikkelingshulp
na de dekolonisatie zijn intrede doet,
wordt daarvoor door de commissiePearson3 als normomvang 0,7% van
het bnp aanbevolen, later overgenomen doorde commissie-Brandt4. Om te
zien hoe deze hulp zal uitwerken kunnen wij de vraag stellen hoeveel tijd dan
nodig is om een gelijk inkomen per
hoofd van arme en rijke landen te verwerkelijken.
Vergelijking (1) moet dan bij inkomen
290 s voor jaar t (na 1987) de te ontvangen hulp optellen en van het inko-

1054

men YoQo aftrekken. De vergelijking
wordt dan:
s’ (X0Po + 0,007Y0Qo)/Po =
r’ (YoQo – 0,007Y0Qo)/Qo

(2)

De oplossingen voor de drie waarden van s/r worden nu: t = 114, 192 en
307 jaar. Dit is wel een verkorting, maar
geen spectaculaire.

Hulp van 2 procent van het bnp
Elders5 heb ik een pleidooi gehouden voor verhoging van de ontwikkelingshulp tot 2% van het bnp. Ik was er
mij van bewust dat dit een bescheiden
bijdrage zou zijn, maar bevond mij in
goed gezelschap. Met behulp van dezelfde techniek wordt vergelijking (2):
sr (X0Po + 0,02Y0Qo)/P0 =
r1′ (YoQo – 0,02Y0Qo)/Qo

(3)

De oplossingen worden nu, in plaats
van 117, 197 en 315: t’ = 109, 184 en
293 jaar. Het enige passende commentaar lijkt mij: inderdaad een bescheiden
bijdrage. Zullen de burgers van de onderontwikkelde landen rustig meer dan
een tot drie eeuwen wachten, of zullen
de ondernemendsten (legaal of illegaal)
wat welvaart bij ons komen zoeken?

even welvarend zouden zijn, of na een
eeuw? Is het realistisch omte veronderstellen dat de donorlanden 28 procent
of meer van hun inkomen voor ontwikkelingsinvesteringen beschikbaar zouden stellen? Een overtuigde ontkenning
zal ons aller antwoord zijn. Maar onze
uitkomsten zijn gebaseerd op gegevens van de Wereldbank en wij zijn
overtuigd van de juistheid van die cijfers. Onze uitkomsten tonen de omvang van het al sinds Pearson besefte
ontwikkelingsvraagstuk. Geen ander
antwoord dan een trendbreuk is reeel.
Dat verklaart misschien ook waarom
Willy Brandt enkele maanden geleden
de leden van ‘zijn’ commissie weer bijeen geroepen heeft.
Wat zou zo’n ‘trendbreuk’ kunnen inhouden? Te denken zou zijn aan een
drastische omschakeling en beperking
van de bewapeningsindustrieen, wat
tegelijkertijd de beangstigende milieuvervuiling kan verminderen, en het gebruik van energie beperken, waarvan ik
de noodzaak kort geleden beklemtoonde6. Misschien ook het inschakelen van
meer arbeid, waarvan nog altijd een
overschot bestaat; wat wel inhoudt dat
de loon- en salariseisen beperkt blijven.
Hoe dan ook, het vraagstuk is van de
hoogste urgentie en een krachtiger benadering van het probleem is geboden.

J. Tinbergen

Wachttijd halveren
Zoals in de eerste paragraaf aangekondigd, keren wij het vraagstuk om.
Als de burgers van de arme landen het
geduld zouden hebben om ‘maar’ een
eeuw te wachten op de welvaart van de
rijke landen, hoeveel hulp zou er dan
nodig zijn?
De vergelijkingen blijven dezelfde,
maar de tijdsduur is nu een gegeven
geworden, namelijk 100 en de onbekende de noodzakelijke ‘transfer’T. De
eerdergebruikte vergelijking wordt dan:
s100 (X0Po + TY0Qo)/Po =
r 100 (YoQo-TY 0 Qo)/Qo

(4)

T is hier uitgedrukt als het gedeelte
van het bnp dat de ontwikkelde landen

beschikbaar zouden moeten stellen. De
drie uitkomsten zijn: T = 0,049,0,285 en
0,476, dat wil zeggen 5 a 50% van de
inkomens der ontwikkelde landen zouden in ontwikkelingslanden moeten
worden ge’fnvesteerd met bijna 30 procent als norm!

Enkele conclusies
Zijn de geproduceerde cijfers realistisch? Is het realistisch om te veronderstellen dat de derde wereld tevreden is
als haar inwoners na twee eeuwen

3. L.B. Pearson et.al., Partners in development, Praeger Publishers, New York, Washington, Londen, 1969.
4. W. Brandt et.al., North-South: a programme for survival, Pan Books, Londen; MIT
Press, Cambridge MA, 1980. A further statement was published in 1983.
5. J. Tinbergen, World security and equity,
Edward Elgar, Gower House, Aldershot, GB,
Gower Publishers Company, Brookfield, VS.
6. J. Tinbergen, De verdeling van hulpbronnen over toekomstige generaties, ESB, 12

juli 1989, biz. 677. Inmiddels is gebleken dat
het het verbruik van steenkool en aardgas
is, en (nog?) niet dat van olie dat de toelaatbare hoeveelheid overtreft.

Auteur