Ga direct naar de content

Conjunctuurindicator november 1990

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 31 1990

Conjunctuurindicator
november 1990

Groei neemt af

Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
2r

De DNB-conjunctuurindicator voor januari 1991 duidt
net als in de voorgaande maanden op een voortdurende,
maar zeer bescheiden afzwakking van de conjunctuur (zie
figuur 1). Deze indicator is gebaseerd op vijf voorlopende
componenten. De tabel toont de bijdragen van deze componenten aan de veranderingen van de DNB-indicator,
waarbij de mutaties zijn genomen van drie-maandsgemiddelden. Te zien is hoe, gemeten over de periode augustus
1990-januari 1991, alle componenten aan de voorspelde
conjunctuurdaling hebben bijgedragen. In de meest recente maanden duidden vooral de IFO-conjunctuurindicator
van de Duitse industrie en de reele geldhoeveelheid op
enige verslechtering van de conjunctuur.
De gevolgen van de door de gebeurtenissen in het
Midden-Oosten fors gestegen olieprijzen voorde produktie
liggen nog achter de horizon en werken nog vrijwel niet
door in de DNB-indicator. Voor de conjuncturele ontwikkelingen op de langere termijn speelt de olieprijs uiteraard
een belangrijke rol. Tot op heden weerspiegelen de hoge
olieprijzen niet een toegenomen schaarste van olie, maar
veel meer onzekerheid over mogelijke toekomstige
schaarste. Schaarste zou kunnen ontstaan door het ten
gevolge van oorlogshandelingen wegvallen van produktiecapaciteit rond de Perzische Golf. Blijft het wegvallen van
produktiecapaciteit evenwel achterwege dan kan de olieprijs terug naar haar evenwichtswaarde, die veelal wordt
geraamd op rond de twintig dollar per vat. Zou de produktiecapaciteit wel op grote schaal worden aangetast, dan
worden wel prijsstijgingen tot zestig dollar per vat genoemd, met alle gevolgen van dien voor de conjunctuur.
Vooralsnog worden de prognoses van de toonaangevende conjunctuurvoorspellers voor 1991 veelal gebaseerd op olieprijzen van 20 tot 25 dollar per vat. Dergelijke
prijsniveaus hebben naar verwachting slechts een beperkte invloed op de economische ontwikkeling. Voor de Nederlandse conjunctuur speelt verder vooral de economische groei van haar belangrijkste handelspartners een rol.
In het herfstrapport van de Vijf instituted wordt voor het
voormalige West-Duitsland een daling van de groei voorspeld van 4% (1990) naar 2,5% (1991). Daarmee komt een
einde aan de jarenlange periode van conjuncturele opFiguur 2. Conjunctuurontwikkeling voor drie landen
….. Verenigde Staten
— – Nederland
Duitsland

—— Realisatie
…..

Indicator

0

80

81

82

83

84

85

86

87

88

89

90

91

gang, zie figuur 2. Eerder werd voor 1991 van 3,5% uitgegaan. Het Westduitse groeitempo convergeert met voornoemde groei van 2,5% in 1991 naar het niveau dat voor
de meeste andere Europese landen, waaronder Nederland, wordt verwacht. In Japan blijft het groeitempo hoog,
al is ook daar sprake van een daling van 4,6% in 1990 naar
4% in 1991. In de VS, waar al sinds medio 1988 van
conjunctuurverslechtering sprake is – zie figuur 2 – waren
de prognoses voor de Golfcrisis al somber door onder meer
de overheidstekorten en de financile situatie van de banken. Inmiddels oordeelt een meerderheid van de economische experts dat een recessie – twee kwartalen achtereen
een daling van het bnp-volume – niet onwaarschijnlijk is.
Conclusie
De DNB-indicator geeft voor januari 1991 een verdere
afzwakking van de conjunctuur aan. De vooruitzichten op
langere termijn wijzen, gezien de internationale ontwikkelingen en gegeven een olieprijs tussen de 20 en 25 dollar
per vat, op een bescheiden voortzetting van de conjunctuurverslechtering.
Tabel. Bijdragen van de componenten aan de mutatie in
de Conjunctuurindicator
Component

febr.’90- meiapr.
juli

aug.- nov.okt. Jan.’91

IFO-conjunctuurindicator Duitsland
Verwachte bedrijvigheid, ind.
Feitelijke orderontvangst, ind.
Verw. omzet nieuwe NCM-polish.
Reele geldhoeveelheid

6
-22
-56
22
-29

-18
-17
33
-52

-15
-9
-30
-8
-15

-14
3
-3
-9
-12

Indicator

-80

-56

-77

-35

0

Toelichting: De bijdragen zijn genomen ten opzichte van de direct voorafgaande driemaandsperiode en luiden in eenduizendste eenheden van de
figuur, dat wil zeggen genormaliseerde waarden.

80

1056

81

82

83

84

85

86

87

88

89

90

Deze rubriek wordt samengesteld door dr. J.A. Bikker en drs. L.
de Haan, werkzaam bij de afdeling Wetenschappelijk onderzoek
en econometrie respectievelijk de Studiedienst van de Nederlandsche Bank.

Auteurs