Ga direct naar de content

De thuiseconoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 20 1984

De thuiseconoom
De gebruikelijke omschrijving van de economie als de gedragswetenschap die zich met het schaarsteprobleem bezighoudt, is
veelomvattend. Misschien zelfs wel te ruim omdat aan elke vorm
van menselijk gedrag een schaarste-aspect zit, al is het maar omdat handelen tijd kost en het leven kort is. In de praktijk beperken de meeste economen zich dan ook tot de bestudering van gedrag dat op de een of andere manier in geld waardeerbaar is en op
de markt plaatsvindt. Het gevolg hiervan is dat in de economie
een soort ,,dr. Jekyll en mr. Hyde”-mensbeeld wordt geschapen:
aan de ene kant (op de markt) is er sprake van een nijvere cijferaar, een ,,homo economicus”, maar eenmaal buiten de markt
aangekomen bergt deze zijn calculator op en laat hij zich leiden
door irrationele en onvoorspelbare voorkeuren. Zo absoluut kan
de tweespalt in het gedrag niet zijn. De schroom om de economische theorie buiten het marktgedrag toe te passen is in Europa
niettemin groot. Zo niet in de Verenigde Staten, waar economen
al in de jaren zestig en zeventig hun blik tot gebieden als opvoeding, huwelijk en gezinsplanning hebben verbreed 1). Zij ontdekten de ,,home economics” als een speciaal terrein waarop de
,,homo economicus” zich beweegt. Ter lering en vermaak hier
een korte introductie in de beginselen van de huiseconomie.
Het terrein van de huiseconomie is het gezin, waarin zowel
wordt geconsumeerd als geproduceerd. In de consumptieve sfeer
wordt, net als in de traditionele economie, het nut gemaximaliseerd. Alleen is het nut niet direct afhankelijk van de aankoop
van goederen op de markt: marktgoederen schenken alleen bevrediging, zo veronderstelt de huiseconomie, in combinatie met
tde ,,input” van schaarse menselijke tijd in de huishouding. Een
gekochte diepvriesmaaltijd bij voorbeeld verschaft de koper alleen nut als hij eerst wordt ontdooid, dan verwarmd en vervolgens gegeten. Er moet dus binnen de huishouding eerst nog geproduceerd worden om te kunnen consumeren. De consequentie
hiervan is dat het gezin, in afwijking van de traditionele economie, als geintegreerde consumptie- en produktiehuishouding
wordt gezien. Er is dan ook simultaan sprake van een nutsfunctie
en een produktiefunctie. De thuiseconoom slaat nu driftig aan
het maximaliseren en differentieren om te bepalen hoe hij zijn
tijd het beste kan aanwenden. Steeds is hij op zoek naar de combinatie van produceren en consumeren, waarbij zijn nut maximaal is. Dit theoretische kader, waarbinnen het gezin als
consumptie- en produktie-eenheid en de allocatie van tijd zulke
belangrijke rollen spelen, is op veel keuzehandelen binnen de persoonlijke levenssfeer toegepast, zoals het volgen van een opleiding, de tijd besteed aan de opvoeding van het kind en
arbeidsmarktparticipatie.
De meest curieuze toepassing is ongetwijfeld de economie van
het huwelijk. Uitgangspunt is dat er getrouwd (of samengewoond) wordt als beide partijen voordelen kunnen behalen van
het samenwonen ten opzichte van het alleen wonen. De winst ligt
in de produktieve sfeer als het voeren van een gezamenlijke huishouding ..economies of scale” geeft. Niet alleen worden bij
voorbeeld maaltijden goedkoper en relatief sneller geproduceerd
en worden de woonlasten gedeeld – besparingen die de huidige
bewindslieden nogal sterk aanspreken – maar belangrijker nog
is dat er een specialisatie door de echtelieden kan plaatsvinden
van produktie in de huishouding of in de marktsector die, volgens de vertrouwde principes van de micro-economische prijstheorie, het maximale gezamenlijke nut waarborgt. De vrijgezel
mist natuurlijk de voordelen van zo’n Hicksiaanse microeconomische exercitie. Ook kan hij in de produktiesfeer geen
,;goederen” voortbrengen die technisch door .Joint production” worden gekenmerkt, zoals geborgenheid, liefde of de verwekking en opvoeding van kinderen. In technische termen: de
produktiefunctie heeft hier een Cobb-Douglas-vorm (de ,,output” produktie is alleen positief als van alle ..inputs” gebruik
wordt gemaakt).
Nu zal de doorsnee-lezer wellicht zeggen dat de economische
redenering op het huwelijksgedrag niet toepasbaar is omdat liefde een belangrijker motieven voor handelen is dan de mogelijkheid door het voeren van een gemeenschappelijke huishouding
produktievoordelen te behalen. Daar heeft de huiseconomie wat
op gevonden door een aan de economie aangepaste, wat onromantische beschrijving van liefde te geven: liefde is het nut dat
een partner heeft van de consumptie van de ander. De voordelen

ESB 11-7-1984

van een ,,huwelijk met liefde” liggen dus niet alleen in de produktiesfeer, maar ook in de niet-concurrerende gemeenschappelijke consumptie: de een geniet als de ander geniet, samen wordt
dubbel genoten. De belangrijkste praktische voorspelling van de
huiseconomie op huwelijksgebied is dat de prikkel tot samenwonen sterker wordt als de specialisatiemogelijkheden in het gezin
groter zijn. Dit is het geval als de lonen tussen de partners maximaal verschillen. De ..goedkoopste” partner wendt dan immers
zijn, of in de praktijk doorgaans, ,haar”, arbeidskracht in de gezinsproduktie aan, terwijl de beter betaalde zijn arbeid buiten het
gezin aanbiedt. Als echter de marktlonen van vrouwen gaan stijgen ten opzichte van die van mannen, zal gedeeltelijk substitutie
moeten plaatsvinden van huishoudtijd van vrouwen door markttijd, terwijl de relatief goedkoper geworden mannen meer tijd in
de gezinsproduktie moeten steken. Door institutionele factoren
zal de substitutie echter niet perfect zijn, waardoor het huwelijk
aan efficiency verliest en het vrijgezellenbestaan relatief aantrekkelijker wordt.
In het verlengde van de toepassing van de theorie op het samenleven, ligt het gebruik van de calculator in de slaapkamer:
het verwekken van een kind is vooral een economische daad en
verschilt niet wezenlijk van de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed, waarbij verwacht nut tegen verwachte offers wordt
afgewogen. Het nut van een kind ligt in het materiele vlak (kinderbijslag, hulp bij huishoudelijk werk, oudedagsvoorziening
enz.) en in het immateriele vlak (mede afhankelijk van de opvoeding), en is waarschijnlijk afnemend. De kosten van een kind liggen aan de produktiezijde van het gezin: de opvoeding en het genieten van het kroost zijn tijdrovend en worden gewaardeerd tegen de ,,opportunity costs” van de huishoudelijke tijd die in termen van de waarde van de gemiste marktproduktie wordt gemeten. De ,,opportunity costs” zijn hoger naarmate de huisman of
huisvrouw een hogere opleiding heeft genoten, omdat daardoor
de potentiele marktverdiensten, en dus de schaduwprijs van de
huishoudelijke produktie, worden verhoogd. De thuiseconoom
zal dan, met al deze overwegingen in het achterhoofd, bepalen in
welke mate hij zijn arbeid buiten het gezin aanbiedt en of dit jaar
de huishouding wordt verrijkt met een tijdsbesparende diepvriezer of een tijdsintensief kind.
Er is veel kritiek op de huiseconomie mogelijk. Zo wordt voor
de vrouw een vrije keuze tussen markt- en huishoudproduktie
verondersteld, waaraan in de praktijk lang niet altijd is voldaan.
En er wordt perfect inzicht in alle relevante demografische en
economische factoren gepostuleerd op grond waarvan een optimaal levensplan wordt uitgestippeld. Bovendien is een belangrijk
bezwaar dat de theorie niet toetsbaar is omdat de impliciete ruil
tussen marktinkomen en huishoudinkomen, en tijdrovende en
tijdsbesparende gezinsproduktie en -consumptie, niet zichtbaar
is. Toch heeft deze theorie meer dan amusementswaarde omdat
zij wijst op de mogelijke wisselwerking tussen marktbeslissingen
en beslissingen die in de persoonlijke sfeer liggen. Dit besef kan
de beleidsmaker onverwachte verrassingen besparen wanneer,
beleidsmaatregelen worden ontworpen die een ,,spin off” hebben naar de huishoudelijke sector. Zo zou in Nederland het invoeren van de Wet op de tweeverdieners tot een toename van het
aantal eengezinshuishoudingen en daarmee tot een stijging van
uitgaven voor huursubsidie, een verscherping van het woonruimtetekort en een maatschappelijk niet gewenste verandering van
de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen kunnen leiden. Een
soortgelijk effect kan optreden als z.g. voordeurdelers, zoals in
de bedoeling ligt, op hun bijstandsuitkering worden gekort. De
les is duidelijk: als de thuiseconoom bestaat – en waarom niet
als het bestaan van schaarste als leidraad van handelen wordt genomen – dan moet daarmee bij maatregelen die mensen in hun
persoonlijke levenssfeer raken, terdege rekening worden
gehouden.
H. Kamps
1) Zie o.a. de diverse bijdragen in de supplementen van Journal of Political Economy van maart/april 1973 en maart/april 1974. Verder het juli/augustus-nummer van 1973 van dit blad en H. Leibenstein, An interpretation of the economic theory of fertility: promising path or blind alley?,

Journal of Economic Literature, juni, 1974.

613

Auteur