Ga direct naar de content

De onwenselijkheid van de beleidsregel mededinging en duurzaamheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 18 2015

De Beleidsregel mededinging en duurzaamheid moet worden afgeschaft,
want deze holt de reden uit waarom de mededingingsregels zijn ingevoerd – de bescherming van concurrentie die de markt aanzet tot bevordering van duurzaamheid.

746Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
De onwenselijkheid van de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid
MARKTORDENING
V
orig jaar heeft minister Kamp de Beleids-
regel mededinging en duurzaamheid vast –
gesteld (MinEZ, 2014a). De Beleidsregel
schrijft voor hoe ACM de uitzonderings-
voorwaarden van het kartelverbod dient
toe te passen op afspraken die weliswaar de mededinging
beperken, maar tegelijkertijd de duurzaamheid bevorderen.
De bedoeling is dat artikel 6 Mededingingswet (Mw) geen
remmende werking meer heeft op duurzaamheidsafspraken
(Tweede Kamer, 2015). Tegelijkertijd heeft ACM (2014)
het Visiedocument mededinging en duurzaamheid gepu –
bliceerd. Dit document verduidelijkt hoe de Beleidsregel
in de praktijk zal worden toegepast. Het gevolg hiervan is
dat de Beleidsregel zijn doel vooralsnog niet waarmaakt.
Zo heeft ACM niet ingestemd met de vervroegde sluiting
van de oude kolencentrales (ACM, 2013) noch met de Kip
van Morgen (ACM, 2015). Minister Kamp had dat graag
anders gezien en heeft laten weten dat de Beleidsregel zal
worden aangepast (MinEZ, 2015). Duurzaamheid is in ons aller belang. De vraag is echter
volgens welke doelstelling en op welke wijze het kartelver –
bod moet worden toegepast opdat de markt daaraan bij –
draagt. De Beleidsregel veronderstelt dat dit op grond van
een brede welvaartsdoelstelling kan. Het Visiedocument
sluit daarbij aan, mits kwantitatieve economische analyse
uitwijst dat een afspraak tot per saldo welvaartswinst leidt.
Beide veronderstellingen zijn onjuist. IN BELEIDSREGEL GAAT DUURZAAMHEID VOOR
MEDEDINGING
Het kartelverbod levert een probleem op voor marktbrede
duurzaamheidsafspraken. Afspraken die concurrentie uit

sluiten, leiden tot meer marktmacht waardoor artikel 6(1)
Mw van toepassing is (zie kader 1). Tegelijkertijd zou duur –
zaamheid afspraken vergen die marktbreed zijn. Zolang
consumenten kunnen uitwijken naar goedkope, niet-duur –
zame productie kan duurzame productie immers tot first
mover disadvantage leiden. Met als gevolg dat marktbrede
duurzaamheidsafspraken geen doorgang vinden wanneer
hiermee geen rekening wordt gehouden onder artikel 6(3)
Mw (kader 1). Dat wil de Beleidsregel voorkomen. Uitgangspunt daartoe is een brede welvaartsopvatting
à la de VN-commissie Brundlandt uit 1987, die duurzame
ontwikkeling definieerde als het voorzien in de behoeften
van het heden zonder het vermogen van toekomstige ge –
neraties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar EDITH LOOZEN
Universitair docent
aan de Erasmus Uni-
versiteit Rotterdam
De Beleidsregel mededinging en duurzaamheid faciliteert markt –
brede duurzaamheidsafspraken onder het kartelverbod. De ver –
onderstelling daarbij is dat de Beleidsregel in overeenstemming is
met de Mededingingswet. Dat is niet zo.
ESB Marktordening
Het kartelverbodKADER 1
Artikel 6 Mw verbiedt kartels in twee stappen. Lid 1 ver-
biedt afspraken die de mededinging beperken. Lid 3 stelt
vier voorwaarden aan een uitzondering op de toepassing
van dat verbod. Een beperkende afspraak moet objectief
geschikt zijn om tot een efficiëntieverbetering te leiden
(welvaartsvoordeel). De efficiëntieverbetering moet niet
alleen ten goede komen aan de betrokken ondernemin-
gen, maar ook aan de gebruikers (gebruikersvoordeel).
De afspraak mag niet onmisbaar zijn om de gestelde ef-
ficiëntieverbetering te realiseren (noodzakelijkheid). De
afspraak mag de mededinging niet voor een wezenlijk deel
uitschakelen (voldoende restconcurrentie).

Marktordening ESB
747Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
te brengen (MinEZ, 2014a). Vervolgens worden de vier
uitzonderingsvoorwaarden uit artikel 6(3) Mw overeen-
komstig dat brede welvaartsperspectief uitgelegd. Onder
de voorwaarden met betrekking tot welvaarts- en gebrui-
kersvoordeel moeten tevens de langetermijnvoordelen
worden meegewogen. Onder de noodzakelijkheidsvoor –
waarde moet rekening worden gehouden met het feit dat
first mover disadvantage een onderneming de prikkel kan
ontnemen om duurzaamheidsinitiatieven te nemen. Onder
de restconcurrentievoorwaarde moet de aanwezigheid van
concurrentie op andere parameters dan het duurzaamheid –
selement worden meegewogen. Dit betekent dat de Beleidsregel de mededingingsvoor –
waarden uit artikel 6(3) Mw niet langer onverkort hand –
haaft. De noodzakelijkheidsvoorwaarde beschermt de me –
dedinging door een meer beperkende afspraak te verbieden
wanneer het welvaartsvoordeel ook met een minder beper –
kende afspraak kan worden bereikt. In geval van duurzaam –
heid vormt first mover disadvantage evenwel een reden om
meer beperkende afspraken toe te staan. De restconcurren –
tievoorwaarde beschermt het mededingingsproces als zoda –
nig door een afspraak te verbieden wanneer zij de concur –
rentie op een parameter uitsluit. In geval van duurzaamheid
kan de uitsluiting van concurrentie evenwel worden gecom –
penseerd door concurrentie op andere parameters.
DUURZAAMHEID VOOR BIJ WELVAARTSWINST
Het Visiedocument sluit bij de Beleidsregel aan. Om poli-
tieke besluitvorming te voorkomen (Don, 2015; Fonteijn,
2015) worden marktbrede duurzaamheidsafspraken echter
alleen van het kartelverbod uitgezonderd wanneer kwanti-
tatieve economische analyse uitwijst dat er sprake is van per
saldo welvaartswinst (ACM, 2014). Dit betekent dat de eer –
ste twee voorwaarden van artikel 6(3) Mw volgens een con –
sumentensurplusstandaard worden uitgelegd. Een recept
voor teleurstelling , zoals uit de volgende twee prominente
zaken blijkt: ‘oude kolencentrales’ en de ‘Kip van Morgen’.
Oude kolencentrales
De zaak van de ‘oude kolencentrales’ gaat over de in het ka –
der van het SER Energieakkoord gemaakte afspraak tussen
elektriciteitsproducenten om vijf milieuvervuilende kolen –
centrales uit de jaren tachtig te sluiten. ACM (2013) bere –
kent evenwel dat de afspraak tot per saldowelvaartsverlies
zal leiden waardoor hij niet op grond van de Beleidsregel
van het kartelverbod kan worden uitgezonderd. De toezichthouder stelt vast dat de negatieve prijsef-
fecten van de afspraak 450 miljoen euro zouden bedragen.
Dat bedrag weerspiegelt de toename van de kosten van het
totale Nederlandse elektriciteitsverbruik op basis van een
veronderstelde groei van het elektriciteitsgebruik van 1,15
procent per jaar. De positieve milieueffecten zouden daar –
entegen slechts 180 miljoen euro opleveren. Dat bedrag
weerspiegelt de monetarisering van de uitstootverminde –
ring van zwaveldioxide (SO
2) en stikstofdioxide (NOx) op
grond van schaduwprijzen, en van fijnstof op grond van ver –
meden schadekosten. De uitstootvermindering van CO
2 is
niet meegenomen omdat de uitstootvermindering in Ne –
derland teniet zou worden gedaan door uitstoot elders. Een
per saldo welvaartsverlies dus van 270 miljoen euro. Het (voorlopige) oordeel van ACM is hevig bekriti-
seerd (NRC, 2013). Vervolgens is overwogen om de CO
2-
emissierechten die na de sluiting zouden overblijven, uit
de markt te halen (MinEZ, 2014c) waardoor ACM haar
analyse zou moeten herzien (Woerdman, 2013). Deze op –
lossing stuitte echter op kritiek uit onverwachte hoek. Ter –
wijl de Europese Commissie in de CECED-beschikking
(Europese Commissie, 1999; 2011) een EU-brede afspraak
over de collectieve uitfasering van minder energiezuinige
wasmachines heeft uitgezonderd onder de Europese te –
genhanger van artikel 6(3) Mw, is zij nu van mening dat de
collectieve sluiting van de oude kolencentrales niet aan de
noodzakelijkheidsvoorwaarde uit artikel 6(3) Mw voldoet
(MinEZ, 2014c).
Kip van Morgen
De zaak van de ‘Kip van Morgen’ gaat over de afspraak tus-
sen supermarkten, producenten en verwerkers om kippen –
vlees dat volgens de bestaande minimumnormen is gepro –
duceerd uit de schappen te halen. Weer concludeert ACM
dat de afspraak niet van het kartelverbod kan worden uit –
gezonderd omdat hij tot per saldo welvaartsverlies leidt. Nader onderzoek wijst uit dat de betalingsbereidheid
van de consument tegenvalt. Voor de dierenwelzijnsmaatre –
gelen (meer stalruimte, meer strooisel op de stalvloer, lange –
re levensduur en dergelijke) hebben consumenten maar 68
eurocent over (per kilogram kipfilet). Voor de positieve mi-
lieueffecten 14 eurocent. Het positieve effect voor de volks-
gezondheid doet zich bij nader inzien niet voor: de voor –
gestelde vermindering voor antibiotica wordt ook zonder
de Kip van Morgen gehaald. Tegenover de totale voordelen
van 82 eurocent staan de extra kosten die de consument in
rekening worden gebracht, en wel 1,46 euro. Een per saldo
welvaartsverlies dus van 66 eurocent (per kilogram kipfilet). Weer ondervindt ACM kritiek. Politici en maatschap –
pelijke organisaties menen dat de positieve effecten voor
de burger onvoldoende worden meegenomen wanneer de
toezichthouder zich voornamelijk op de betalingsbereid –
heid van de consument richt (Tweede Kamer, 2015; VNO-
NCW et al., 2015).
Kartelverbod nog steeds sta-in-de-weg
Ook minister Kamp is teleurgesteld dat de Beleidsregel on –
voldoende soelaas blijkt te bieden voor marktbrede duur –
De Beleidsregel moet niet worden
aangepast, maar ingetrokken

ESB Marktordening
748Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
zaamheidsafspraken (Tweede Kamer, 2015). Na de eerste
tegenvaller stelt hij op grond van de Wet milieubeheer
alsnog hogere rendementseisen vast die met name conse –
quenties hebben voor de meest vervuilende kolencentrales
(MinEZ, 2014c). Maar na de tweede tegenvaller geeft hij
opdracht de Beleidsregel verder aan te passen (MinEZ,
2015). De vraag is evenwel of de constitutionele context
van de Europese mededingingsregels – en daarmee van de
Mw die immers bij de Europese mededingingsregels aan –
sluit – wel ruimte biedt voor een brede welvaartsuitleg.
GÉÉN BREDE WELVAARTSUITLEG VOLGENS EU
Minister Kamp staat niet alleen. Juristen hebben erop ge –
wezen dat het Europese recht ruimte biedt voor “een breder
welvaartsperspectief dan consumentenwelvaart” (Claassen
en Gerbrandy, 2015). Zij baseren hun pleidooi op de con –
stitutionele context van mededingingsregels (Gerbrandy,
2013). Uit artikel 3 VEU (kader 2) zou volgen dat mede –
dingingsregels een bredere welvaartsdoelstelling hebben,
omdat concurrentievermogen, sociale markteconomie en
duurzame ontwikkeling met elkaar in samenhang moeten
worden gezien. Uit artikel 11 VWEU (kader 2) zou volgen
dat er geen hiërarchie is tussen economische en niet-eco –
nomische belangen waardoor duurzaamheid en mededin –
ging integraal kunnen worden afgewogen binnen het kar –
telverbod. Beide veronderstellingen zijn onjuist wanneer
de volledige constitutionele context in ogenschouw wordt
genomen, alsmede de plaats die toezichthouders op mede –
dinging in een democratische rechtsstaat innemen. Consumentenwelvaart in de zin van consumentensurplus
Artikel 3 VEU bepaalt twee dingen die relevant zijn voor
de toepassing van de mededingingsregels. Ten eerste, de
Unie bevordert de welvaart langs twee wegen: via de markt
en via de overheid. Ten tweede, overheidsoptreden richt
zich op het maximaliseren van totale en maatschappelijke
welvaart. Overheidsoptreden gericht op maximalisatie van
totale welvaart is nodig omdat markten niet in alle geval –
len efficiënte uitkomsten realiseren (bijvoorbeeld om bio –
diversiteit te beschermen). Overheidsoptreden gericht op
maximalisatie van maatschappelijke welvaart is nodig om
tot een aanvaardbare verdeling van welvaart te komen (bij –
voorbeeld om sociale cohesie te waarborgen). Daarnaast bepaalt Protocol (Nr. 27) dat de Unie een
mededingingsregime omvat dat verzekert dat de mededin –
ging niet wordt verstoord. Dit protocol maakt een ‘integre –
rend deel’ uit van de Unieverdragen (art. 51 VEU). Uit artikel 3 VEU en Protocol (Nr. 27) volgen drie
uitgangspunten voor het welvaartsperspectief van de me –
dedingingsregels. Het eerste uitgangspunt is dat de markt
wordt ingeschakeld om de totale welvaart te maximaliseren.
Maximalisatie van maatschappelijke welvaart kan niet aan
de markt zijn, omdat verdelingsvraagstukken nu eenmaal
in het politieke domein horen (Teulings et al. , 2003). Het
tweede uitgangspunt is dat de mededingingsregels bijdra –
gen aan welvaartsmaximalisatie doordat zij de mededinging
beschermen (Loozen, 2006; 2011; 2015; Van Damme,
2014). Deze tussenstap is cruciaal omdat effectieve con –
currentie het middel is dat markten ertoe aanzet de totale
welvaart te maximaliseren. Het derde uitgangspunt is dat
dynamische consumentenwelvaart de beste doelstelling
vormt voor de toepassing van de mededingingsregels (Pitt –
man, 2007; Salop, 2010). Dit komt omdat dynamische con –
sumentenwelvaart twee voordelen heeft. Bij totale welvaart
leiden niet alle welvaartsverschuivingen van consumenten
naar producenten tot toepassing van de mededingingsre –
gels, terwijl dynamische consumentenwelvaart een toename
van producentenwelvaart alleen toestaat zolang consumen –
tenwelvaart niet langdurig of blijvend afneemt. Dynamische
consumentenwelvaart heeft de voorkeur boven statische
consumentenwelvaart, omdat dynamische consumenten –
welvaart belang hecht aan de werking van het concurrentie –
proces en daarmee ruimte biedt voor tijdelijke overwinsten
en innovatie (Loozen, 2010; 2014). In het mededingingsbeleid wordt consumentenwel –
vaart gewoonlijk in de zin van consumentensurplus gede –
finieerd (Salop, 2010; Kaplow, 2012; Van Damme, 2014).
Daarmee kan het pleidooi voor een “breder welvaartsper –
spectief dan consumentenwelvaart” worden teruggebracht
tot de vraag of consumentenwelvaart breder kan worden
opgevat dan consumentensurplus. Dat is niet het geval. De
reden daarvoor is simpel. Brede welvaart omvat componen –
ten die niet op objectieve wijze in eenzelfde maatstaf kun –
nen worden ondergebracht, waardoor pogingen daartoe
normatief en dus politiek beladen zijn (CPB, 2009).
Integratieverplichting is begrensd
Net zo min als uit artikel 3 volgt dat het kartelverbod
een brede welvaartsdoelstelling dient, volgt uit artikel 3
VEU en 11 VWEU dat de toezichthouder duurzaam –
Constitutionele context
mededingingsregelsKADER 2
Artikel 3 van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) be-
paalt onder meer dat de Unie (i) “een interne markt tot
stand brengt” (lid 1), (ii) zich inzet voor “de duurzame ont-
wikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige eco-
nomische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markt-
economie met een groot concurrentievermogen die gericht
is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang,
en van een hoog niveau van bescherming en verbetering
van de kwaliteit van het milieu, (…) wetenschappelijke en
technische vooruitgang, (…) sociale rechtvaardigheid, (…)
de solidariteit tussen generaties (…)” (lid 3), naargelang
(iii) “de bevoegdheden die haar daartoe in de Verdragen
zijn toebedeeld” (lid 6).
Artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de eisen inzake mili-
eubescherming moeten worden geïntegreerd in de om-
schrijving en uitvoering van het beleid en optreden van de
Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van
duurzame ontwikkeling.

Marktordening ESB
749Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
heid zwaarder kan laten wegen dan mededinging binnen
het kartelverbod (Loozen, 2010; 2011). Dit komt omdat
toezichthouders op mededinging overheidsorganen zijn
die geen politieke maar juridische verantwoording afleggen
omdat zij geacht worden het recht op objectieve wijze toe
te passen. De afwezigheid van normatieve besluitvorming
wordt in drie stappen gewaarborgd. Ten eerste doordat de
toezichthouder het voorgeschreven toetsingskader hand-
haaft. Ten tweede doordat de toezichthouder zulks doet op
grond van nauwkeurig onderzoek van de feitelijke en eco –
nomische omstandigheden van het concrete geval. En ten
derde doordat de toezichthouder tot logisch navolgbare en
onderling samenhangende conclusies komt. Dit betekent
dat toezichthouders duurzaamheidsbelangen zeker moeten
meenemen, maar binnen de grenzen die het kartelverbod
gegeven zijn eigen doelstelling daaraan stelt. Uit het bovenstaande volgt dat een verdere aanpas-
sing van de Beleidsregel niet aan de orde kan zijn. Dit komt
omdat uit de Europese constitutionele context volgt dat
consumentenwelvaart in de zin van consumentensurplus
de achterliggende doelstelling van de Mw vormt. Blijft de
vraag of de Beleidsregel wel rechtmatig is wanneer hij con –
form het Visiedocument wordt toegepast.
KWANTITATIEVE ANALYSE NIET MAATGEVEND
ACM (2014) meent dat het Visiedocument tot een toepas-
sing van artikel 6(3) Mw leidt die overeenkomt met de Mw.
Immers, de economische benadering van het mededingings-
recht stelt kosten-batenanalyse centraal en de afweging van
de verschillende welvaartsgevolgen van een afspraak gebeurt
op grond van de consumentensurplusstandaard. Ook deze
veronderstelling is onjuist. De kosten-batenanalyse waarin de economische benadering voorziet, wordt namelijk nog
steeds door het juridische toetsingskader bepaald, terwijl
het Visiedocument dat toetsingskader (deels) loslaat waar

door er alsnog sprake is van politieke besluitvorming. Van belang hiervoor is dat de economische benadering is
ingevoerd omdat de Mw ‘open’ rechtsnormen omvat waarin
kernbegrippen als ‘beperking van de mededinging’ niet na –
der zijn gedefinieerd. Om politieke besluitvorming te voor –
komen bestaat dus behoefte aan een objectieve standaard.
De economische benadering levert die standaard doordat de
juridische voorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat de
mededingingsregels hun achterliggende doelstelling waar –
maken – de maximalisatie van consumentenwelvaart (Mon –
ti, 2003). Daarmee komt deze benadering in essentie neer
op functionele juridische analyse (Loozen, 2010; 2014). De
analytische basis hiervoor wordt geleverd door Williamsons
partieel-evenwichtsmodel (waarbinnen dynamische effecten
worden meegenomen) waarna het zaak is om het mededin –
gingsrechtelijke begrippenkader op consistente wijze met de
daaruit volgende bewijssituaties te verbinden. Dit betekent dat het juridische toetsingskader ook bij
de economische benadering onverminderd centraal staat.
Het probleem met het Visiedocument is dat de uitzonde –
ringsvoorwaarden die de mededinging beschermen, wor –
den losgelaten. Hierdoor is er alsnog sprake van politieke
besluitvorming. ‘Loslaten’ is immers in strijd met de wette –
lijke taak van de toezichthouder: artikel 3 VEU en Protocol
(Nr. 27) stipuleren dat de mededingingsregels een bijdrage
leveren aan welvaartsmaximalisatie door de mededinging
te beschermen. ‘Loslaten’ is ook in strijd met het wettelijke
toetsingskader: artikel 3 VEU en 11 VWEU bepalen dat de
toezichthouder duurzaamheidsbelangen moet meenemen
voorzover de voorwaarden die de mededinging bescher –
men niet opzij worden gezet. Daarbij komt dat de mede –
dingingsvoorwaarden niet voor niets deel uitmaken van
artikel 6(3) Mw. Handhaving van de noodzakelijkheids-
voorwaarde voorkomt onnodige opslag. Handhaving van
de restconcurrentievoorwaarde waarborgt de (in opdracht
van de burger) van overheidswege vastgelegde keuzevrij –
heid van de consument en voorkomt dat de consument niet
langer de markt aanstuurt, maar de markt de consument.
Loslaten van de mededingingsvoorwaarden heeft de Com –
missie in CECED over het hoofd doen zien dat hetzelfde
WelvaartsbegrippenKADER 3
Consumentenwelvaart wordt opgevat als de optelsom
van de welvaart van alle individuele consumenten op een
specifieke markt. Producentenwelvaart wordt opgevat
als de optelsom van de welvaart van alle individuele pro-
ducenten op een specifieke markt. Totale welvaart is het
totaal aan consumenten- en producentenwelvaart op een
specifieke markt. Maatschappelijke welvaart is de optel-
som van totale welvaart op specifieke markten, met dien
verstande dat deze welvaartsvorm ook de verdeling van
welvaart over de bevolking omvat.
Welvaart als zodanig bestaat uit drie componenten (CPB,
2009): welvaart afkomstig uit goederen en diensten die op
de markt een prijs krijgen; welvaart uit goederen die op
de markt geen prijs krijgen, maar toch belangrijk zijn voor
onze welvaart (bijvoorbeeld biodiversiteit); en welvaart
afkomstig uit niet-economische factoren die belangrijk
zijn voor de wijze waarop welvaart wordt beleefd (bijvoor-
beeld sociale cohesie). Het idee van brede welvaart richt
zich vooral op de laatste twee componenten.
Om politieke besluitvorming te voorkomen
bestaat dus behoefte aan een objectieve standaard. De economische benadering levert die standaard

ESB Marktordening
750Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
milieuvoordeel ook bereikt had kunnen worden door een
niet-beperkend keurmerk in combinatie met een reclame –
campagne die de consument tot het maken van de ‘juiste’
keuze had geprikkeld (Loozen, 2011). Kortom, het Visiedocument leidt allesbehalve tot een
rechtmatige toepassing van het kartelverbod. Een laatste in
het oog springend punt is dat kwantitatieve economische
analyse mededingingstoezicht op marktbrede duurzaam –
heidsafspraken nodeloos ingewikkeld maakt. Zulke afspra –
ken voldoen niet aan de mededingingsvoorwaarden van
artikel 6(3) Mw. Hierdoor kan kwantitatieve economische
analyse achterwege blijven.
CONCLUSIE
De Beleidsregel moet niet worden aangepast, maar inge –
trokken. Aanpassing kan niet aan de orde zijn omdat de
mededingingsregels op objectieve wijze de mededinging
dienen te beschermen, zodanig dat de markt door concur –
rentie de welvaart bevordert. Uit de constitutionele context
van de mededingingsregels volgt dat (dynamische) consu –
mentenwelvaart in de zin van consumentensurplus de ach –
terliggende doelstelling van de mededingingsregels vormt.
Een breed welvaartsperspectief is om twee samenhangende
redenen niet aan de orde. Brede welvaart leidt tot politiek
beladen besluiten die niet toekomen aan een toezichthou –
der die alleen juridische verantwoording aflegt. En, brede
welvaart holt de reden uit waarom de mededingingsregels
zijn ingevoerd: de bescherming van concurrentie, het mid –
del dat de markt aanzet tot de bevordering van – in dit ge –
val – duurzaamheid. Het is beter als de Beleidsregel wordt ingetrokken. De
kwantitatieve economische analyse uit het Visiedocument
biedt namelijk geen soelaas voor het feit dat de mededin –
gingsvoorwaarden uit artikel 6(3) Mw in voorkomend
geval worden losgelaten. Dit leidt alsnog tot politieke be –
sluitvorming : de toezichthouder houdt zich niet langer aan
de wettelijke taak die hem is opgedragen (bescherming me –
dedinging ) noch aan de wettelijke bevoegdheden die hem
daartoe zijn verleend (handhaving van alle voorwaarden
van artikel 6(3) Mw). Duurzaamheid hoeft daarbij niet in te schieten. CE –
CED en de Kip van Morgen hebben laten zien dat duur –
zaamheid voor ordinaire kartelafspraken wordt misbruikt.
De afwikkeling van de oude kolencentrales heeft laten zien
dat daar waar de bevordering van duurzaamheid maat –
schappelijk wenselijk wordt geacht maar tegen de grenzen
van het kartelverbod aanloopt, de politiek verantwoorde –
lijke overheid prima in staat blijkt dat publieke belang waar
te maken. Gewoon objectieve rechtstoepassing dus.LITERATUUR
ACM (2013) Analyse met betrekking tot de voorgenomen afspraak tot sluiting van 80er jaren kolen-
centrales in het kader van het SER Energieakkoord , 26 september.
ACM (2014) Visiedocument Mededinging & Duurzaamheid, mei.
ACM (2015) Analyse ACM van duurzaamheidsafspraken ‘De Kip van Morgen ’, 26 januari.
Claassen, R. en A. Gerbrandy (2015) Bredere kijk op mededingingsrecht gewenst. Me Judice,
24 februari.
CPB (2009) Notitie Brede welvaart en nationaal inkomen, 8 september.
Damme, E. van (2014) De betovering van de consumentenwelvaart. ESB, 99(4683S), 6–16.
Don, H. (2015) Toepassing van het ACM-visiedocument Mededinging & Duurzaamheid in de pra
ktijk, 11 juni.
Europese Commissie (1999) Beschikking in 36718 CECED. Publicatieblad, 2000 L 187/47, 24 januari.
Europese Commissie (2004) Richtsnoeren betreffende de toepassing van a
rtikel 81(3) EG.
Publicatieblad, C 101/97.
Europese Commissie (2011) Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van
artikel 101 VWEU
op horizontale samenwerkingsovereenkomsten. Publicatieblad, C 11 /1.
Fonteijn, C. (2015) Wij waken tegen oneigenlijk gebruik van duurzaamheidsdoel om kartel te
vormen. Het Financieele Dagblad , 2 juli.
Gerbrandy, A. (2013) Duurzaamheidsbelangen in het mededingingsrecht. Nederlands Tijd-
schrift voor Europees recht , 2013(9), 326–332.
Kaplow, L. (2012) On the choice of welfare standards in competition law. In: The Goals of Com-
petition Law, D. Zimmer. Cheltenham, UK/Northampton – Mass: Edward Elgar Publishing.
Loozen, E. (2006) Professionals ethics and restraints of competition. European Law Review, 31(1), 28–47.
Loozen, E. (2010) Het begrip mededingingsbeperking zoals neergelegd in artikel 101(1) VW
EU: een
beslismodel. Amsterdam: Dissertatie UvA.
Loozen, E. (2011) Maatschappelijk verantwoord ondernemen onder het kartelverbod. Neder-
lands Juristenblad, 229(5), 293–298.
Loozen, E. (2014) The requisite legal standard for economic assessment
s in EU competition
cases unravelled through the economic approach. European Law Review, 1(1), 91–110.
Loozen, E. (2015) ACM en ziekenhuisfusies: hoeder van het publiek belang? Markt & Mede-
dinging, 2015(5), 178–187.
MinEZ (2014a) Beleidsregel inzake de toepassing door de Autoriteit Consument en Markt
van artikel 6, derde lid, van de Mededingingswet bij mededingingsbeperke
nde afspraken
die zijn gemaakt ten behoeve van duurzaamheid. Staatscourant, 13375, 8 mei.
MinEZ (2014b) Aanbiedingsbrief Beleidsregel mededinging en duurzaamheid. DGETM-
MC/14048632, 8 mei.
MinEZ (2014c) Energieakkoord: alternatief voor de afspraak over kolencentrales.
DGETM/14105867, 3 juli.
MinEZ (2015) Brief aan de Tweede Kamer, Werking Beleidsregel mededinging en duurzaamheid.
DGETM-MC/15089955, 13 juli.
Monti, M. (2003) EU Competition Policy after 2004. New York, 24 oktober.
NRC (2013) Milieuorganisaties kraken ACM over miniem effect sluiten ko
lencentrales. NRC,
26 september.
VNO-NCW, MVO Platform, MKB Nederland (2015) Oproep: meer ruimte voor duurzaamheid-
safspraken , 11 juni.
Pittman, R. (2007) Consumer Surplus as the Appropriate Standard for Antitrust Enforce-
ment. Competition Policy International, 3(2), 205–224.
Salop (2010) Question: What is the Real and Proper Antitrust Welfare Standard? Answer:
The True Consumer Welfare Standard. Loyola Consumer Law Review, 3(1), 336-353.
Tweede Kamer (2015) Kamerstukken Versterking van de positie van de consument , 27879, nr. 53.
Teulings, C., A. Bovenberg en H. van Dalen (2003) De Calculus van het publieke belang. Ken-
niscentrum voor Ordeningsvraagstukken.
Woerdman (2013) Energieakkoord en ETS: oude kolencentrales mogen niet d
icht. Nieuws-
brief Milieu en Economie, december.

Auteur