Ga direct naar de content

De gulden en de begroting

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 18 1990

De gulden en de begroting
“De Wereld, een markt”, zo opent president Duisenberg het Algemeen overzicht bij het Jaarverslag 1989
van De Nederlandsche Bank (DNB). Een uitspraak met
slechts beperkte geldigheid. Veruit de meeste landen ter
wereld zijn nog nauwelijks gemtegreerd in het internationale economische bestel. En binnen het selecte
groepje ‘westerse gemdustrialiseerde landen’ dat wel
zeer nauwe onderlinge economische betrekkingen onderhoudt, zijn de meeste markten nog gescheiden door
belangrijke nationale barrieres. Dat neemt niet weg dat
het proces van Internationale economische integratie in
hoog tempo voortgaat. Vooral op het werkterrein van de
Bank – de financiele markt – en binnen de regio waarin
zij opereert – de Europese Gemeenschap – komt volledige integratie gestaag naderbij. “De gevolgen hiervan
worden niet altijd, noch overal beseft en dus ook niet
aanvaard”, aldus Duisenberg.
Een van die gevolgen is de ongekend hoge (ree’le)
rentestand die ons land momenteel kent. Zoals bekend
is de hoge rente een direct uitvloeisel van het wisselkoersbeleid van DNB dat zich richt op een vaste koppeling van de gulden aan de Duitse mark. Die onvoorwaardelijke koppeling moet de internationale financiele
markten het vertrouwen te geven dat in ons land net zo’n
solide beleid gevoerd wordt als in West-Duitsland, dat
immers te boek staat als het land met de meest stabiele
ree’le economische ontwikkeling bij een zo laag mogelijke inflatie. Bij de huidige open en nauw vervlochten
financiele markten zou elk spoor van twijfel of de wisselkoers van de gulden die van de Duitse mark wel onder
alle omstandigheden zal volgen, zich onmiddellijk vertalen in kapitaalvlucht en een hogere rente. Dat wij nu
met een hogere rente zitten dan waartoe de binnenlandse situatie aanleiding geeft, is volgens DNB de prijs die
we op korte termijn betalen om op lange termijn het
internationale vertrouwen te behouden.
Om deze stelling kracht bij te zetten, wijst Duisenberg
er in zijn Algemeen overzicht op dat na Nederland ook
de andere EMS-landen successievelijk tot de overtuiging zijn gekomen dat vasthaken aan de Duitse mark de
grootste kans biedt om tot vergelijkbare prestaties op
het gebied van groei en inflatie te komen. Daarentegen
wordt Zwitserland – traditioneel het land met de laagste
inflatie en de laagste rente in Europa – ten tonele
gevoerd als een land dat zijn monetaire beleid primair
heeft gericht op het beheersen van de basisgeldhoeveelheid zonder acht te slaan op de wisselkoers, en
vervolgens de mist in is gegaan met een devaluatie van
de Zwitserse frank met 7% ten opzichte van de Dmark,
een inflatie van 5% en een korie rente van 9%. Met
andere woorden, er is geen keus.
Toch is niet iedereen daarvan overtuigd. In NRC
Handelsblad van 11 april jl. betoogt Sweder van Wijnbergen, werkzaam bij de Wereld Bank en het Centre for
Economic Policy Research in Londen, dat de Nederlandse gulden best op eigen benen zou kunnen staan.
De inflatie is in ons land momenteel lager dan in Duitsland en de recente belastingverlagingen hebben de
concurrentiepositie versterkt. Ook de loonontwikkeling
is nog altijd gematigd. Het probleem is alleen het Nederlandse begrotingsbeleid. Een strak monetair beleid kan
niet worden volgehouden als het niet wordt ondersteund
door een aanvullend begrotingsbeleid. En dat is in Nederland niet het geval. Als eindelijk eens serieus werk
zou worden gemaakt van een verantwoord begrotingsbeleid en een significante vermindering van het overheidstekort, zou een Nederlands anti-inflatiebeleid ook
geloofwaardig kunnen zijn zonder koppeling aan de
Duitse mark.

I

ESB 25-4-1990

Dat een ontkoppeling mogelijk zou zijn, wil nog niet
zeggen dat zij ook wenselijk is. Daarvoor is een positiever argument nodig. Dat argument is de Duitse hereniging. De Duitse hereniging is volgens Van Wijnbergen
een structurele economische verandering die de Duitse
economie relatief versterkt ten opzichte van die van de
omringende landen. Zo’n structurele verandering van de
internationale concurrentieverhoudingen moet tot relatieve prijsveranderingen leiden en het is makkelijker om
die tot stand te brengen via wisselkoersveranderingen
dan via inflatieverschillen. Daar komt bij dat de Duitse
hereniging zal leiden tot een investeringshausse in
Duitsland die een opwaartse druk op de prijzen en op
de koers van de Dmark zal uitoefenen. Door het nietaccomoderende monetaire beleid van de Bundesbank
zal deze appreciatie gepaard gaan met een stijging van
de rente in de Bondsrepubliek. Het is voor ons land
weinig aanlokkelijk om dit beleid van hoge wisselkoers
en hoge rente te volgen.
Helaas wordt in het Jaarverslag van DNB niet op de
mogelijke consequenties van de Duitse hereniging voor
de rente, de inflatie en de positie van de Duitse mark in
het EMS ingegaan. Men acht de ontwikkelingen nog te
zeer in een beginfase om al tot een bezonken oordeel
te komen en houdt intussen vast aan de al eerder
uitgezette lijn. Toch vereisen de recente ontwikkelingen
in Duitsland dat weer eens opnieuw wordt bekeken, wat
de kosten en baten van beide beleidsalternatieven zijn.
Zeker nu mag worden verwacht dat in de komende jaren
de Duitse mark minder stabiel en de Duitse rente relatief
hoog zal zijn. In die afweging moet ook de ontwikkeling
van het EMS in de richting van een Economische en
Monetaire Unie worden betrokken, iets waar Van Wijnbergen in zijn artikel geheel aan voorbijgaat.
Waar de Nederlandsche Bank en Van Wijnbergen het
wel roerend over eens zijn is dat het monetaire beleid
niet los mag worden bezien van het budgettaire beleid.
Gezonde overheidsfinancien zijn evenzeer van belang
voor het vertrouwen van de markt in de economie van
een land als beginselvastheid op het terrein van de
wisselkoers. Op dit punt is ons land beslist nog niet uit
de gevarenzone. De hoge internationale rente maakt
nog eens op pijnlijke wijze duidelijk hoe ongelukkig het
is dat we door beleidsfouten uit het verleden nu met zo’n
hoge staatsschuld zijn opgezadeld. De extra rentelasten
souperen de ruimte voor nieuw beleid op. In het Jaarverslag 1989 wordt nog eens uiteengezet hoe conjuncturele meevallers in de afgelopen jaren zijn aangegrepen om noodzakelijke ombuigingen te ontgaan. Als de
conjunctuur afzwakt en de conjuncture^ component uit
het feitelijke financieringstekort verdwijnt, komen de tegenvallers te voorschijn en dan zal men moeten constateren dat de kans is gemist om in de hoogconjunctuur
relatief gemakkelijk tot een sanering van de overheidsfinancien te komen. In andere landen is dat wel gelukt.
Juist nu het kabinet broedt op creatieve oplossingen
voor de ernstige begrotingsproblemen die voor 1991
worden voorzien, mag het zich deze passage uit het
Jaarverslag aantrekken.
Of het Nederlandse monetaire beleid moet worden
herzien in het licht van de Duitse hereniging, is nog
moeilijkte zeggen. Daar zal nog eensgoed naar moeten
worden gekeken. Voorlopig is het het belangrijkst dat
ons land in een gemtegreerde financiele wereld het
vertrouwen van de markt wint door een zo solide mogelijk sociaal- en financieel-economisch beleid. Op dit punt
valt er nog het een en ander te verbeteren.

L. van der Geest

369

Auteur