Ga direct naar de content

De euro is te weinig waard

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 2 1996

De euro is te weinig waard
Aute ur(s ):
Straaten, A.J. van (auteur)
De auteur was tot 1987 onderdirecteur van De Nederlandsche Bank.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4078, pagina 878, 23 oktober 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
eu, emu, monetaire, economie

Wat zijn overwegingen om de beginwaarde van de euro te kiezen?
Bij het invoeren van een uniforme munt in de Europese Unie heeft men ook een keuze moeten maken voor de beginwaarde van deze
munt. Bij deze keuze spelen twee aspecten een rol. Ten eerste het niveau van die waarde, ten tweede het gemak waarmee de oude
nationale munten in nieuwe euro’s kunnen worden omgerekend. De keuze van de EU, 1 euro = 1 ecu, ongeveer f. 2,15, is wat dit betreft
een gemiste kans.
Een volwaardige munt
Een ‘volwaardige’ munt is een munt waarvan de opbouw van de circulatie geen sporen van voorafgaande inflatie draagt. Dat is het geval
als de rol van de oorsponkelijk laagste coupures (zoals de de cent) in het contante betalingsverkeer volledig is uitgespeeld. In Nederland
was tot aan de tweede wereldoorlog de kleinste munt die van een halve cent. In 1983 werd het één-centstuk uit de circulatie genomen en
voor het behoud van onze stuiver valt niet in te staan. Ook in andere landen zijn de oorspronkelijk kleinste munten uit de circulatie
verdwenen of spelen daar geen wezenlijke rol meer, zoals de Duitse pfennig of de centime in Frankrijk, België en Zwitserland.
Een volwaardige euro-munt staat in mijn visie voor een muntenstelsel, waarbij de prijzen in de sfeer van de dagelijkse levensbehoeften
kunnen worden uitgedrukt in een getal met zo weinig mogelijk cijfers voor de komma, en waarbij de twee cijfers achter de komma voor een
gezinshuishouding en de detailhandel nog een wezenlijk en relevant onderdeel van het te betalen bedrag uitmaken.
In landen als Italië, Griekenland, Portugal en Spanje zal de overgang naar de euro als een zeer welkome geldsanering worden ervaren; in
landen als Nederland, Duitsland en misschien Frankrijk waarschijnlijk niet zo zeer. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland gaan er vanuit een
oogpunt van geldsanering zelfs op achteruit.
Welke waarde?
Het mag worden betwijfeld of de euro-cent (thans gelijk aan 2,15 Nederlandse cent) binnen het contante betalingsverkeer meer dan een
symbolische betekenis zal krijgen. Te vrezen valt dat zo’n muntstuk door gebrek aan ‘substantie’ vroeg of laat weer uit de circulatie
verdwijnt. Hecht men waarde aan een volmaakte munt voor Europa, dan zou de waarde van de euro aanmerkelijk hoger moeten worden
vastgesteld dan die van één ecu.
Wat ons land betreft, kan worden waargenomen dat de waarde van de gulden in 1936 op basis van consumptieprijzen ruim 15 maal hoger
was dan die van nu, en dat de goudprijs voor de devaluatie van de gulden in 1936 minder dan een twaalfde bedroeg van de huidige. Daar
geen behoefte zal bestaan aan terugkeer naar een muntstuk van een halve cent, die destijds nog een rol in het contante betalingsverkeer
speelde, zou vanuit de Nederlandse alsook de Europese optiek een voldoende geldsanering worden bereikt als de waarde van de euro
tussen de vijf en de tien gulden komt te liggen. In historisch perspectief zou dat redelijk aansluiten bij de Belgische en Franse franc en de
Rijksmark van voor de eerste wereldoorlog, toen deze op basis van de toenmalige goudpariteiten een waarde hadden van resp. 48, 48 en
59,25 cent.
Nu de ecu als mandje van Europese valuta zijn betekenis verliest, kan voor de waarde van de euro eigenlijk ieder willekeurig bedrag
worden gekozen.
Omrekening
Door de hoogte van de euro te koppelen aan die van de ecu zal de omrekening van de verschillende nationale munten naar de
gemeenschappelijke munt plaatsvinden met vrij ingewikkelde getallen, met veel cijfers voor of achter de komma. Dit lijkt onontkoombaar,
maar het zou mogelijk zijn geweest om dergelijke moeilijkheden in een aantal gevallen te verzachten. Dat zou gekund hebben door de
waarde van de euro niet te baseren op de ecu, maar rekening te houden met onderlinge koersverhoudingen tussen nationale valuta.
Om dit toe te lichten biedt de matrix van valutakoersen zoals die dagelijks in diverse kranten wordt afgedrukt, een handvat. Men kan
constateren dat 50 Belgische franken ongeveer gelijk zijn aan een Engels pond, dat 1000 lires thans vrijwel gelijk zijn aan een Duitse mark,

dat in de gulden drie Franse franken gaan en dat 10 guldens vrijwel gelijk zijn aan 9 DM. De waarde van de euro zou kunnen worden
bepaald uitgaande van het kleinste gemene veelvoud van de waarden van enkele belangrijke muntsoorten. In dat geval zou de euro via
een vrij eenvoudig getal (omrekeningskoers) aan de waarde van enkele van de voornaamste valuta gekoppeld zijn. Dat zou de overgang
naar de gemeenschappelijke munt voor een deel van het publiek in de Europese Unie enigermate vergemakkelijken. Weliswaar wordt de
omzetting van ecu-contracten in euro-contracten dan gecompliceerder, maar dit is van minder belang aangezien deze contracten over het
algemeen zijn afgesloten door professionele geldgevers en geldnemers.
Wil deze opzet echt tot z’n recht komen, dan zijn ook een aantal kleine koerscorrecties tussen nationale munten onvermijdelijk.
Vanzelfsprekend zou dit moeilijke onderhandelingen vergen. De kans lijkt daarom groot dat de Raad van Ministers de voorkeur zal blijven
geven aan koppeling met de ‘politiek neutrale’ ecu.
Tot besluit
De introductie van de euro biedt een kans om een algehele muntsanering binnen de Europese Unie door te voeren. Of eigenlijk: bood.
Een beschouwing over de wenselijke waarde van de euro kan in dit stadium worden gezien als mosterd na de maaltijd. Een gemiste kans
derhalve, tenzij de overgang naar de EMU wordt uitgesteld natuurlijk …

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur