Ga direct naar de content

De EG als stimulator van de wereldeconomie?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 25 1983

De EG als stimulator van
de wereldeconomie?
PROF. DR. W. BRAND *

Europees stimuleringsbeleid?
Zoals allicht bekend, heeft ons aller leermeester J. Tinbergen gepleit voor een stimulering van de economische bedrijvigheid in Europees verband 1). Reeds eerder had hij (te zamen met J. M. den Uyl, J. P. Pronk en W. Kok) een wereldwerkgelegenheidsplan gelanceerd, waarin eveneens een belangrijke rol aan de EG was toebedeeld 2). Deze plannen lijken nog steeds actueel gezien hun endossering door de
PvdA 3) en het Europees Verbond van Vakverenigingen 4).
Op de merites van deze voorstellen hoop ik in een later artikel nog eens terug te komen. Hier wil ik er vooral mijn verbazing over uitspreken dat verstandige lieden hun verwachting bouwen op de EG in de huidige situatie. De EG komt
op mij over als een log, bureaucratisch instituut dat geen enkele bezieling uitstraalt. Ik heb in de loop der tijd diverse
rapporten van deze organisatie gelezen en volg geregeld het
wcl en wee van de EG via het blad Europa van Morgen,
waarvan ik blijkbaar op de verzendlijst sta. De inhoud van
hun publikaties, inclusief de debatten in het parlement, zijn
naar mijn smaak van een PLO-niveau (Post-Lager Onderwijs), vol gemeenplaatsen en zonder fantasie. Hoewel er ongetwijfeld kundige mensen bij de EG zijn betrokken, werkt
de organisatie van dit lichaam via Ministerraad, Europese
Commissie en Parlement blijkbaar zo verlammend dat er
nimmer iets uitkomt dat bewondering kan wekken. Er lijkt
ook geen zelfstandig secretariaat te bestaan dat, zoals bij de
OECD en de Wereldbank, af en toe rapporten publiceert
waarin zelfs ingewijden krenten in de pap aantrefFen.
Het huidige gehannes rondom het landbouwbeleid is weer
een treffend voorbeeld. Elke huis-tuin-en-keuken-econoom
begrijpt dat slechts een matige prijsstijging voor agrarische
produkten is gewenst om overschotten te beperken en dat de
toeslagen boven de wereldmarktprijzen die bij export verschaft worden, moeten worden afgebouwd of verminderd 5).
Herhaaldelijk worden we vergast op uitspraken over de
noodzaak om gewichtige zaken als Industrie, energie, vervoer en milieu op Europese schaal in plaats van nationaal
aan te vatten, maar hoewel ik overtuigd ben van deze wijsheid. ben ik nimmer een rapport tegengekomen waaruit zou
blijken dat de EG het effectiever en doelmatige zou doen dan
de nationale regeringen zelf. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat als dit orgaan een werkgelegenheidsplan zou moeten maken het 10 a 20% duurder uitkomt dan wanneer nationale overheden het zouden doen, terwijl de EG bovendien
tot in lengte van dagen zou delibereren over de criteria waarop de verdeling van de bijeengebrachte gelden zou moeten
plaatsvinden. Als men het niet eens kan worden over zo iets
triviaals als een zigeunerbeleid, hoe zou men dan een complex werkgelegenheidsplan van de grond kunnen tillen?

484

Het optimale niveau van de besluitvorming
Niettemin ligt aan de plannen van Tinbergen c.s. een lilosofie ten grondslag die waard is nader te worden beschouwd. Hij heeft gesteld dat bovengenoemde onderwerpen
zich lenen voor bovennationale besluitvorming omdat de effecten van het beleid op deze terreinen grensoverschrijdend
zijn, d.w.z. vooral negatieve effecten op buren of andere slaten kunnen hebben. Aldus kunnen beslissingen beter op bovennationaal dan nationaal niveau worden genomen. Een
bovennationaal besluit is duidelijk een compromis. Geen
partij ontvangt een maximum voordeel als gevolg van de
overeenkomst, maar te zamen krijgt men optimale voordelen en minimale nadelen vergeleken met de situatie voorafgaande aan de regeling. Deze ideeen vormen geen pleidooi
voor meer centralisatie. Integendeel, ze houden in dat beslissingen bij voorkeur op het laagste niveau waar de belangen
en deskundigheid het grootst zijn, worden genomen, maar in
een wereld waarin een steeds toenemende afhankelijkhcid
ontstaat zijn er nieuwe gebieden waar nationale beslissingen
onvoldoende rekening houden met de belangen van derdcn.
Men kan deze gedachtengang als historisch evolutionair
zien. Eerst is er het uitgebreide gezin of stam, vervolgens het
dorp en de stad, in een volgende fase de regio of provincie
uitmondend in de nationale staat. Hierbij moet overigens
worden opgemerkt dat deze ontwikkeling niet geschiedde op
grond van de vermeende superioriteit van de besluitvorming
t.a.v. bepaalde onderwerpen op hoger niveau, maar vcclal
als gevolg van strijd waarbij de zwakste partij het loodje legde.
Hoe dit zij, de tijd is thans rijp volgens Tinbergen voor bovennationale besluitvorming waarbij hij de EG als voorlopcr
ziet en uiteindelijk ook een orgaan als de Verenigde Natics
als arbiter en normgever op terreinen als vrede en veiligheid
en ontwikkelingshulp, die duidelijk nationale of regionale
krachten te boven gaan. Ter zijde is interessant op te merkcn
* De auteur is emeritus hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de
Rijksuniversiteit te Leiden.
1) Zie o.a. ..Eurovisie” gevraagd, ESB, 21 april 1982.
2) A New World Employment Plan, a proposal hv J. Tinbergen. ./.
M. den Uyl. J. P. Pronk. W. Kok. oktober 1980.
3) Zie o.a. J. M. den Uyl, De noodzaak van een internationaal gecoordineerd werkgelegenheidsbeleid, ESB, 13 april 1983.
4) Europees Vakbondsinstituut, Werkgelegenheid, investeringen en
de openbare sector. Info 2, Brussel, november 1982 en Europees Verbond van Vakverenigingen, Algemene resolulie en specijicke renoluties, aangenomendoorhel4e-ordinairKongres. DenHaag, 19-23 april 1982.
5) De inmiddels afgesproken gemiddelde verhoging met 4,2% acht ik
te hoog.

dat dc voortdurende discussie hier te lande over opheffing of
samenvoeging van gemeenten en omtrent decentralisatie
versus centralisatie van het bestuur gemakkelijk in Tinbergens denkschema kan worden ondergebracht. Het heeft
waarschijnlijk te maken met de Nederlandse neiging tot perfcctionisme (bij mijn weten is bij voorbeeld in Zwitserland

nog nimmer een gemeente opgeheven) of het trachten politieke eenheden zodanig te hergroepen of te herorganiseren
dat een optimaal verzorgingsniveau optreedt.

vermag of kan worden. maar in de realiteit bestaat een vrij
groot cynisme, dat gevoed wordt doorde wijze waarop regelmatig verdienstelijke voorstellen van economische en sociale
aard in de molen zodanig worden vervormd dat opposanten
er gemakkelijk gaten in kunnen schieten. Bij de Verenigde
Naties is het niet anders. Ik heb er zelf van 1946 tot 1957 gewerkt en ben er sindsdien vele malen teruggekeerd, waarbij
me is opgevallen hoe politiek verziekt het secretariaat is geworden. Ambtenaren inclusief de secretaris-generaal worden

niet gekozen op grond van hun bekwaamheid, maar op basis
Impasse

Terug naar de EG. Tinbergen en zijn medestanders gaan
ervan uit dat nationaal voor een klein land als Nederland
met zijn open economic geen ruimte bestaat voor een overheidsimpuls om de bedrijvigheid aan te zwengelen, gezien
ook de ervaring van Frankrijk dat aan het socialistisch experiment (o.a. arbeidstijdverkorting zonder loonsvermindering
en een aantal ondoordachte nationalisaties) een fors tekort
op zijn handelsbalans en reeds drie devaluaties heeft overgehouden. Derhalve moet de EG als locomotief fungeren voor
een werkgelegenheidsplan dat vanzelfsprekend tevens een

economisch programma omvat. Tinbergen beschouwt de nationale staat hierbij als de grote boosdoener, die zijn soevereiniteit bewaart als een kloek haar ei en elke overdracht van
bevoegdheden aan een supranationaal orgaan tegenhoudt.
Recent heeft hij dit monster van nationalisme als Volksvijand Nummer Een bestempeld 6). Dit is naar mijn smaak
al te simpel.
De EG heeft als tolunie, dus door de afbraak van tarieven
tussen de lidstaten, sinds 1957 een zeer positieve invloed uitgeoefend op de economische vooruitgang die heeft plaatsgevonden. Maar men is halverwege in het werkblijven steken.
Zelfs binnen de EG wordt door nationale regeringen via handelsvoorschriften, technische normen, overheidsopdrachten
voor bepaalde leveranties, formaliteitten bij invoer enz. de
vrijhandel gefrustreerd. Bij het landbouwbeleid is men er terccht van uitgegaan dat de boeren een redelijke levensstandaard moest worden gewaarborgd, maar de richt- en interventieprijzen (plus monetaire compensatie om de boeren
niet te straffen voor het falen van hun regeringen als dat resulteert in devaluaties), die de ruggegraat vormen van het systeem, hebben het voeren van een sociaal-structureel beleid
verhinderd. De poging in 1968 van de toenmalige commissaris voor de landbouw S. Mansholt om, in overeenstemming overigens met het verdrag tot oprichting van de EG,
het markt- en prijsbeleid dienstbaar te maken aan de modernisering van bedrijven, het afvloeien van marginale boeren
enz. is gestuit op het verzet van de ..groene fronten” in de
deelnemende landen. Daardoor worden de prijzen niet gebaseerd op de produktiekosten van efficiente boerderijen, maar
komen ook de ,,postbode”-boeren (die daarnaast nog een nevenbedrijf uitoefenen) aan hun trekken. Met de staalindustrie is het niet anders gesteld. Er bestaat een structureel ovcrschot (in verhouding tot de vraag in de voorzienbare toekomst) aan capaciteit, dus moet er worden ingekrompen.
maar de buitenstaander krijgt de indruk dat met doelmatigheid niet wordt gerekend en dat onze Hoogovens een on-

van geografische factoren, waardoor elk initiatief en iedere
daadkracht wordt gesmoord in enghartige politieke overwcgingen. Wie zou aan zo’n organisatie. diebovendien gedomineerd wordt door landen die slechts een minimaal aandeel in
het budget bijdragen, dus in wezen geen financiele verantwoordelijkheid dragen voor hun besluiten, bevoegdheden
overdragen? Gelukkig is het nog steeds zo en moge het zo
blijven dat ,,those who pay the piper, call the tune”.
De OECD als alternatief

Ik wil niet op een negatieve toon eindigen. Er is een alternatief beschikbaar, namelijk de OECD. Deze organisatie
heeft haar sporen verdiend bij de uitvoering van het Marshall-plan en beschikt nog steeds over een deskundig en dynamisch secretariaat. Het is dit orgaan dat, uiteraard na
voorbereiding, in staat is via een mengsel van economische
politiek (afhankelijk van de verscheidenheid in uitgangspositie van de lidstaten) een programma te ontwerpen waardoor de nog aarzelend aantrekkende conjunctuur in bij voorbeeld Amerika en West-Duitsland gunstig wordt beinvloed.
Het voordeel van de OECD is vooral dat de Verenigde Staten
en Japan bij het overleg worden betrokken. In tegenstelling
tot anderen zie ik wel degelijk een bereidheid bij de regeringen der industrielanden om de conjunctuur op te vijzelen.
waarbij men niet moet vasthouden aan een grootscheepse
koopkrachtinjectie om het economisch herstel te stimuleren.
Er zijn talloze instrumenten die kunnen dienen om de Westerse economieen te versterken. Zo kan naar mijn oordecl
het Europees Monetaire Stelsel slechts in de marge werken
als de Verenigde Staten en Japan niet deelnemen in de deliberaties over stabielere wisselkoersen. Naar mijn mening zou
het Westerse economische stelsel worden gediend door een
devaluatie van de dollar om het Amerikaanse handelstekort
weg te werken en bovendien de schuldenlast van de ontwikkelingslanden te verlichten, terwijl daarentegen de yen zou
moeten worden opgewaardeerd om de handelsoverschotten
met Amerika en Europa te verminderen. Deze maatregelen
kunnen niet in isolatie worden genomen, maar behoren in
een consistent pakket van Westerse economische politiek te
worden opgenomen. De OECD en niet de EG acht ik in staat
zo’n programma niet alleen op te stellen, maar ook tot effectieve uitvoering te begeleiden.
W. Brand

evenredige veer moeten laten, hoewel ze tot de best geoutilleerde staalbedrijven in Europa behoren. Het plan van de
commissaris voor de industrie E. Davignon om met behulp
van een fiks bedrag ($ 1,3 mrd.) de elektronische industrie
binnen de EG op te krikken is vermoedelijk een overeenkomstig lot beschoren. Indien, zoals verwacht, politieke in
plaats van economische motieven de boventoon voeren,

heeft Nederland i.e. Philips geen boodschap aan deze ideeen.
Er is nog een punt dat mij na aan het hart ligt. Het is mijn
indruk dat er bij de EG inclusief het secretariaat geen werkelijk Europees ethos bestaat. Op bruiloften en partijen worden hooggestemde beschouwingen gehouden over wat de EG

ESB 1-6-1983

06) .1. Tinbergen. I’.SII. 13 upril 1983. biz. 307.

485

Auteur