Ga direct naar de content

De economische vooruitzichten van Aruba als zelfstandige staat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 23 1986

De economische vooruitzichten
van Aruba als zelfstandige staat
De eind 1985 gehouden verkiezingen op Aruba voor de samenstelling van de
volksvertegenwoordiging na de ingang van de ‘status aparte’ op 1 januari 1986 hebben een
politieke aardverschuiving te zien gegeven waarvan de consequenties voor de sociaaleconomische ontwikkeling op dit moment nog niet zijn te overzien. De overgang van
gecentreerde, op populisme gebaseerde macht van een partij naar een meer pluriforme
besluitvorming kan mogelijk ideeen en initiatieven losmaken die tot dusverre verborgen
waren gebleven. Het laatste rapport van het IMF over Aruba ziet, onder de gebruikelijke
voorwaarden, een redelijk gunstige toekomst. Wel wordt allerwegen aan Nederland een
grote verantwoordelijkheid voor de toekomstige ontwikkeling van Aruba toegekend.

DRS. H.N. HOOGENDONK*
De Antilliaanse werkelijkheid

De huidige arbeidsmarktsituatie

Tegelijk met de staatkundige vernieuwing is op Aruba
ook een nieuwe politieke situatie ingetreden. Daarmee
leek het of de al vaak voor de Nederlandse Antillen als geheel gestelde vraag ‘Onafhankelijkheid ja of nee’ weer actueel werd. Maar voor de Nederlandse regering geldt sinds
de Rondetafelconferentie van maart 1983 nog altijd dat in
ieder geval voor Aruba het antwoord op die vraag vastligt
en dat de onafhankelijkheid zal ingaan op 1 januari 1996.
De per 1 januari 1986 ingetreden ‘status aparte’ heeft
het karakter van een tienjarige overgangsperiode. Deze
staatkundige verandering geeft ogenschijnlijk geen aanleiding tot extra economische steun van Nederland aan de
beide nieuwe Koninkrijkspartners Aruba en de ‘Antillen
van de Vijf. Nog is de levensstandaard er bijzonder hoog
in vergelijking met vele andere landen in het Caraibisch
gebied. Zowel Aruba als Curacao hebben de laatste jaren
sterk geprofiteerd van de inkomsten uit de olieraffinage,
het toerisme en het ‘offshore-banking’. Maar het economisch perspectief is voor beide eilandgebieden uiterst
somber. Veel van de inkomsten zijn consumptief besteed
en er is weinig gemvesteerd in het opbouwen van een
evenwichtige economische structuur. Bovendien zijn er
ongunstige externe ontwikkelingen. Zowel Nederland als
de VS namen belastingmaatregelen die de aantrekkelijkheid van offshore-banking zullen verminderen. Venezuela, waarvan de inwoners goede klanten waren van zowel
de Curacaose winkels als de Arubaanse hotels, devalueerde zijn geldeenheid, de bolivar, vorig jaar met 30%.
Een probleemstelling laat zich dan ook op het oog vrij
gemakkelijk formuleren: wat zijn de economische kansen
voor Aruba en welke rol kan Nederland spelen bij het realiseren daarvan? Maar er is meer te vragen. Aruba zal niet
tot zijn onafhankelijkheid kunnen wachten met het zelfstandig voeren van een ontwikkelingsbeleid. Al tijdens de
status aparte zal het daaraan vorm moeten geven. De
structurele beleidsmarges zullen echter uiterst smal zijn
als gevolg van de kleine schaal van het land: zodra Aruba
straks volledig los is uit het staatsverband van de Nederlandse Antillen zal het een van de vele kleine eilandeconomieen in het Caraibisch gebied zijn, een economische gemeenschap die sinds de vestiging van de Verenigde Staten als wereldmacht, duidelijk binnen de Amerikaanse
economische invloedssfeer ligt 1).

Voor de manier waarop een land de weerslag van de
economische ontwikkeling in de wereld er omheen ondervindt, is de werkgelegenheid een bij uitstek gevoelige indicator. Een momentopname van de arbeidsmarkt op grand
van de situatie in het jaar 1981 – toen dus de beide olieraffinaderijen nog volop draaiden – toont aan dat Aruba er binnen het geheel van de Antillen steeds vrij gunstig heeft
voorgestaan (label 1). Het grote verschil in werkloosheidspercentage tussen Aruba en de Antillen wordt voor
een belangrijk deel veroorzaakt door Curacao. Daar bedroeg de werkloosheid in 1981 liefst 14%. Dat percentage
liep in 1982 op tot 16 en in 1984, dus nog voordat de
gesprekken over een eventuele sluiting van de Shellraffinaderij op gang kwamen, tot 24, het hoogste van alle
zes eilandgebieden.
De verdeling van de werkgelegenheid is weergegeven
in label 2. Het toerisme als pijler van de sector handel en
horeca en de sector sociale dienstverlening (lees: de overheid) springen er duidelijk als grootsle werkgevers uit. De
toenmalige werkgelegenheid in de Lago-olieraffinaderij
kan op de helft van die in de sector Industrie op Aruba worden gesteld. Voor de Antillen als geheel komt de werkgelegenheid in Lago en Shell te zamen, ruim geschat, op ongeveer een derde van die in de Industrie.

ESR 3n-4.lP.BR

* De auteur is universitair decent bij de Vakgroep Macro-economie en
lid van de Werkgroep Arbeidsverhoudingen en Werkgelegenheid in
het Caraibisch gebied van de Universiteit van Amsterdam. Hij dankt
het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken voor
de verleende medewerking bij het raadplegen van documentatie.
1) Dat wordt ook benadrukt in Ray S. Cline en Georges Fauriol, Trouble in paradise, managing an emergency in the Dutch Caribbean,
Centrum voor Strategische en Internationale Studies van de Universiteit van Georgetown. In dat rapport worden de toekomstige economische problemen van de Nederlandse Antillen tegen het licht gehouden van de algemene politieke en economische situatie in de Caraibische regio.

Tabel 1. Het arbeidsaanbod opAruba en de Nederlandse
Antillen per 1 februari 1981, in aantallen personen
Aruba
Bevolking
wv. van 15-65jaar
Beroepsbevolking a)
Deelnemmgspercenlage
Werkgelegenheid
Werkloosheid
Werkloosheidspercentage

Ned. Antillen

60.312
40.704
23.862

231.932
149.440
87.954

58,8

Aruba
Stand op 31 december 1983
Mutatie jaar 1984
Mutatie jaar 1985
Mutatie jaar 1986
Stand op 31 december 1986

58,9

22.936

79.132
8.822

926
4,0

10,0

a) Niet tot de beroepsbevolking is gerekend dat deel van de bevolking dat wel werk
zoekt, maar niet als zodanig staat geregistreerd. Voor de Antillen omvat deze laatste
groep 6.510 personen waarvan 3.660 vrouwen. Als zij wel zouden worden meegeteld
loopt het Werkloosheidspercentage op tot 16.
Bron: Census ’81, Tweede Algemene Volks- en Woningtelling Nederlandse Antillen,
Centraal Bureau voor de Statistiek, Willemstad, mei 1983.

Tabel 2. Verdeling van de werkgelegenheid naar bedrijfstak voor Aruba en de Nederlandse Antillen per 1 februari 1981, in aantallen personen
Aiuba
aantal
Landbouw en visserij
Mijnbouw
Industrie
Openbare nutsbedrijven
Bouwnijverheid
Handel en horeca
Transport en communicatie
Zakelijke dienstverlening
Sociale dienstverlening
Niet te classificeren
Totaal

%

aantal

%

298
176
8.320

0
0
11
2
9
27
7
6

21

0
0
9
2
8
33
6
4
38
0

22.936

100

36
4
1.991
481
1.812
7.513
1.265
1.030

8.783

1.693

6.873
21.260
5.792
4.881

29.676

Tabel 3. Verwachte netto mutaties op Aruba en de Nederlandse Antillen in het aantal arbeidsplaatsen bij bedrijven
metmeerdan 50 werknemers over de periode 1983-1986,
in aantal personen

163

38
0

79.132

100

Bron: Census ’81, Tweede Algemene Volks- en Woningtelling Nederlandse Antillen,
Centraal Bureau voor de Statistiek, Willemstad, mei 1983.

Gedurende de jaren na 1981 was de gestage toeneming
van de werkgelegenheid in het toerisme de enige zichtbare verschuiving in het patroon. Ook de sector transport
(waaronder opslag) en communicatie nam iets toe, terwijl
de industrie, het bank- en verzekeringswezen en de overheid vrij constant bleven. De sluiting van Lago in 1985
heeft de werkgelegenheid in de industrie op Aruba vrijwel
gehalveerd 2), terwijl ook de bouwnijverheid als belangrijkste toeleverende sector sterk heeft moeten inleveren. Het
toerisme zal nu voorlopig niet alleen qua werkgelegenheid
maar ook qua toegevoegde waarde de boventoon gaan
voeren. Voor de Nederlandse Antillen als geheel valt uit de
Bedrijvenenquete 1985 te concluderen dat de jaren 1983
en 1984 zich kenmerkten door een forse inkrimping van
het aantal arbeidsplaatsen bij de bestaande bedrijven,
vooral in de industrie- en constructiesector.
Voor 1985 waren de vooruitzichten eveneens uiterst
somber; de in 1984 ingezette loonkostenmatiging zal zich
naar verwachting in 1985 nog duidelijker hebben afgetekend, maar de aanpassingen zullen niet voldoende zijn om
de resultaten van de meeste bedrijven te verbeteren. Op
Aruba echter zal naar verwachting het zware verlies aan
arbeidsplaatsen in het bedrijfsleven tot het jaar 1985 beperkt blijven en in 1986 tot stilstand worden gebracht. Het
beeld voor de zes eilanden te zamen is daarmee in overeenstemming, zoals tabel 3 laat zien.
Voor Aruba komt de werkgelegenheidsontwikkeling per
saldo neer op een teruggang in het aantal arbeidsplaatsen
van 23% en voor de Antillen van 11%. Daartegenover
staat wel dat Aruba het leeuwedeel bijdraagt aan de opleving in 1986; de heropening na de restauratie van het Aruba Caribbean Hotel door de Golden Tulip/KLM-combinatie
alsmede nog een aantal projecten in de toeristensector
zijn voor een belangrijk deel daarvoor verantwoordelijk.
Voor de Antillen komt de teruggang in de industrie in 1986

5.938

369

-1.105
+

127
4.591

Ned. Antillen
19.691
768
– 1.163
+
174

17.434

Bron: Bedrijvenenquete 1985, Willemstad, Curacao, biz. 16.

geheeltotstilstand;ditgeldtookvoorde – meergeleidelijke – teruggang in de handel. De bouwnijverheid zal naar
verwachting ook voor de Antillen als geheel in 1986 weer
even sterk gaan aantrekken als de toeristensector.
Deze verwachtingen worden onderschreven in een recent rapport van het Internationale Monetaire Fonds. Volgens dit rapport kan Aruba al in 1988 de klappen van de
Lago-sluiting en het wegvallen van het Venezolaanse toerisme hebben overwonnen en weer economische groei,
volledige werkgelegenheid en evenwicht op de overheidsbegroting kennen. Daarvoor moet en het toerisme toenemen en, gebruikelijk bij IMF-aanbevelingen, aan een aantal stringente voorwaarden zijn voldaan, zoals verhoging
van de belastingdruk – van 28% in 1984 tot 37% in 1988
– en sterke vermindering van de overheidsuitgaven van NAF 356 mln. in 1984 tot NAF 276 mln. in 1988 3).
Er is aanleiding tot een tweetal kritische kanttekeningen
bij de verwachtingen van het IMF. In de eerste plaats lijkt
het op het oog zeer de vraag of het IMF de uitstoot van arbeid uit de overheidssector, die het gevolg zal zijn van bezuinigingen op de overheidsuitgaven, wel heeft betrokken
bij de berekening van de nieuwe arbeidsmarktsituatie na
de voorziene heropleving van het toerisme. Aangenomen
mag worden dat het voor het overgrote deel de laaggeschoolde en dus slecht herplaatsbare werknemers zijn die
moeten afvloeien. (Maar mogelijk gaat het IMF er van uit
dat de toekomstige werklozen wel naar Nederland zullen
emigreren.)
In de tweede plaats wordt wat betreft de verlevendiging
van de Arubaanse economie na het te verwachten dieptepunt in 1986 wel erg sterk gerekend op de uitbreiding van
het toerisme en getwijfeld aan de kansen op succes van
‘diversificatie’ van de economie. Zou die toeneming van
het toerisme inderdaad plaatsvinden, dan is het nog de
vraag of de opbrengst ervan ook inderdaad aan de Arubaanse economie als geheel, d.w.z. aan de samenleving,
ten goede komt. Zolang de dollar nog de gangbare geldeenheid is en de overige belemmeringen voor het toeristenverkeer uit Europa nog sterk zijn – o.a. door monopolievorming in het vliegverkeer op de Antillenroute – zal
de voornaamste bron van toerisme toch de Verenigde Staten blijven, en de activiteiten van Amerikaanse touroperators bewerkstelligen dat het grootste deel van de extra inkomsten in de VS zelf blijft. Het Arubaanse reiswezen zal
daarom eerst de ruimte moeten krijgen om zich een plaats
te verwerven in het financiele circuit dat met het toerisme
samenhangt. Als dat lukt blijft er alle reden om het aanbod
van toeristische voorzieningen in stand te houden en waar
nodig te versterken, en het bovendien niet uitsluitend op
2) Op dit moment is nog met geen woord te voorspellen wat de
gesprekken met Venezuela over het draaiende houden van Lago zul-

len opleveren.
3) International Monetary Fund, Report on Aruba, Washington, juni
1985; becommentarieerd door Henk Timmer, IMF on Aruba, economic recovery possible by 1988, Aruba, jg. 5, nr. 2.
Het is wel de vraag of het IMF bij zijn aanbeveling tot sterke vermindering van de overheidsuitgaven er rekening mee heeft gehouden dat

Aruba als gevolg van de ‘status aparte’ voor collectieve uitgaven komt
te staan die tot nog toe door de centrale overheid van de Nederlandse
Antillen werden gedaan.

de witte zandstranden te concentreren, maar ook naar de
natuurgebieden in het noorden te leiden. Op dat punt doet
het rapport-Melchior een aantal voorstellen die de moeite
van het bestuderen waard zijn 4).

der groot verlies aan capaciteit. De stedelijke gemeenschap op haar beurt bezit agglomeratievoordelen. Aruba
– en ook Curacao – heeft aan de daarvoor benodigde
menselijke kennis geen gebrek, want het niveau van het
onderwijs en het scholingsniveau van de ‘on-the-job’ getrainde beroepsbevolking liggen er hoog.

Kleinschaligheid en ontwikkelingsbeleid
Herstructurering van het bedrijfsleven
Hoewel de Nederlandse Antillen voldoen aan een aantal
kenmerken die in de literatuur van de laatste jaren steevast aan kleine landen worden toegeschreven – een laag
inwonertal, als regel beneden de een miljoen, en een kleine grondoppervlakte – beantwoorden zij ook aan het
beeld, dat een kleine schaal op zich nog niet hoeft te betekenen dat het nationale produkt c.q. inkomen per hoofd
van de bevolking ook uitzonderlijk laag is. Maar dat neemt
niet weg dat kleine samenlevingen bijzonder afhankelijk
zijn van de betrekkingen met het buitenland. Uitvoer van
goederen en diensten is nodig omdat de binnenlandse
markt in het algemeen te klein is om industriele ondernemingen rendabel te doen produceren en om de invoer te
betalen. De invoer van goederen en diensten is nodig omdat als regel him produktiestructuur ontoereikend is om alles wat de bevolking nodig heeft te kunnen voortbrengen.
Dat maakt hen kwetsbaar (‘vulnerable’) voor wat er in de
wereld om hen heen gebeurt 5). Het is trouwens ook dat
kenmerk dat in het algemeen als symptomatisch voor kleine ontwikkelingslanden wordt beschouwd 6). Verder legt
de overheidssector – beheer van de eilandeigendommen, onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur, veiligheid – een zware last op een kleine bevolking in verhouding tot een grote als gevolg van de ondeelbaarheid en de
niet-verhandelbaarheid van collectieve goederen. Dit
maakt dekosten perinwonervan hetoverheidsbestuuronevenredig hoog 7).
Voor Aruba zal de door het IMF aanbevolen sterke verhoging van de belastingdruk nog eens een wissel trekken
op de bereidheid van de bevolking tot inleveren. De regering zal dan ook goed zichtbaar moeten maken hoe de
nieuwe belastinginspanningen binnen niet al te lange tijd
uitzicht op behoud c.q. verhoging van de nationale welvaart geven, want op dit moment zijn de enige directe beleidsinstrumenten die zij tot haar beschikking heeft het instellen dan wel opheffen van invoer- en uitvoerbeperkingen voor goederen en deviezen. Maar dit mag haar er
geenszins van weerhouden om ontwikkelingsdoelen te
stellen ten aanzien van het welvaartsniveau van de samenleving. De doelstellingen kunnen worden geformuleerd in termen van werkgelegenheid, consumptie van gezinnen dan wel goud- en deviezenreserve. De hoofddoelstelling moet zijn een menswaardig bestaan (‘livability’) 8) voor iedere Arubaan.
Voor de vraag welk ontwikkelingsbeleid Aruba moet
voeren om dit te bereiken is de keuze van de technologie
uitermate belangrijk. De meest gehoorde opvatting voor
kleine landen in het algemeen is nog steeds dat zij kleinschalige arbeidsintensieve projecten dan wel projecten
met aangepaste technologie ter hand zouden moeten nemen in kleine industriele bedrijven, bij voorkeur in de voortbrenging van voedingsmiddelen. Daartegenover staat de
opvatting dat een land moet investeren in wat Milton Friedman noemt ‘human capital’, d.w.z. hoge prioriteit moet
toekennen aan onderwijs, bevordering van technologische kennis en organiserend vermogen naast, zo niet boven, grote kapitaalintensieve fabrieksinstallaties 9). De
stad als samenlevingsvorm leent zich daarvoor bij uitstek
aangezien zij sinds mensenheugenis de voedingsbodem
is voor ondernemersinitiatief en toepassing van menselijke kennis 10).
Met Oranjestad als groeipool en uitstralingskern kan er
een wisselwerking ontstaan tussen de voordelen van een
kleine gemeenschap en die van een stedelijke gemeenschap: de kleine gemeenschap kan met behulp van menselijke technologie een grote flexibiliteit krijgen, d.w.z. zij
kan haar produktie- en handelsstructuur veranderen zon-

rcn

De belangrijke vraag is nu hoe de beleidsmatige nadruk
op ‘human capital’ kan resulteren in de vestiging van ondernemingen op het eiland. De kosten van essentiele produktiefactoren als arbeid, water en energie zijn nu nog dermate hoog dat een onderneming ook met een aantal jaren
belastingsvrijdom zeer winstgevend zal moeten zijn om
zich op Aruba te kunnen handhaven. Dit maakt de voorheen gehanteerde strategic van ‘industrialization by invitation’ bij voorbaat twijfelachtig. Een politiek van diversificatie van de produktie- en handelsstructuur zal dan ook in
eerste instantie op de aanbodzijde van de economie, dat
wil zeggen op de eigen natuurlijke hulpbronnen van het
land, gericht moeten zijn. De volgende belangrijke punten
kunnen in dit verband worden genoemd:
– inzicht in het toekomstige arbeidsaanbod (‘manpowerplanning’) is een eerste vereiste. Voor een klein ontwikkelingsland is iedere hooggekwalificeerde kracht die
na zijn opleiding emigreert om reden van een gebrek
aan kansen in eigen land een verlies voor de samenleving;
– projecten die tot doel hebben de sterke passaatwindkracht op het eiland in bruikbare energie om te zetten
dienen te worden geentameerd;
– een onderzoek naar de mogelijkheden van hernieuwde
goudwinning is aan t e bevelen. Een kleinschalige opzet die kostendekkend is en ‘forward linkages’ meebrengt, zou mogelijk lokaal kunnen worden gefinancierd 11);
– de mogelijke oliewinning waarop men in Arubaanse politieke kringen hoop baseert heeft ten opzichte van fosfaat en goud het voordeel dat de techniek zich nog
steeds ontwikkelt in de richting van goedkopere winningsmethoden. Maar in de huidige situatie van dalende olieprijzen wordt dat voordeel twijfelachtig.
Hier liggen de eerste kansen voor het bedrijfsleven, zij
het dan dat deze activiteiten direct van overheidswege
moeten worden gestimuleerd. Arbeidsplaatsen die de
overheid daartoe creeert scheppen, anders dan in het
rapport-Melchior wordt gesteld, wel degelijk inkomen 12).
4) Melchior Verenigde Bedrijven b.v., Werkgelegenheid en inkomstenbronnen op Aruba, Maastricht, januari 1986, becommentarieerd in Vrij Nederland van 8 februari 1986.
5) Ook het Antilliaanse bedrijfsleven onderkent dit met zoveel woorden, zie de Bedrijvenenquete 1985, biz. 4.
6) Met name Anton J. Butter, An introduction to mini-economics,
B.R. Griiner Publishing, Amsterdam, 1985, en Bishnodat Persaud,
Small states, economic problems and prospects, International Conference on the Economic Development of Small Countries, Malta, 22-24
mei 1985.
7) Th. J. Haan, De oliesector en de overheidsfinancien van de Nederlandse Antillen, ESB, 27 februari 1985.
8) Term van Butter, op. cit., biz. 6.
9) Courtney M. Blackman, The economic development of small countries: a managerial approach, in: Basil A. Ince (red.), Contemporary international relations in the Caribbean, Port of Spain, 1979, en Thomas
A. de Gregori, Technology and the development of small countries,
paper gepresenteerd op de International Conference on the Economic Development of Small Countries, Malta, 22-24 mei 1985.
10) Jane Jacobs, The economy of cities, Random House, New York,
1970.
11) P. Stienstra, Delfstoffen op Aruba, Intermediair, jg. 21, nr. 39, 27
September 1985, Rond de laatste eeuwwisseling zijn er grote hoeveel-

heden fosfaat op Aruba gewonnen. Tot de eerste wereldoorlog heeft
ook de goudwinning een belangrijke rol gespeeld en was bovendien
rendabel.
12) Rapport-Melchior, biz. 10.

Maar om, bij wijze van volgende fase, ondernemers er toe
te brengen voor de ‘vrije markt’ te produceren is het zaak
de ‘bottlenecks’ in de verschillende bedrijfskolommen op
te sporen en investeringen in die richting te leiden. Daarbij
valt vooral te denken aan kleinmetaal-, kleinchemie- en installatiebedrijven als toeleverende sectoren voor de
offshore-industrie en -dienstverlening. Bij de offshoredienstverlening gaat het voornamelijk om transport – met
het accent op de containerhaven in de Paardenbaai -,
opslag en communicatie. Voor dat doel moet het eilandgebied in kaart worden gebracht op de manier zoals de aardrijkskundig onderzoeker dat doet, zodat alle geld-,
goederen- en dienstenstromen zichtbaar worden als een
netwerk van verbindingen.
Bij de voorbereiding van een stimuleringsbeleid is het
wel zaak een aantal factoren in aanmerking te nemen die
in grotere ontwikkelde landen niet direct voor de hand liggen. In een klein land, sterker nog: in een kleine gemeenschap, zijn cultuur, religie en persoonlijke banden nauw
met politiek en economie verweven. Sterke familiebindingen, andere nauwe persoonsbetrekkingen en bepaalde
belangentegenstellingen kunnen grote invloed op de politieke besluitvorming hebben 13).

De toekomstige rol van Nederland
In de situatie waarin de Nederlandse Antillen als geheel
nog een zelfstandig rijksdeel vormden, gaf Nederland een
bedrag aan ontwikkelingshulp en wel voor drie kwart gedeelte in de vorm van een schenking. Voor 1985 was dit
f 265 mln. 14). Voor de komende jaren zal dit bedrag dus
moeten worden gesplitst in twee bedragen, een voor Aruba en een voor de (overige vijf) Nederlandse Antillen. Los
van de financiele bijstand ligt er voor Nederland een functie in het bevorderen van investeringen in kennisintensieve Industrie op de Nederlandse Antillen, bij voorkeur in
produktieprocessen die op hun beurt weer andere technologisch hoogwaardige activiteiten aantrekken. Naast de
voedselproduktie leent in het bijzonder de biotechnologie,
waarin Nederland op onderzoekgebied een vooraanstaande plaats binnen Europa inneemt, zich voor toepassing in
eilandgebieden waar woonmilieu en natuur vrijwel overal
in elkaar overvloeien. Zulk een technologie heeft stellig
een ‘resource-creating’ karakter omdat zij nieuwe technologische kennis en organiserend vermogen voortbrengt.
De toekomstige rol van Nederland bij het verbeteren van
de economische structuur van Aruba – en mogelijk ook
van de andere eilandgebieden – kan in de volgende drie
punten worden samengevat:
– de verantwoordelijkheid voor de economische en maatschappelijke stabiliteit van Aruba maken het noodzakelijk dat de Nederlandse regering de ontwikkelingen in
het CaraTbisch gebied, in het bijzonder de afhankelijkheidsrelaties met de Verenigde Staten, nauwlettend
blijft volgen en in het onderhandelingsproces over de
toekomstige sociaal-economische structuur van die
landen betrekt. Tot die ontwikkelingen hoort ook de politieke opstelling van Venezuela 15);
– Nederland kan aan het sociaal-economisch ontwikkelingsproces van Aruba in sterke mate positief bijdragen
door kennisoverdracht over produktieprocessen in
technologisch hoogwaardige Industrie en dienstverlening. In het bijzonder op voedselgebied is er een grote
hoeveelheid technologische kennis. Van het grondoppervlak van Aruba is weliswaar 88% ongeschikt voor
enige vorm van landbouw, maar de resterende 12%
hoewel bepaald geen Hollands weidegebied, moet
toch de moeite waard zijn om in ieder geval, mogelijk
door middel van tuinbouw in kassen, te proberen een
zodanige bijdrage aan de voedselvoorziening van
straks 70.000 inwoners te leveren dat de invoer van
voedsel uit het buitenland met een aantal procenten
kan worden teruggebracht;
– essentieel voor een goed beleid is ook een herhaling
434

van de grondige analyse van de economische mogelijkheden van Aruba zoals die in 1979 door het Centraal
Planbureau voor de Nederlandse Antillen als geheel is
gemaakt 16). Daarbij zou echter niet meer zoals toen
kunnen worden volstaan met het berekenen van
macro-economische totalen. In het verlengde daarvan
ligt een onderzoek naar de kosten van het landsbestuur
om na te gaan wat de aanbevelingen van het IMF voor
druk op de Arubaanse samenleving zullen leggen; ook
op dit terrein zal de Nederlandse deskundigheid de komende tien jaren niet kunnen worden gemist 17).

Conclusie
De economische situatie van het eiland Aruba is, in het
bijzonder wat de arbeidsmarkt betreft, na de sluiting van
de Lago-raffinaderij in 1985 uiterst somber geworden. En
volgens de vooruitzichten van het Arubaanse bedrijfsleven zelf moet in 1986 of daarnahetdieptepuntnog komen.
Daarna kunnen de kansen zich keren wanneer aan een
aantal strenge voorwaarden wordt voldaan. Behoud en
versterking van de toeristische sector is noodzakelijk,
maar mag niet ten koste gaan van nieuwe ondernemersactiviteit.
Mede op grond van internationale visies is er reden over
de toekomstige ontwikkeling van Aruba niet al te pessimistisch te zijn. Het ontwikkelingsbeleid dat aan dat vooruitzicht vorm moet geven, zal zich dienen te richten op het
benutten en uitbreiden van het aanwezige ‘human capital’
en op internationale goederen- en dienstenstromen, en zal
aan Oranjestad de functie van groeipool en uitstralingskern moeten toekennen. Aruba moet daartoe worden
bestuurd als een stad.
Nederland houdt een belangrijke verantwoordelijkheid
voor het ontwikkelingsproces op Aruba. Maar om die te
kunnen nemen moet er niet alleen verdragsruimte blijven
voor enige Nederlandse sturing van dat proces, maar ook
bereidheid van de Arubaanse regering om zich door meer
dan uitsluitend populistische motieven te laten leiden.

Henk Hoogendonk

13) P.A. Cornelisse, Operations research en ontwikkelingsplanning.
Verwachtingen van ontwikkelingsprogrammering, Intermediair, jg.
16, nr. 47, 21 november 1980.
14) Begroting voor het jaar 1986 van de Nederlandse Antillen, Tweede
Kamer, zitting 1985-1986, 19 200, hoofdstuk IV, nr. 1.

15) Opmerkelijk is de belangrijke rol die veelal aan Venezuela wordt
toegekend in de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Maar hoewel er stellig historische, geografische en strategische
bindingen tussen de beide landen bestaan is het op dit moment on-

denkbaar dat Aruba de banden met Nederland zou willen verbreken
om wille van een economische en politieke relatie met Venezuela.

16) Centraal Planbureau, Marcha pa Progreso – Verkenning van de
economische mogelijkheden van de Nederlandse Antillen, 1979.
17) Het is voor dat doel van groot belang dat er op Aruba een instituut
met universitaire status wordt gevestigd, waar alle kennis die met name in Nederland over het eiland is en wordt ontwikkeld en gepubliceerd het land binnenkomt en wordt verwerkt tot een vorm waarin zij
voor de huidige en toekomstige Arubaanse samenleving bruikbaar is.
De ‘dependance’ van de Universiteit van de Nederlandse Antillen zou
hiervoor een specifieke onderzoekfunctie kunnen opbouwen.

Auteur