ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De economie van het genoeg
Nu inkomensmatiging langzamerhand is verheven tot
nationaal parool, is het zinvol zich eens af te vragen, hoe
groot de matigingsbereidheid in Nederland eigenlijk is.
Er zijn wel enquêtes gehouden waarbij het merendeel van
de ondervraagden antwoordde met een zekere inkomensmatiging niet al te veel moeite te hebben, maar zoals bekend wil er tussen woord en daad nog wel eens verschil
bestaan. Een demonstratie van goede wil voor een
enquêteur is tenslotte gemakkelijk genoeg te geven, maar
wat kunnen we verwachten als het werkelijk zou aankomen op enkele jaren van stagnatie of teruggang in
consumptie?
Wie de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen
in het afgelopen decennium bekijkt, ontdekt maar weinig
aanwijzingen dat het punt van verzadiging zo ongeveer
zou zijn bereikt. De particuliere consumptie bleef voortdurend sterk uitgaan boven de groei van het beschikbare
inkomen. Dat was mogelijk door een drastische teruggang van de besparingen van ezinnen (van ca. 13% van
het nationaal inkomen in 1971 tot nog geen 5% in 1980)
en – vooral sinds 1976 – door een forse uitbreiding van
het consumptief krediet. Voor 1980 en 1981 zijn er weinig
aanwijzingen voor een ombuiging van de trend. In de
teruggang in de consumptieve bestedingen in het tweede
kwartaal van dit jaar lees ik dat althans nog niet af. Het
wordt echter wel steeds duidelijker dat het volharden in de
consumptieve aspiraties op een gegeven moment moet
botsen met het inkomensmatigingsbeleid. Nu zo langzamerhand ook vermindering van de besparingen en
uitbreiding van het consumptief krediet geen soelaas meer
kunnen bieden, zou dat moment zeer nabij kunnen zijn.
Dat hoeft op zich zelf nog niet te betekenen dat er de
komende tijd toch niet een zekere inkomensmatiging kan
worden bereikt. Er zal wel een klemmend beroep op de
bevolking worden gedaan om door gezamenlijke inspanning en solidariteit aan de economische problemen het
hoofd te bieden en de werkgelegenheid en de sociale
zekerheid veilig te stellen. Aldus kan misschien enige
vrijwillige matiging worden bereikt; of anders kan wellicht
worden bewerkstelligd dat een opgelegde matiging wordt
aanvaard. Maar wanneer na verloop van tijd blijkt dat de
matigingslijn geen tastbare resultaten oplevert, moet toch
worden aangenomen dat de consumptieve aspiraties weer
snel de overhand zullen krijgen. Dan is het met de matiging
gedaan. Als de geloofwaardigheid ontbreekt, kan ook van
de effectiviteit van het matigingsbeleid niet veel meer
worden verwacht.
Het is duidelijk dat onder deze omstandigheden, die
snel actueel kunnen worden zo ze het nog niet zijn,
andere argumenten Dm een inkomensmatiging te bereiken, uiterst welkom zouden zijn. Als de legitimiteit van
het matigingsbeleid zou kunnen worden opgevijzeld of
misschien zelfs van een nieuw fundament voorzien, zou
dat immers zeer veel kunnen bijdragen tot het voorkomen
van sociale onrust. Matigheid o p het gebied van inkomens
en consumptie zou dan niet langer alleen worden ingegeven door zorg voor het behoud van werkgelegenheid
en sociale zekerheid, maar ook op andere doeleinden zijn
gericht.
Het ligt voor de hand in dit verband te denken aan de
externe effecten van consumptie. Algemeen wordt erkend
en ervaren dat het hoge niveau van consumptie talrijke
problemen oproept en grote risico’s in zich bergt. Men
hoeft slechts de gezondheid, de energievoorziening, het
ruimtebeslag, het milieu en de derde-wereldproblematiek
te noemen, om te beseffen hoe ver de negatieve implicaties
van ongeremde consumptie kunnen reiken. Het lijkt geen
grote stap de onvrede met het huidige consumptiepatroon
te koppelen aan de matigingspolitiek. O p grond van negatieve externe effecten zou dan een pleidooi voor versobering in de consumptieve sfeer kunnen worden ingezet.
Een poging daartoe is te vinden in het concept-CDAverkiezingsprogram Om een zinvol bestaan. Het CDA
spreekt daarin van de ,,economie van het genoeg”. ,,De
analyse laat zien dat de traditionele benadering van de
sociäal-economische vraagstukken in een impasse is terecht gekomen, waaruit met een simpele bezuinigingspolitiek alleen – hoe noodzakelijk o p zichzelf ook – niet
meer valt te ontsnappen. Wij zullen de vraagstukken op
een breder front moeten aanpakken. Het CDA wil zich in
de komende periode inzetten voor een ,.economie van het
genoeg” teneinde hiermede ruimte te scheppen voor een
,,economie van het anders doen”. Andere accenten dan
groei van de inkomens en consumptie vragen de komende
jaren om voorrang”. ,,Het is een noodzakelijke investering in de toekomst gebaseerd o p solidariteit en rentmeesterschap”.
Het is een interessante vraag o p welke weerklank deze
nieuwe ideologische onderbouwing van de matigingspolitiek kan rekenen. Is er misschien reeds een verschuiving in het gedrag van consumenten van ,,meer7′ naar
,,genoegw waar te nemen? In elk geval kan worden geconstateerd dat er steeds grotere groepen consumenten
zijn die zich in toenemende mate bewust zijn van de implicaties van hun consumptieve bestedingen. Er wordt in dit
verband al gesproken van de ,,ecoconsument”. De ,,ecoconsument” kijkt bij het aankopen van goederen behalve
naar prijs en kwaliteit, ook naar factoren die buiten het
produkt zelf zijn gelegen, zoals ecologische belasting,
energieverbruik, uitputting van grondstoffen, arbeidsomstandigheden bij de produktie, betrekkingen met de
derde wereld, het dierlijk ,,welzijnw in de bio-industrie en
de organisatie van het voortbrengingsproces. In marketingkringen wordt met de ,,ecoconsument” reeds terdege rekening gehouden. Gunstige ecologische karakteristieken blijken een belangrijk verkoopargument. Maar
vormt het bestaan van een groeiende groepvan,,kritischeV
consumenten wel voldoende ondersteuning voor de
,,economie van het genoeg’? In feite vindt er bij hen
helemaal geen verlaging van consumptieve bestedingen
plaats. Veelal zijn de eerlijkeengezonde natuurprodukten
zelfs een stuk duurder dan vergelijkbare andere produkten.
Meer representatief voor een ,,economie van het genoeg” is de zeer sobere en bewuste groep van consumenten, die de huidige consumptiemaatschappij met al haar
verspilling en vervreemding afwijst en zich er zoveel
mogelijk van distantieert. Hoewel toenemend in omvangis
die groep echter thans nog betrekkelijk klein. Aanvaarding
van hun ideeën zou een algehele maatschappelijke
omwenteling vergen. Maar dat is niet waar het CDA naar
verwijst. De revolutie wordt in elk geval in het CDAverkiezingsprogram niet verkondigd.
Het ziet er niet naar uit dat de versoberingsfilosofie op
korte termijn de matigingslijn kan redden. De ,,economie
van het genoeg” is te zwak gefundeerd en ligt te ver in
het verschiet. Groei van inkomens en bestedingen is voorlopig nog de overheersende ideologie. Daarom zal matiging van inkomens en consumptie wel op flinke weerstanden blijven stuiten. De ,economie van het genoeg”
poetst die niet weg.
L. van der Geest