Ga direct naar de content

De cumulatie van inkomens binnen huishoudens

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 25 1983

De cumulatie van inkomens
binnen huishoudens
DR. J. W. BECKER – DRS. C. J. WIEBRENS*

In het raam van het inkomensbeleid wordt veel ophef gemaakt over het samenvallen van
verscheidene inkomens binnen een huishouden. Stond tot voor kort de discussie over het
inkomensbeleid nog sterk in het teken van de verzelfstandiging van inkomenstrekkers voor de
fiscus en de sociale verzekeringen, nu wordt steeds meer gekeken naar het totale inkomen per
huishouden. Volgens gegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau komt in ca. 37% van de
Nederlandse huishoudens meer dan een inkomen binnen. In dit artikel worden deze huishoudens
nader beschreven. Aan de orde komt onder meer uit welke bronnen het inkomen komt welke
gezinsleden een inkomen inbrengen, alsmede de samenhang van bepaalde
inkomenscombinaties met een aantal sociaal-economische kenmerken van de betrokken
huishoudens.
1. Inleiding
Huishoudens waar meer dan een inkomen binnenkomt, staan
in de belangstelling. Doorgaans verstaat men daaronder huishoudens waarin beide partners, gehuwd of ongehuwd samenwonend, een eigen inkomen hebben. Populair gezegd gaat het om
de ,,tweeverdieners”. Voor veel gehuwde tweeverdieners geldt
vermoedelijk in de nabije toekomst een verzwaarde belastingheffing. In de sociale zekerheid spitst de discussie rond tweeverdieners zich toe op anti-cumulatiebepalingen en de afbakening van
de ,,echte minima”. Over maatregelen ten aanzien van tweeverdieners wordt verschillend gedacht. De standpunten van de politieke partijen liggen ver uiteen, de meeste burgers staan doorgaans niet neutraal tegenover deze strijdpunten. Men is voor of
tegen een aparte behandeling van tweeverdieners, zoals een enquete-uitkomst laat zien (zie label 1)1).

Tabel 1. Enige opvattingen over de inkomens van mannen en
wouwen in 1981, in procenten
a. Als man en vrouw samen werken
moeten zij meer belasting gaan
betalen dan nu het geval is.
— mee eens, noch rnee oneens. . .
— mee oneens ……………..
— sterk mee oneens . . . . . . . . . . . .

b. Een sociale uitkering moet altijd
lager zijn als een van de partners
al een inkomen uit arbeid heeft
13,3
24,8
19,0
(n= 1.879)

— mee eens, noch mee oneens. . .
— mee oneens ……………..
— sterk mee oneens . . . . . . . . . . . .

10,6
13,3
10,6
(n =1.900)

Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal en Cullureel Rappon 1982. Staatsuitgeverij, VGravenhage. 1982, biz. 280.

In dit artikel wordt. op basis van gegevens uit 1982, een beschrijvinggegeven van huishoudens waar meer dan een inkomen
binnenkomt. Daarbij wordt echter niet alleen gekeken naar de
inkomens en inkomensbronnen van de partners, maar ook naar
de inkomens van thuiswonende kinderen en inwonende volwassenen. Het begrip ..meerverdiener” wordt dus zo ruim mogelijk
opgevat.
De indeling van het artikel is als volgt. In paragraaf 2 wordt
een overzicht van de verdeling van inkomensbronnen over huishoudens gepresenteerd. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op
de kenmerken van huishoudens waar meer dan een inkomen
binnenkomt; in paragraaf 4 wordt de positie van de personen in
die huishoudens nader belicht. Een slotbeschouwing rondt het
artikel af.
486

2. De gegevens

De discussie over meerverdieners wordt bemoeilijkt door het
gebrek aan recente en duidelijk te interpreteren gegevens 2). Het
Sociaal en Cultureel Planbureau beschikt overdatamateriaal dat
in het kader van lopend onderzoek in 1982 verzameld is. Via de
z.g. Omnibusenquete van de NV v/h Nederlandse Stichting voor
Statistiek zijn gegevens verzameld over de inkomensbronnen van
de volwassen personen in 15.828 huishoudens. Het ging daarbij
om huishoudens waarvan het hoofd 18-64 jaar was. De gegevens
van de eerste vier personen van 18-64 jaar in die huishoudens
werden genoteerd, te beginnen met de oudste persoon. Zodoende
werden van 33.203 volwassen personen gegevens verkregen 3).

— De auteurs zijn werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
1) Zie b.v. C. A. de Kam en C. J. Wiebrens, Personele inkomensverdeling en wijzigingen in het stelsel van sociale zekerheid, Beleid en Maalschappij. jg. 10. nr. 1/2. januari/februari 1983, biz. 6.
2) Vgl. F. G. van Herwaarden en C. A. de Kam, Om de poen is het le
doen. Deventer, 1981.
3) De volgende definities zijn in acht genomen:

— een huishouden bestaat uit een gezin of een alleenstaande;

— een alleenstaande is elke afzonderlijke levende persoon die alleen (of
als hoofdbewoner) een woning bewoont of in een woning een of meer
kamers zonder pension heeft gehuurd (de zg. kamerbewoner) en zelf
voor haar/zijn maaltijden zorgt;
— een gezin is elke zelfstandige, in huiselijk rerkeer levende, gemeenschap van twee of meer personen die meestal gezamenlijk de maaltijd
gebruiken, voor zover er geen sprake is van een ,,groothuishouding”;
— onder huiselijk verkeer wordt verstaan het gezamenlijk (d.w.z. met andere gezinsleden) gebruiken van minstens vier warme maaltijden per
week en het doorbrengen van even zovele nachten thuis;
— in de regel bestaat een gezin uit:
a. een echtpaar met ongehuwde kinderen; of
b. een echtpaar zonder kinderen; of
c. er zijn ook andere vormen van samenleving die als een gezin worden beschouwd, zoals: ongehuwd, samenwonende man en vrouw
(eventueel met kinderen), samenwonende broers en zusters e.d.;
— de gezinsgrootte wordt bepaald door het feit of men ,,vier of meer dagen per week gezamenlijk de warme maaltijd gebruikt”. Alleen dan
telt men mee voor de gezinsgrootte. Dit geldt ook voor dienstplichtige
kinderen;
— huisvrouw is degene die verantwoordelijk is voor de werkzaamheden
in het huishouden. In deze betekenis kan een ,,huisvrouw” dus zowel
een vrouw als een man zijn;
— hoofdkostwinner is hij of zij die aan het inkomen van de huishouding
de grootste bijdrage levert.

De gegevens hadden betrekking op de bron van inkomen,
• waarbij een onderscheid werd gemaakt naar inkomen uit arbeid,
werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
en overige uitkeringen (VUT, AWW enz.). Andere gegevens waren de duur van de werkloosheid (korter of langer dan drie maan• den), de mate van arbeidsongeschiktheid, het gezinsinkomen in
klassen, regio en enige gegevens over de hoofdkostwinner, zoals

nen. Voor de meeste huishoudens is en blijft arbeid de belangrijkste bron van inkomen. Bijna 14% van de huishoudens zijn
echter, anno 1982, geheel afhankelijk van een uitkering. Uit de
verdeling van uitkeringen in totaal blijkt dat een op de vijf huishoudens met een niet-bejaard hoofd een inkomen uit hoofde van
de sociale zekerheid ontvangt.

opleiding en leeftijd. Het verslag van de dataverzameling zal na
1 September 1983 voor belangstellenden beschikbaar zijn.
De gegevens vertonen gebreken; zo blijven de inkomensbron-

3. De huishoudens

nen van 16- en 17-jarigen buiten beeld, ook ontbreken de pensioenen van bejaarden. Daarnaast zijn werklozen en arbeidson-

In ruim een derde van de huishoudens waar twee of meer volwassenen aanwezig zijn, is sprake van meer dan een inkomen. In

geschikten ondervertegenwoordigd, hetgeen in enqueles meer

de meeste gevallen gaat het om twee inkomens per huishouden,

voorkomt (zie appendix). De gegevens hebben ook sterke eigenschappen. Zij hebben niet alleen betrekking op de hoofdkostwinner en zijn of haar partner, maar ook op andere gezinsleden als
kinderen, inwonende ouders enz. Het is dus mogelijk om te bepalen hoeveel personen en welke personen tot het huishoudinkomen bijdragen. Vooropgesteld wordt daarbij uiteraard dat een
,,pooling” van inkomens plaatsvindt van alle leden van het huishouden, dus met inbegrip van thuiswonende, verdienende kin-

waarbij de combinatie van twee inkomens uit arbeid het meest
voorkomt. In 81% van de huishoudens van ,,meerverdieners” is
sprake van een combinatie van twee of meer inkomens uit arbeid, in 1% van de huishoudens hebben zelfs vier (volwassen) leden een eigen inkomen uit arbeid (zie label 4).

deren. Deze veronderstelling strookt niet met het tot voor kort
gevoerde inkomens- en subsidiebeleid, dat uitging van verzelfstandiging van jongeren. De recente maatregel ten aanzien van
de RWW en WWV voor jongeren en de bijstelling van het huursubsidiesysteem lijken een ombuiging in dat beleid te markeren4).
Tabel 2 geeft een overzicht van de aantallen inkomensbronnen per huishouden in 1982. De meeste huishoudens zijn (nog)
aihankelijk van een inkomensbron, bijna een derde van alle
huishoudens telt twee of meer inkomensbronnen. Wanneer
wordt gekeken naar de huishoudens met twee of meer volwassenen, blijkt dat 37% van die huishoudens twee of meer inkomensbronnen tot zijn beschikking heeft.

Tabel 2. Aantal inkomensbronnen per huishouden, in procenten, 1982
Alleen-

Alle
huishoudens

3,0
65,7

11.4
88,6

Drie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4,7
0,4

Vierofmeer . . . . . . . . . . . . .

100
(n= 15.828)

Als percentage
van alle

Als percentage
van alle

meerverdieners

huishoudens
25,2

waarvan 2 x arbeidsinkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

J 69,5

,
J 21,7

I 3,5

12,0
waarvan arbeid en werkloosheidsuitkering . . . . . . . . . .
arbeid en arbeidsongeschtktheidsuitkering . .

3,8

1 “
1 5,9
3,7

waarvan met een werkloosheidsuitkering . . . . . . . . . . .
met een arbeidsongeschiktheidsuitkering . . . .

Twee of meer uilkeringen, een arbeidsinkomen. ……

,

1,1
2,3

uitsluitend ww-uitkeringen . . . . . . . . . . . . . . . .

,
J 2,0
1 >.’
,
J 0,8

1,2

(n = 4.940)

,
1

0,6

1 0.5

0,3
0.7
100

100

,
J 1,9
1 1.8

,
J 0,3
1 0,7

(n= 15.828)

Huishoudens bestaande

staanden

Geen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Een…….. . . . . . . . . . . . . .

Tabel 4. Combinaties van inkomensbronnen van huishoudens
met meer dan een inkomen, 1982

volwassenen
1,4
61,4
5,6
0,5

100
(n = 2.544)

100
( n = 13.2841

In 12% van de huishoudens van meerverdieners komt dc combinatie voor van een inkomen uit arbeid met een werkloosheidsof een arbeidsongeschiktheidsuitkering; twee of drie arbeidsinkomens naast een uitkering komt voor in bijna 4% van de huishoudens van meerverdieners. Gerekend over alle huishoudens

komt die combinatie in iets meer dan 1% van alle huishoudens
voor. De cumulatie van uitsluitend uitkeringen lijkt te verwaar-

lozen; het gaat om 2,3% van de meerverdieners.
De categoric ..gccn inkomensbron” behocfl wellicht enige toelichting. Het gaat hier om een heterogene verzameling huishoudens, die als inkomen studietoelagen, alimentaties, opbrengsten
van vermogen, schenkingen enz. hebben opgegeven. Het zijn
vooral alleenstaanden die tot deze categoric behoren; in ruim
60% van de gevallen gaat het om studenten.
Tabel 3 geeft een overzicht van de aard van de inkomensbron-

De data van de omnibusenquele maken het ook mogelijk vast
te stellen welke gezinsleden met hun persoonlijk inkomen bijdragen tot het huishoudinkomen. Doorgaans blijken dat het
hoofd en diens partner te zijn; in iets meer dan 30% van de gevallen dragen zowel het hoofd van het huishouden en een of
meer kinderen aan het huishoudinkomen bij (zie label 5). Bij
ruim 6% verdient zowel hel hoofd als de partner en een of meer
kinderen een inkomen. Het gaat hier om iets minder dan 2% van

alle huishoudens in Nederland.

Tabel 3. De aard van de inkomensbronnen in Nederlandse
huishoudens, in procenten, 1982
52,4
21,7
3,5

Tabel 5. Combinaties van personen met een inkomen in huishoudens met twee of meer inkomens, in procenten, 1982

)
\
f
Overige Combinaties (uitsluitend kinderen, partner en kind enz.). . . . . . . . . . . . . . . .

Eta arbeidsongeschiktheidsuitkering . . . . . . . . . . . . . . .
Twee anbeidsongeschiklheidsuitkeringen . . . . . . . . . . . .

5,1
0,2

0,5
100

13,9

(n = 4.940)

Aibeidsongeschiktheidsuitkeringen en

Overige uitkeringen (VUT, ABW enz.) . . . . . . . . . . . . .
Uitkeringen en arbeidsinkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5,0
5,5

100
( n = 15.828)

,

5,5
100
< n = 15.828)

4) Zie Tweede-Kamerstuk 17 600. hfst. XI, nr. 46.

ESB 1-6-1983

487

voor opzicht onderscheiden de meerverdieners zich van de eenverdieners? De gegevens in label 6 maken een aantal vergelijkin-

bijdragen. verschillen naar ..levenslijdinkomen”. Bij dc combinatie van ..hoofd en partner” is er sprake van dubbele inkomens
in de beginjaren van het samenlevingsverband. Het tweede inkomen van de partner — in de meeste gevallen nog steeds de vrouw
— kan wegvallen of dalen (deeltijdwerk) wanneer er kinderen geboren worden. Bij de combinatie ,, hoofd en een of meer kinderen” lijkt het te gaan om een traditioneel ..eenverdiener huishouden” waarbij de kinderen voor een betrekkelijk korte tijd aan
het huishoudinkomen bijdragen. (Vrouwen zijn gemiddeld 23
jaar wanneer zij voor het eerst trouwen, mannen25 jaar.)Na het

gen mogelijk, namelijk:

vertrek van de kinderen wordt het hoofd weer alleenverdiener.

— tussen eenverdieners en meerverdieners;

Die onderlinge verschillen tussen meerverdieners gelden op dit
moment. Het is echter de vraag of het leeftijdsverschil, en daarmee een generatieverschil, hier doorkruisend werkt. Immers, de
situatie van twee verdienende partners komt vooral voor bij jon-

Het feit dat partners meer optreden als ,,tweede verdiener”
dan oudere kinderen, is op zich niet zo verwonderlijk. De kans
dat een hoofd van het huishouden een partner heeft (met een ei-

gen inkomen) is nu eenmaal groter dan de kans dat hij of zij een
of meer oudere, thuiswonende kinderen (met een eigen inkomen)
heeft. In welke opzichten verschillen de huishoudens waar een
partner een tweede inkomen binnenbrengt, van de huishoudens

waar een of meer kinderen een eigen inkomen hebben, en in wat

— tussen huishoudens waar partners voor een tweede inkomen
zorgen en huishoudens waar kinderen dat doen;
— tussen meerverdieners en huishoudens die afhankelijk zijn

van een of meer uitkeringen.

ge mensen, die gemiddeld beter opgeleid zijn. Met een toene-

Tabel 6. Kenmerken van hoofden van huishoudens met een inkomen, met verschillende inkomens en huishoudens, die afhankelijk zijn van een of meer uitkeringen, in procenten, 1982
Eenverdiener

Partner

Kind

heeft
inkomen

inkomen

Huishoudens
met
uitkering

met

Hoofd heeft opleiding op
Hoofd heeft opleiding op
Ibo-niveau of lager . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

46,9

37,5

68,7

66,8

Hoofd heeft hoog beroepsniveau . . . . . . . . .

15,8

19,6

13,8

7,8

mende arbeidsmarktparticipatie van gehuwde vrouwen en gezien het feit dat vrouwen waarschijnlijk minder geneigd zijn hun
werkkring te verlaten of tijdelijk op te geven bij huwelijk of gezinsuitbreiding, is het denkbaar dat het beeld op den duur gaat
veranderen 6).
De huishoudens die uitsluitend van een of meer uitkeringen
afhankelijk zijn. hebben van de onderzochte typen huishoudens
de laagste sociaal-economische status. Vooral het verschil in
huishoudinkomen is opvallend. Van uitkeringen worden de
huishoudens in het algemeen dus niet rijk. De cumulatie van uitkeringen heeft dit gevolg evenmin; het huishoudinkomen neemt
daardoor wel toe. maar niel spectaculair (zie label 7).

Tabel 7. Huishoudens met een en met meer uitkeringen naar
inkomen, in procenten, 1982

Hoofd werkt als:
– bij overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

25

28

18

Netto gezinsinkomen:
– laag(« / 31.200 bnito) . . . . . . . . . . . . . .

36

14

34

66

S 31.000
per jaar

17
Een uitkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Twee of meer uitkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2 31.000
per jaar

72

28

60

40

100 (789)
100 ( 61)

34
Leeftijd hoofd:
– jonger dan 45 jaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

59,6

72,1

9.4

36,4

(n= 10.409)


(n = 2.109)

(n = 3.048)

Gemiddeld aantal personen in het

Vergeleken met eenverdieners hebben huishoudens waar zowel het hoofd als partner een inkomen hebben, een iets hogere
sociaal-economische status. Het hoofd van het huishouden heeft
een wat hogere opleiding, zijn of haar beroepsniveau is iets hoger. Voorts is er een leeftijdsverschil: in huishoudens met ,.dub-

Het geheel overziend, komen de huishoudens met twee verdienende partners van de onderzochte groepen het vaakst in de hogere sociaal-economische strata voor. De verschillen met de grote groep eenverdieners zijn consistent, maar betrekkelijk klein.
. Tegenover deze groepen staan de huishoudens die uitsluitend
van een of meer uitkeringen afhankelijk zijn. Hun status is aanzienlijk lager. Dat geldt ook voor de huishoudens waar de oudere
kinderen een arbeidsinkomen of een uitkering hebben.

bele inkomens” is het hoofd doorgaans jonger dan in huishoudens van eenverdieners. Dit hangt uiteraard samen met het feit

4. De personen

dat het vooral de jongere gehuwde vrouwen zijn die een betaalde
werkkring hebben. Het verschil in leeftijd en opleidingsniveau
verklaart mogelijk ook het feit dat bij de tweeverdieners 28% van
de hoofden bij de overheid werkt. Het personeelsbestand van de
overheid heeft in de afgelopen jaren nog een relatief sterke groei
gekend. Het zijn daarbij vooral de jongeren, en daarmee ook de
beter opgeleiden geweest, die de openstaande plaatsen bij de

Het gegeven van twee of zelfs drie of vier inkomens per huishouden maakt dat er meer inkomenstrekkers zijn dan huishoudens. De 15.828 huishoudens uit het onderzoek tellen in totaal
33.203 volwassenen, waarvan 21.574 inkomenstrekkers; dat is
een gemiddelde van 1,36 per huishouden.

In deze paragraaf staan de inkomensontvangers centraal. Vol-

verschillen die er eveneens op neerkomen dat huishoudens met

gens label 8 verwerven verreweg de meeste inkomenstrekkers
zich nog steeds door arbeid een inkomen. De ongunstige positie
van alleenstaanden en hoofden van eenoudergezinnen is opvallend. Slechts een kleine 60% heeft een inkomen uit arbeid, voor
alle inkomenstrekkers ligt dat percentage boven de 80.

een verdienende partner een wat hogere sociaal-economische
status hebben. Ook hier heeft het hoofd van het huishouden vaker een werkkring, een betere opleiding en een hoger-beroepsniveau.
Gezien deze gegevens is het de vraag of men huishoudens waar
de partner een tweede inkomen binnenbrengt, tot een zelfde categorie mag rekenen als huishoudens waar een of meer kinderen
het extra inkomen aanbrengen. Zij behoren tot verschillende
maatschappelijke lagen op dit moment. Het mag worden verondersteld dat huishoudens met twee werkende partners en huishoudens waarin een of meer kinderen aan het huishoudinkomen

5) R. Goudriaan, Overaanbod en vraag in de kwariairc st’clvr, SCP/CPB.
Rijswijk 1982, biz. 18.
6) C. A. de Kam., E. K. Pommer en C. J. Wiebrens. Dubbel en dwars;
over dubbele inkomens in 1979, ESB. 29 September 1982, biz. 1042.

overheid ingenomen hebben 5).
Ook tussen huishoudens met twee werkende partners en huishoudens met een of meer werkende kinderen bestaat een aantal

488

1

Tabel 8. Inkomenstrekkers en hun bron van inkomens, inprocenten, 1982
Alle inkomenstrekkers

Alleenstaanden,
eenoudergezinnen

Tabel 10. Inkomensbronnen van de leden van de huishoudens,
in procenten, 1982

Personen uit
huishoudens van
twee of meer
volwassenen

Hoofd

Partner

Kind

Andere
personen

Totaal

Geen bron van inkomen . . . . . . . .

Werkloosheidsuitkering . . . . . . . . . . . . . .

5,0
21
79

– waarvan langer dan drie maanden . . .
Arbeidsongeschiktheidsuitkering . . . . . . .

6,2

10,8

– waarvan 80-100% arbeidsongeschikt .

93

– waarvan ^ 80% arbeidsongeschikt . .
Overige uitkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

53,6

Werkloosheidsuitkering . . . . . . . .

4,1

0,9

7,0

8,2

3,3

7,6

0,8

0,6

2,8

4,0

8,6

4.0

100

100

100

(n= 15.721) (n=12.765> (n = 4.376)

100
(n = 353)

100
(n = 33.203)

7

1,3

100

(n = 22. 148)

35,0

50,0

5

21,9

100

38,8

55,2

93

7

3,7

37,4

25,3

Overige uitkering . . . . . . . . . . . . . .

5,6
22
78

72,8

76,4

Arbeidsongeschiktheidsuitkering .

5,3

– waarvan korter dan drie maanden . . .

3,5

Arbeidsinkomen . . . . . . . . . . . . . .

82,9

100


(n= 19.940)

Bij de groep ,,andere personen in het huishouden” gaat het om
een tamelijk heterogene categorie. Het kan gaan om inwonende
ouders, los-vasterelaties, inwonende broers of zussen enz. Deze

groep is naar omvang te gering en naar samenstelling te verscheiNaast de bron van inkomen is ook de positie binnen het huishouden van de inkomensontvangers bekend. Aan de hand van
dit gegeven kan worden vastgesteld wie het inkomen binnenbrengt. Bij alleenstaanden en alleenstaande ouders ligt het ant-

den om, op basis van de hier besproken cijfers, conclusies te verbinden aan de inkomensbronnen van deze personen. De categorie is in zoverre interessant dat zij het beeld completeert van alle

woord voor de hand: doorgaans is de alleenstaande zelf de inko-

Van meerbelang lijken de inkomensbronnen van thuiswonende kinderen. lets meer dan de helft van de thuiswonende kinde-

mensverdiener. Alleenstaanden en ook eenoudergezinnen zijn in
enkele gevallen voor hun inkomen afhankelijk van een persoon
buiten het huishouden, bij voorbeeld in die gevallen waar het inkomen bestaat uit overdrachten tussen personen (alimentaties,
studietoelagen van ouders). Tabel 9 heeft betrekking op de inkomenstrekkers die niet alleenstaand zijn.

| Tabel 9. Inkomenstrekkers in huishoudens met twee of meer
| volwassen personen, naar positie in het huishouden, in procen\ ten, 1982
Aantal inkomens per
huishouden
sitie in huishouden
Hoofd . . . . . . . . .
Partner . . . . . . . .
Kind . . . . . . . . . . .
Andere personen

94,4
2,6
2,8
0.3
100

48,8
35,5

100

32,4
11,4
53,8
6.2
100

n = 8.I56) (n = 8.262) (n = 2.232)

23,4
21,0
49.2
6.7

100
(n = 264)

inkomens die in een huishouden kunnen binnenkomen.
ren — waarvan sommigen overigens al de middelbare leeftijd
hebben bereikt — heeft een baan, de overigen hebben een uitkering, studeren of hebben geen duidelijk aanwijsbare bezigheid of
bron van inkomsten. Behalve wel of geen inkomen verschillen de
huishoudens met werkende en studerende thuiswonende kinderen in een aantal opzichten van elkaar, althans, de hoofden van
huishoudens. De hoofden van huishoudens met studerende kinderen zijn relatief beter opgeleid dan de hoofden van huishoudens met verdienende kinderen. In die huishoudens is het hoofd
vakerwerkloosofarbeidsongeschikt. Als hij of zij werkt, doet hij
vaker ongeschoold of laaggeschoold werk dan de vader van een
studerend kind. Vaders van studerende kinderen zijn wat meer
bij de overheid aan te treffen, terwijl ouders van werkende jongeren wat meer als zelfstandige of in het bedrijfsleven werkzaam
zijn.
5. Slot

Tot de tweeverdieners of dubbelwinners worden doorgaans gerekend die huishoudens waar beide (volwassen) partners, ge-

huwd ofongehuwd samenwonend, een eigen inkomen hebben.

Tabel 9 geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. In huishoudens met een z.g. eenverdiener blijkt de kostwinner niet altijd het hoofd van het huishouden te zijn. In een op de twintig

Het is echter mogelijk dat er in huishoudens nog andere personen zijn die een inkomen binnenbrengen. Men denke hierbij aan

gevallen wordt het inkomen door een ander, meestal de partner

thuiswonende verdiende kinderen, inwonende broers of zussen

of een thuiswonend kind, binnengebracht. De huishoudens van
eenverdieners waar een kind als kostwinner optreedt, lijken zich
te kenmerken door een betrekkelijk lage sociaal-economische
status. Het hoofd van het huishouden is meestal gepensioneerd
of is huisvrouw, zijn of haar opleidingsniveau is over het algemeen laag. Bij de huishoudens waar de partner als kostwinner
optreedt, ligt het opleidingsniveau van het hoofd hoger. In die
huishoudens hebben de kostwinners overwegend een inkomen
uit arbeid, terwijl daar waar een kind als hoofdkostwinner optreedt, de werkloosheidsuitkeringen oververtegenwoordigd zijn.
In de laatste label van dit artikel is de inkomensbron gekoppeld aan de positie in het huishouden. Meer dan 75% van de
hoofden van huishoudens heeft een inkomen uit arbeid, de rest
ontvangt een uitkering of heeft in een incidenteel geval geen bron
van inkomen.
Het merendeel van de partners heeft geen bron van inkomen.
iets meer dan een kwart heeft een arbeidsinkomen en een gering
percentage ontvangt een werkloosheids- of een arbeidsongeschiktheidsuitkering 7). Het geringe percentage werkloosheidsuitkeringen is te verklaren uit het feit dat gehuwde vrouwen na
zes maanden werkloosheid alleen in uitzonderlijke omstandigheden recht op een WWV-uitkering hebben. Voor voormalige
werkneemsters van de overheid met een wachtgelduitkering
geldt overigens een andere regcling 8).

of inwonende ouders. Houdt men rekening met de inkomens van
deze personen. dan is het in principe mogelijk dat er in een huishouden drie of vier, misschien wel vijf of zes inkomens binnenkomen.
In dit artikel wordt het begrip meerverdiener zo ruim mogelijk
opgevat. Er is, wat betreft de onderzochte huishoudens, niet alleen gekeken naar het inkomen van het hoofd en zijn of haar
partner, maar ook naar de inkomens van thuiswonende kinderen

ESB 1-6-1983

en andere, aan het huishouden deelnemende volwassenen (met
een beperking tot vier). De combinaties van inkomens bij de
meerverdieners zijn voornamelijk combinaties van inkomen uit

7) Het percentage partners met een eigen bron van inkomen wijkt hier
enigszins af van dat vermeld in andere publikaties die op andere gegevensbronnen gebaseerd waren. Een aftvijkende definitie kan hier tot een enigszins verschillende uitkomst hebben geleid.
8) Gehuwde vrouwen hebben doorgaans reeht op een WW-uitkering
voor een periode van zes maanden; voor een WWV-uitkering komen zij

niet in aanmerking, behalve als zij kostwinner zijn. Voor ontslagen
ambtenaren geldt een wachtgeldregeling, waarbij de duur van de wachtgelduitkering afhankelijk is van leeftijd en aantal dienstjaren. er zijn geen

kostwinnersbepalingen.
489

arbeid (ca. 81%). In ruim 16% van de huishoudens zijn er een of
meer arbeidsinkomens en een of meer uitkeringen. In ca. 3,7%
is het huishouden uitsluitend van een of meer uitkeringen afhankelijk.
Bij de meerverdieners gaat het in verreweg de meeste gevallen

geren kunnen ook een wijziging van het beeld bewerkstelligcn.
De maatregelen ten aanzien van de inkomens van jongeren hebben hun consequenties voor de financiele zelfstandigheid van
jongeren. In hoeverre zij hebben geleid tot verminderd zelfstandig wonen van jongeren is nog een open vraag.

(63%) om huishoudens waar hoofd en partner een inkomen heb-

Er zijn over de gesignaleerde verschillen nog twee opmerkin-

ben. In 30% van de huishoudens van meerverdieners dragen zo-

gen te maken. Ten eerste laat het zich aanzien dat, hoewel de cijfers onvolledig zijn — gegevens over uitwonende kinderen zijn
immers niet bekend —, het al dan niet studeren van kinderen
(nog steeds) in belangrijke mate wordt bepaald door factoren als

wel hoofd als een of meer kinderen aan het huishoudinkomen
bij.
Binnen de categoric meerverdieners bestaan sociaal-economische verschillen. In huishoudens met een verdienende partner
heeft het hoofd in het algemeen een betere opleiding, een hoger
beroepsniveau en is hij of zij vrij jong. De andere meerverdieners
hebben in het algemeen een wat minder gunstige maatschappelijke positie. Er zijn ook verschillen met z.g. eenverdieners hoe-

wel die niet groot zijn. De maatschappelijke positie van huishoudens die uitsluitend van een of meer uitkeringen afhankelijk
zijn, is aanzienlijk lager.
Bij de signalering van deze verschillen moet men wel bedenken

dat het geschetste beeld een momentopname uit 1982 is. Het
percentage buitenshuis werkende gehuwde vrouwen is geleidelijk aan toegenomen in de afgelopen jaren en het zijn daarbij
vooral de jongere gezinnen waar het verschijnsel dubbele inkomens relatief snel toeneemt. In dat opzicht is het beeld aan ver-

opleidings- en beroepsniveau van de ouders. Naar het zich laat
aanzien, komen studerende kinderen meer voor in huishoudens
die qua maatschappelijk ,,profiel” vergelijkbaar zijn met ,,dubbelwinners”, terwijl werkende c.q. uitkering ontvangende (thuiswonende) kinderen eerder ,,passen” in huishoudens van eenverdieners. Ten tweede gaat het huishouden pas wanneer de hoofdkostwinner de middelbare leeftijd bereikt de status van meerver-

diener krijgen — door toetreden van de kinderen tot de arbeidsmarkt.
Wil het bovengeschetste beeld zich ingrijpend wijzigen, dan

lijkt een eerste voorwaarde dat het opleidings- en arbeidsmarktpatroon van jongeren zich wijzigt. Bovendien zal de (blijvende)
arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen zich dan niet moeten
beperken tot enkele sociale strata.

andering onderhevig. De snelle toename van het aantal uitkerinJ. W. Becker
C. J. Wiebrens

gen. de verlaging van jeugdlonen en van de uitkeringen voorjon-

Appendix
landelijk

omnibus

ledere week organiseert de NV v/h Nederlandse Stichting voor

Werkenden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

de Statistiek een z.g. Omnibusenquete. Per week worden zo’n
1.200 a 1.300 huishoudens geenqueteerd over allerlei onderwer-

Werklozen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5,7

3.3

Arbeidsongeschikten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5.5

4.0

57

54

pen, de vragen worden meestal gesteld aan de huisvrouw. Daarbij behoren ook vragen over de samenstelling van het huishouden.
-V
In het kader van lopend onderzoek heeft het Sociaal en Cul-

tureel Planbureau gedurende vijftien weken in het eerste halfjaar
van 1982 geparticipeerd in de Omnibusenquete. Ten behoeve

van dit onderzoek werden van de eerste vier personen van 18 jaar
en ouder in het huishouden gegevens opgenomen omtrent bron
van inkomen en positie in het huishouden. Dit gebeurde alleen

in huishoudens met een hoofd in de leeftijdsklasse 18-64 jaar.
De bij elkaar gevoegde gegevens van vijftien, elkaar in de tijd
opvolgende enquetes, kunnen op zich weer als een nieuwe steekproef van huishoudens worden beschouwd. (In het z.g. RooieHaan-verkiezingsonderzoek wordt een zelfde strategic toege-

past). Dit is dan een steekproef van een zodanig omvang dat ook
gegevens over betrekkelijk kleine groepen voorhanden zijn.
In de onderstaande label zijn de percentages werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten uit de omnibusenquetes vergele-

ken met landelijke cijfers.
Tussen de landelijke populatie en de omnibuspopulatie zijn
een aantal verschillen aan te wijzen. De landelijke cijfers zijn ge-

percenteerd op de bevolking van 15-64 jaar, de omnibuscijfers
op de bevolking van 18-64 jaar. De 16- en 17-jarigen, die een

fors aandecl in de werkloosheid hebbcn.outbroken hicr dus.
E veneens ontbreken die personen van 18-64 jaar die in een huishouden met een hoofd ouder dan 64 jaar wonen. Een andere beperking is dat in de Omnibusenquete alleen gevraagd is naar de
werkzaamheden c.q. inkomensbronnen van de eerste vier perso-

nen van 18-64 jaar. Ondanks de beperkte vergelijkbaarheid kan
men zich niet aan de indruk onttrekken dat met name de werklozen en arbeidsongeschikten in de omnibusenquetes ondervertegenwoordigd zijn, hetgeen overigens normaal is bij enquetes.
Ook de werkende partners zijn waarschijnlijk met enkele procenten ondervertegenwoordigd.
Het gemiddeld aantal inkomensbronnen per huishouden vol-

gens de gegevens van de omnibusenquetes bedraagt 1,4. De
meest recente CBS-publikatie over dit onderwerp, gebaseerd op
gegevens van 1977, vermeldt een gemiddeld van 1,6 (zie Sociale
Maandstatistiek, juli 1981). Behalve verschillen in populatie,
doen zich hier wat betreft de vergelijking andere problemen

voor, met name wat betreft de gehanteerde definities en de waarnemingsperiode. Het CBS heeft alle inkomens over een jaar bij
elkaar gevoegd, dus bij voorbeeld ook die uit vakantiewerk, de
omnibusenquetes bieden een momentopname.

Auteurs