Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt voor schoolverlaters tot 2002

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 24 1997

De arbeidsmarkt voor schoolverlaters tot 2002
Aute ur(s ):
Borghans, L. (auteur)
Grip, A. de (auteur)
Heijke, J.A.M. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4125, pagina 808, 22 oktober 1997 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, onderw ijs, scholing

De komende jaren zal de arbeidsmarkt voor veel opleidingstypen erg krap worden. Zowel de werkgelegenheidgroei als de
vervangingsvraag zullen sterk toenemen, terwijl de arbeidsmarktinstroom afneemt.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de arbeidsmarktperspectieven voor schoolverlaters voor de periode 1997-2002, zoals deze
recentelijk zijn opgesteld door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) 1. Deze tweejaarlijkse middellangetermijnprognoses zijn bruikbaar voor de studie- en beroepskeuzevoorlichting. Daarnaast stellen de prognoses het bedrijfsleven en de
overheid in staat te anticiperen op knelpunten in de personeelsvoorziening.
De prognoses van het arbeidsmarktperspectief in de komende jaren zijn opgebouwd uit zes componenten. Aan de vraagkant betreft dit
de uitbreidingsvraag (1) en de vervangingsvraag (2). Aan de aanbodkant gaat het om de instroom van schoolverlaters op de
arbeidsmarkt (3), de doorstroom van het niet-reguliere onderwijs (4), en om het aanbod van kortdurig werklozen aan het begin van de
prognoseperiode (5). Omdat de arbeidsmarkt van een opleidingstype geen afgesloten beroependomein heeft, wordt ten slotte ook
rekening gehouden met het substitutie-effect (6), dat de additionele vraag naar een opleidingstype aangeeft door discrepanties tussen
vraag en aanbod bij andere opleidingen.
Achtergrond
Uitgangspunt voor de prognoses van de uitbreidingsvraag naar opleiding zijn de middellange-termijnprognoses van het CPB van het
zogenaamde gunstig scenario uit het Centraal Economisch Plan 1996 en 1997. Deze prognoses resulteren in een toename van de
werkgelegenheidsgroei, van 1,4% per jaar in de jaren 1992-1996 naar jaarlijks 1,7% in de periode 1997- 2002.
Ook de demografische ontwikkeling bewerkstelligt een toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Zo zal door de vergrijzing van de
beroepsbevolking de uitstroom uit de arbeidsmarkt toenemen van jaarlijks 3,0% in de afgelopen jaren tot 3,3% in de komende jaren. Dit
betekent dat in vijf jaar tijd maar liefst 1,1 mln mensen de arbeidsmarkt zullen verlaten. Bij de arbeidsmarktinstroom eist daarentegen de
ontgroening zijn tol. Het aantal schoolverlaters dat instroomt zal naar verwachting dalen van 5,6% op jaarbasis in de eerste helft van de
jaren negentig, tot slechts 4,2% per jaar in de periode 1997-2002.
Enerzijds zal dus het aantal baan-openingen stijgen als gevolg van de hoge economische groei in combinatie met de demografische
ontwikkeling. Anderzijds zal, eveneens door de demografische ontwikkeling, de instroom op de arbeidsmarkt dalen. Dit zal ertoe leiden
dat voor een groot aantal opleidingstypen de arbeidsmarkt erg krap wordt, waardoor de nieuwkomers op de arbeidsmarkt veel gunstiger
arbeidsmarktperspectieven zullen hebben dan in de afgelopen jaren. Voor driekwart van de bijna honderd onderscheiden opleidingen
wordt een goed tot zeer goed arbeidsmarktperspectief verwacht.
Uitbreidingsvraag
De werkgelegenheid zal met 8,8% groeien. Voor het basisonderwijs wordt echter een forse daling van de totale vraag met ruim 17%
verwacht, terwijl de vraag naar universitair opgeleiden een stijging met bijna 25% te zien geeft. Meer in het algemeen geldt dat hoe hoger
het opleidingsniveau, hoe groter de verwachte uitbreidingsvraag is.
Er zijn vier achterliggende factoren te onderscheiden. De eerste is de groei van de verschillende bedrijfssectoren. Op basis hiervan zou
op alle opleidingsniveaus een groei van de vraag mogen worden verwacht. Het is opmerkelijk dat dit bedrijfssectoreffect het grootst is
voor het basisonderwijs. Dit komt omdat arbeidskrachten met uitsluitend basisonderwijs sterk vertegenwoordigd zijn in de sterkst
groeiende bedrijfssectoren horeca, reparatie en zakelijke dienstverlening, handel, metaal en elektrotechniek, en transport en
communicatie. De verschillen tussen de opleidingsniveaus zijn hier overigens zeer klein.
Ten tweede is er het beroepseffect, dat optreedt door het veranderen van de spreiding van de werkgelegenheid per bedrijfssector over
de verschillende beroepsgroepen, is voor geen enkel opleidingsniveau erg groot. Lager opgeleiden hebben relatief veel te lijden van
verschuivingen van de beroepenstructuur binnen de bedrijfssectoren. Universitair opgeleiden profiteren juist van dit effect.

Ten derde blijkt dat werkgevers voor dezelfde functie steeds hogere opleidingseisen stellen. Dit versterkt de ‘upgrading’ die reeds tot
uiting komt in het beroepseffect. Ongeschoolden ondervinden de meeste hinder van de verhoging van de kwalificatie-eisen die door
werkgevers worden gesteld. Personen met een opleiding op wo-niveau en in iets mindere mate de hbo’ers, hebben hiervan het meeste
voordeel.
Ten vierde zijn er substitutie-effecten. Deze bewerkstelligen vooral een verlies aan vraag naar degenen met een vboopleidingsachtergrond. Zij hebben vooral te lijden van de concurrentie van arbeidskrachten met uitsluitend basisonderwijs. Daarentegen
worden degenen met een mbo/leerlingwezen-opleiding geconfronteerd met een neerwaartse verdringing door hbo’ers. Verschillende
opleidingstypen in het hbo en vooral in het wo profiteren sterk van het ontstaan van extra vraag als gevolg van het tekortschietend
aanbod uit verwante opleidingsrichtingen.
Baanopeningen
Uitbreidingsvraag en vervangingsvraag vormen tezamen de baanopeningen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. De ranglijst van de
opleidingstypen met verhoudingsgewijs de meeste baanopeningen wordt gedomineerd door de hogere opleidingen met de hoogste
uitbreidingsvraag, zoals wo informatica, bedrijfskunde, econom(etr)ie, accountancy en bouwkunde, en hbo landbouw en recht en
bestuur. Dit is opmerkelijk, vanwege het feit dat over de gehele arbeidsmarkt gezien de vervangingsvraag verantwoordelijk is voor de
meeste baanopeningen. Echter, de verschillen in de uitbreidingsvraag zijn veel groter dan de verschillen in de vervangingsbehoefte
tussen de opleidingen.
De meeste opleidingen met een relatief gering aantal baanopeningen (zoals wo farmacie, hbo personeelswerk en enkele lagere technische
opleidingen) hebben te kampen met krimpende werkgelegenheid. Bij de meeste opleidingstypen is het verwachte geringe aantal
baanopeningen een voortzetting van de ontwikkeling van de afgelopen jaren.
Aanbod van afgestudeerden
Om een beeld te kunnen vormen van de toekomstige arbeidsmarktsituatie moeten, naast de in de vorige paragrafen beschreven
vraagontwikkelingen, ook de ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt in beeld gebracht worden. Naast het aan het begin
van de prognoseperiode boven de markt zwevende aanbod van kortdurig werklozen gaat het daarbij vooral om de instroom van
schoolverlaters 2.
Een duidelijk voorbeeld van opleidingen die populair zijn, gerelateerd aan het huidige aantal werkenden, zijn de opleidingen toerisme en
recreatie op mbo- en hbo-niveau. Op mbo-niveau bedraagt de jaarlijkse arbeidsmarktinstroom maar liefst 9% van het totaal aantal
werkenden met deze opleidingsachtergrond. Erg populair zijn ook de hbo-opleidingstypen commerciële economie, personeelswerk en
bedrijfskunde. Daarbij is overigens alleen bij hbo personeelswerk sprake van een toename van de instroom in vergelijking met de
afgelopen jaren. Op mbo-niveau zijn naast toerisme en recreatie vooral de opleidingstypen mbo sociaal-cultureel en mbo/llw laboratorium
relatief populair, terwijl op universitair niveau de opleidingstypen wo kunstwetenschappen en wo econom(etr)ie relatief de hoogste
arbeidsmarktinstroom hebben. Ook bij deze opleidingen ligt de instroom de komende jaren op een aanzienlijk lager niveau dan in de
afgelopen jaren.
De arbeidsmarkt in 2002
Door de verwachte vraag- en aanbodstromen met elkaar te confronteren wordt een indicatie van de toekomstige
arbeidsmarktperspectieven per opleidingstype verkregen. Hiertoe wordt voor de verschillende opleidingstypen de indicator toekomstige
arbeidsmarktperspectieven (ITA) berekend. Deze indicator geeft de verhouding tussen aanbod en vraag weer. In tabel 1 wordt een
typering gegeven van de perspectieven (zeer goed, goed, redelijk, matig of slecht) voor de nieuwkomers op de arbeidsmarkt met de
desbetreffende opleidingsachtergrond. Deze ITA pretendeert overigens niet de toekomstige werkloosheid of onvervulbare vacatures te
voorspellen. Vanwege het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt kan een slecht perspectief zich bijvoorbeeld ook manifesteren in
het moeten uitwijken naar functies beneden het niveau van de gevolgde opleiding (‘onderbenutting’), onvrijwillige deeltijdarbeid of
slechtere arbeidsvoorwaarden.

Tabel 1. Indicator toekomstige arbeidsmarktperspectieven (ITA) in 2002
Opleidingstype
Arbeidsmarktperspectieven zijn zeer goed
wo accountancy en belastingen
hbo recht en bestuur
wo civiele techniek
wo informatica en bestuurl. inform.kunde
wo bouwkunde
wo bedrijfskunde
mbo/llw operationele techniek
hbo vervoer en logistiek
mbo/llw procestechniek
mbo/llw verpleging
wo tandheelkunde
hbo bouwkunde
mbo/llw horeca
hbo lerarenopl. economie en maatschappij
hbo landbouw en veeteelt
hbo informatica

ITA

0,67
0,69
0,73
0,78
0,78
0,78
0,80
0,80
0,81
0,81
0,81
0,83
0,85
0,85
0,85
0,85

Arbeidsmarktperspectieven zijn goed
hbo lerarenopleiding natuur en techniek
hbo civiele techniek
hbo chemische technologie
mbo/llw bouw
hbo lerarenopleiding basisonderwijs
hbo lerarenopleiding medisch en verzorging
hbo verpleegkunde
wo elektrotechniek
wo econom(etr)ie
mbo/llw uiterlijke verzorging
mbo openbare orde en veiligheid
hbo lerarenopleiding talen
hbo werktuigbouwkunde
hbo secretariaat
wo theologie
mbo/llw secretariaat
mbo/llw grond-, weg- en waterbouw
hbo tolk en vertaler
mbo/llw motorvoertuigentechniek
hbo bibliotheek en documentatie
mbo/llw installatietechniek
hbo (fysio)therapie
hbo openbare orde en veiligheid
vbo elektrotechniek
mbo/llw landbouw en veeteelt
mbo/llw fijnmechanische techniek
mbo/llw elektrotechniek
mbo/llw vervoer
hbo elektrotechniek
vbo beveiliging
vbo vervoer
hbo fijnmechanische techniek
mbo/llw vliegtuigtechniek
wo wiskunde en natuurwetenschappen
mbo/llw werktuigbw en mech. techniek
hbo accountancy en bedrijfseconomie
hbo uitvoerende en beeldende kunsten
wo werktuigbouwkunde
wo letteren
wo sociale wetenschappen
mbo/llw milieu en groene ruimte
mbo/llw laboratorium
mbo/llw administratie
hbo lerarenopl. lichamelijke opvoeding
hbo laboratorium
wo (dier)geneeskunde
mavo
mbo/llw apothekersassistent
hbo bedrijfskunde
hbo maatschappelijk werk en hulpverlening
wo rechten en bestuurskunde
vbo landbouw en natuurlijke omgeving
vbo mechanische techniek
hbo lerarenopleiding expressie
hbo communicatie en journalistiek
mbo/llw levensmid.techniek/vleesverwerking
vbo grafische techniek
hbo voeding
Arbeidsmarktperspectieven zijn redelijk
mbo sociaal-cultureel
wo landbouw en milieukunde
wo farmacie
vbo verzorging
mbo/llw handel
hbo commerciële economie
vbo bouwtechniek
mbo/llw brood en banket
hbo toerisme en recreatie
vbo motorvoertuigentechniek
havo/vwo

0,86
0,86
0,86
0,87
0,87
0,87
0,87
0,87
0,87
0,88
0,88
0,88
0,88
0,88
0,88
0,89
0,90
0,90
0,91
0,91
0,92
0,92
0,92
0,93
0,93
0,93
0,93
0,93
0,93
0,94
0,94
0,94
0,94
0,94
0,95
0,95
0,95
0,95
0,95
0,95
0,96
0,96
0,96
0,96
0,96
0,96
0,97
0,97
0,97
0,97
0,97
0,98
0,98
0,98
0,98
0,99
1,00
1,00

1,01
1,01
1,01
1,02
1,02
1,02
1,03
1,03
1,03
1,05
1,05

Arbeidsmarktperspectieven zijn matig
Basisonderwijs
1,08
mbo/llw grafische techniek
1,07
mbo/llw verzorging
1,07
mbo/llw beweging en therapie
1,07
hbo milieukunde en levensmid.technologie
1,07
mbo dokters-, tandarts- en dierenartsassistent1,11
wo kunstwetenschappen
1,13

vbo brood en banket
Arbeidsmarktperspectieven zijn slecht
vbo horeca en levensmiddelentechniek
vbo administratie, handel en textiel
vbo installatietechniek
hbo personeelswerk
mbo/llw toerisme en recreatie

1,15

1,17
1,17
1,23
1,25
1,29

Met uitzondering van het basisonderwijs komen er op elk niveau zowel opleidingdtypen met goede tot zeer goede perspectieven als
opleidingstypen met matige tot slechte arbeidsmarktperspectieven voor. Op hbo- en wo-niveau wordt overigens voor bijna alle
opleidingstypen een goed tot zeer goed arbeidsmarktperspectief verwacht. De oorzaken van deze goede perspectieven lopen overigens
uiteen. Zo heeft wo informatica en bestuurlijke informatiekunde een zeer goed perspectief vanwege de erg hoge uitbreidingsvraag. De
vervangingsvraag is echter erg laag, terwijl de arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters relatief hoog is. Bij wo theologie is daarentegen
de uitbreidingsvraag erg laag en is het goede perspectief een gevolg van de erg hoge vervangingsvraag in combinatie met de lage
instroom van schoolverlaters. Voor hbo recht en bestuur is met name de erg lage instroom van schoolverlaters de oorzaak van de zeer
goede perspectieven.
Er zijn echter ook enkele uitzonderingen op de gunstige perspectieven. Zo wijzen de prognoses voor de hbo-opleiding personeelswerk
op een slecht perspectief en voor hbo milieukunde en levensmiddelentechnologie op een matig perspectief. Oorzaak hiervoor is de zeer
hoge instroom van schoolverlaters. Voor de schoolverlaters van het opleidingstype mbo toerisme en recreatie zijn de vooruitzichten
echter slecht als gevolg van de erg hoge arbeidsmarktinstroom. Voor de opleidingstypen mbo grafische techniek, bewegingstherapie en
verzorging en de opleidingen tot huisarts-, tandarts- en dierenartsassistent zijn de perspectieven ook slechts matig. Bij grafische
techniek en verzorging is dit vooral het gevolg van de geringe werkgelegenheidstoename, bij de beide andere opleidingstypen is het
matige perspectief met name toe te schrijven aan de relatief hoge instroom van schoolverlaters.
De arbeidsmarktperspectieven voor de laag opgeleiden blijven duidelijk achter bij die van de middelbaar en hoger opgeleiden. Toch is er
een aantal vbo-opleidingen waarvoor de arbeidsmarktperspectieven goed zijn. De oorzaak voor dit gunstige arbeidsmarktperspectief ligt
geheel aan de aanbodkant. Steeds minder leerlingen betreden de arbeidsmarkt met alleen een vbo-diploma, terwijl bovendien veel van
hen na enkele jaren alsnog een diploma op mbo/leerlingwezen-niveau behalen. Andere ontwikkelingen laten echter zien dat de positie
van deze laag geschoolden niet rooskleurig is. De beschikbare baanopeningen voor lager opgeleiden zijn vooral het gevolg van de hoge
arbeidsmarktuitstroom van laag geschoolden op relatief jonge leeftijd. Alleen door verder te leren via bijvoorbeeld het leerlingwezen kan
deze categorie schoolverlaters het ongunstige langere-termijnperspectief waarschijnlijk ontlopen.
Keerzijde
De keerzijde van de gunstige arbeidsmarktperspectieven is vanzelfsprekend dat er aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt problemen
ontstaan bij de recrutering van personeel. Naar verwachting zullen dan ook vrijwel alle bedrijfssectoren met grote knelpunten in de
personeelsvoorziening worden geconfronteerd. De grootste knelpunten zullen zich voordoen in de zakelijke dienstverlening, de
gezondheidszorg en de overheidssector. Daarbij gaat het vooral om knelpunten bij de werving van hoger opgeleiden. Ook voor enkele
opleidingen uit het middelbaar onderwijs worden in bepaalde sectoren zeer grote knelpunten verwacht. Dat is bijvoorbeeld het geval in
de basischemie, waar voor het opleidingstype mbo/llw procestechniek zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening worden
verwacht. Ook in de bouw, handel, horeca, en gezondheidszorg zijn enkele zeer grote knelpunten voor opleidingstypen op middelbaar
niveau te verwachten. In de bouw gaat het hier om het opleidingstype mbo/llw operationele techniek. In de drie overige bedrijfssectoren
(handel, horeca en gezondheidszorg) worden op middelbaar opleidingsniveau zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening
verwacht voor mbo/llw horeca. In de bouw worden zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht als gevolg van een
tekortschietende arbeidsmarktinstroom van hbo bouwkunde. Voor het opleidingstype hbo informatica zullen in de bedrijfssector handel
zeer grote knelpunten ontstaan.
Studiekeuze en numerus fixus
Om de zeer extreme verschillen tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te beperken zou ook een numerus fixus voor de
onderwijsinstroom kunnen worden ingesteld. Een goed functionerende arbeidsmarkt is echter slechts gebaat bij een beperkt gebruik van
de arbeidsmarktfixus. Een langdurige fixus voor een opleiding ontneemt de arbeidsmarkt haar aanpassingsvermogen.
Het onderwijsbeleid kan ook worden gericht op het bevorderen van de instroom in opleidingstypen met goede of zeer goede
arbeidsmarktperspectieven. Denk aan het verbeteren van de geografische spreiding van het onderwijsaanbod, of de introductie van een
nieuwe opleidingsvariant. Nieuw aanbod van opleidingen zal vooral baat hebben wanneer leerlingen worden aangetrokken die anders
een opleiding zouden kiezen met slechtere perspectieven. Een goed voorbeeld zijn de opleidingen die meer meisjes weten aan te trekken
voor technische richtingen.
Scholingsbeleid
Gezien de omvang van de voor de komende jaren verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening, is het evident dat een belangrijke
impuls zal moeten worden gegeven aan het bij- of omscholen, vooral van mensen met opleidingen met een matig tot slecht
arbeidsmarktperspectief. Daarbij moet echter worden bedacht dat de grote knelpunten in de personeelsvoorziening zich vaak voordoen
bij de hoger opgeleiden, terwijl de aanbodoverschotten zich concentreren bij de lager opgeleiden.
Een belangrijke doelgroep voor bij- of omscholing is ongetwijfeld de groep langdurig werklozen. Het is opmerkelijk dat bijna de helft van
de langdurig werklozen een opleidingsachtergrond heeft met goede arbeidsmarktperspectieven. Het gaat hier om 110.000 personen. Voor
een zestal opleidingen op vbo-, mbo- of hbo-niveau zou het inzetten van een deel van de langdurig werklozen met de desbetreffende
opleidingsachtergrond de verwachte aanbodtekorten in principe kunnen voorkomen.

Ook het verhogen van de arbeidsparticipatie zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van knelpunten. Voor
eenderde van de opleidingstypen waarvoor grote tot zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening worden verwacht, zou echter
zelfs een volledige inzet van de niet-participerenden met de desbetreffende opleidingsachtergrond nog ontoereikend zijn om in de vraag
te voorzien. Voor een aantal andere opleidingstypen zou de non-participatie met meer dan de helft moeten worden teruggebracht. Zelfs
dit laatste is waarschijnlijk al een moeilijk te realiseren doelstelling.
Ten slotte zou de aandacht kunnen uitgaan naar het vergroten van de arbeidsparticipatie van allochtone arbeidskrachten. Gezien hun
opleiding bestaan er overigens grote verschillen in de inzetbaarheid van de diverse groepen allochtonen. Bij Turken en Marokkanen zal
het verhogen van de arbeidsparticipatie waarschijnlijk de grootste beleidsinspanningen vergen. Daarentegen lijken allochtonen
afkomstig uit het voormalige Joegoslavië, door hun hoge gemiddelde opleidingsniveau, zeer goed inzetbaar te zijn op de
arbeidsmarktsegmenten waarvoor de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening groot zijn.
Besluit
Zowel de werkgelegenheidsgroei als de vervangingsvraag zullen in vergelijking met de afgelopen jaren sterk toenemen, terwijl
daarentegen de arbeidsmarktinstroom afneemt. Met name voor de hoger en middelbaar opgeleiden zijn de perspectieven goed. Dit
betekent ook dat vooral de zakelijke dienstverlening, de gezondheidszorg en de overheidssector met zeer grote knelpunten in de
personeelsvoorziening te kampen zullen krijgen. Een adequate studiekeuzevoorlichting zou een waardevolle rol kunnen spelen om deze
discrepanties enigszins te beperken. Aan de andere kant biedt de verwachte krapte op de arbeidsmarkt ook het perspectief om groepen
die langere tijd aan de kant hebben gestaan weer in te schakelen op de arbeidsmarkt. Het bij- en omscholingsbeleid gericht op langdurig
werklozen en niet-participerenden zal derhalve de komende jaren waarschijnlijk uitgroeien tot de crux van het arbeidsmarktbeleid

1 Voor een meer uitvoerige rapportage zie ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2002, ROA-R-1997/7. Een beschrijving
van de methodiek wordt gegeven in Methodiek arbeidsmarktprognoses en indicatoren 1997-2002, binnenkort te verschijnen.
2 Deze prognoses bouwen voort op de leerlingenprognoses in de Referentieraming 1997 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen. Prognoses over scholingsactiviteiten van degenen die de arbeidsmarkt hebben betreden zijn gebaseerd op de
Onderwijsrekeningen van het CBS.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur