Ga direct naar de content

Conjunctuursignalering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 26 1985

Conjunctuursignalering
L.L. GREVE*

Zowel voor de overheid als het bedrijfsleven zijn prognoses onmisbaar bij het uitzetten van beleid.
Prognoses komen echter niet altijd uit. Voor beleidsvoerders is het daarom van groot belang
vroegtijdig te weten in hoeverre de feitelijke ontwikkeling afwijkt van de voorspelde, zodat zij hun
beleid kunnen bijstellen. In dit artikel wordt een methode besproken met behulp waarvan de toetsing
van maandelijkse realisaties aan jaarprognoses op eenvoudige en consistente wijze kan worden
uitgevoerd. De methode wordt aan de hand van enkele CPB-prognoses besproken en toegelicht. Het
is in principe ook mogelijk deze toetsingen op andere gebieden toe te passen. Zo kunnen op bij
voorbeeld bedrijfseconomisch gebied verwachtingen ten aanzien van omzet, verlies en/of winst al in
een vroegtijdig stadium op haalbaarheid worden bekeken. De methode blijkt in het algemeen
betrouwbare indicaties te geven van de haalbaarheid van de getoetste prognoses. Op grond van een
eerste toetsing van de prognoses voor 1985 constateert de auteur dat met name de werkloosheid en de
consumptieve bestedingen zich gunstiger lijken te ontwikkelen dan op grond van de prognoses uit het
Centraal Economisch Plan 1985 mag worden verwacht.
Inleiding
Twee keer per jaar worden door het Centraal Planbureau
(CPB) prognoses voor de belangrijkste economische grootheden
gepubliceerd: in het voorjaar in het Centraal Economisch Plan
(CEP) en in September (op Prinsjesdag) in de Macro Economische Verkenning (MEV). Deze prognoses zijn van groot belang
omdat ze mede richting geven aan het door de regering te voeren
(sociaal-)economische beleid. Vandaar ook dat het belangrijk is
om in de loop van het jaar na te gaan of de realisaties redelijk
,,sporen” met de prognoses. Mocht dit namelijk niet het geval
zijn, dan kan al in een vroegtijdig stadium rekening worden gehouden met mogelijke bijstellingen van de prognoses en eventueel van het beleid.
In een artikel van J.L. van der Leeuw 1) werd ingegaan op de
betrouwbaarheid van met name voorspellingen in de MEV. Zijn
conclusie was dat de voorspellingen over de hele periode
(1962-1982) aan de zwakke kant waren, maar dat deze de laatste
jaren duidelijk verbeterden. Van der Leeuws onderzoek richtte
zich op het vergelijken van jaarprognoses met gemiddelde jaarlijkse realisaties achteraf. Van een aantal ,,kortlopende indicatoren” (consumptieve bestedingen, prijsindexcijfers, werkloosheid e.d.) worden echter ook maandelijks – met een niet al te
grote vertraging – cijfers gepubliceerd. Dit biedt de mogelijkheid om de confrontatie van prognose met realisatie in de loop
van een jaar uit te voeren.
Om zo’n toetsing (prognose-realisatie) uit te voeren kan gebruik worden gemaakt van een z.g. ,,conjunctuursignaleringsmethode” (cs-methode), waarbij per indicator een jaarprognose
wordt omgezet in twaalf maandcijfers. Met behulp van deze
methode kan aldus in de loop van een jaar geconstateerd worden
of de realisaties per maand al dan niet op het spoor van de te verwachten jaarraming liggen.
Om misverstanden te voorkomen willen we aangeven dat het
er hier niet om gaat CPB-prognoses te controleren. Integendeel,
op het moment dat de prognoses worden vastgesteld zal door het
CPB ongetwijfeld zoveel mogelijke recente informatie zijn verwerkt. Na het vaststellen van de prognoses komen evenwel
steeds meer gegevens (realisaties) beschikbaar die het CPB ten
tijde van het maken van de voorspelling niet voorhanden had.
666

Met deze nieuwe gegevens kunnen de prognoses worden getoetst
op haalbaarheid. Zodra de feitelijke ontwikkelingen een andere
richting uitgaan, zal aan een prognosebijstelling niet te ontkomen zijn. In welke richting die bijstelling dan zou moeten gaan
proberen we met behulp van de cs-methode te onderkennen.
We gebruiken de cs-methode hier voor het toetsen van CPBprognoses. De methode is echter algemeen toepasbaar, met
name een toepassing in de bedrijfseconomische praktijk lijkt
zinvol. Te denken valt bij voorbeeld aan het in een vroegtijdig
stadium toetsen in hoeverre omzet- c.q. winstverwachtingen van
bedrijven sporen met de eerste realisaties. Hetzelfde geldt bij
voorbeeld voor de toetsing van prognoses voor energieverbruik,
voorraadbeheer, landbouwproduktie enz.
De opzet van dit artikel is als volgt. Eerst zullen we de te hanteren methode beschrijven. Daarna toetsen we voor een vijftal
economische indicatoren over de periode 1980-1983 in hoeverre
maandrealisaties significant afwijken van het tijdpad behorende
bij de jaarprognose. Vervolgens analyseren we meer in detail de
prognoses voor een zevental indicatoren die destijds door het
CPB zijn opgesteld voor 1984. Ten slotte toetsen we voor zover
mogelijk de huidige CPB-prognoses voor 1985.
De methode
Grondslag voor de toetsing ,,prognose-realisatie” 2) vormt de
door Lisman en Sandee ontwikkelde methode voor het afleiden
van kwartaalcijfers uit jaarcijfer 3) en de door Boot en Feibes

* Werkzaam bij het Ministerie van Economisehe Zaken. De auteur
dankt zijn collega’s van de Directie Algemene Economische Politick van

het Ministerie alsmede drs. A.A. van Oosterhout en drs. J.P.C. Wichers
voor hun kritische en waardevolle commentaar.
1) J.L. van der Leeuw, De toekomst in retrospectief, ESB, 15 februari
1984.
2) De methode is in 1977 voor het eerst uitgewerkt en in praktijk gebracht door A.A. van Oosterhout.

3) J.H.C. Lisman en J. Sandee, Derivation of quarterly figures from annual data, Applied Statistics, Series C, jg. XIII, nr. 2, 1964.

verder ontwikkelde methode voor het afleiden van maandcijfers
uit jaarcijfers 4).

Met behulp van jaarcijfers van drie opvolgende jaren (te
weten jaar t- 1, jaar t en jaar t + 1) wordt de trend van de
maandcijfers voor het middelste jaar (t) berekend. Hierbij is

t – 1 een gerealiseerd cijfer, t de CPB-prognose voor het lopende
jaar waarop de toetsing betrekking heeft, en t + 1 een raming
voor het daarop volgende jaar. Op basis van drie punten (te weten de jaarcijfers voor jaar t – 1, jaar t en jaar t + 1) wordt een
vloeiende lijn getrokken die aan een aantal voorwaarden – zoals omschreven door Boot en Feibes — voldoet 5). Zij komen
hiermee tot een reeks gewichten, die voor ons het uitgangspunt

vormen voor het berekenen van de trend.

test, geven een betrouwbare indruk. De conclusies die uit deze simulaties met alternatieve waarden voor het jaar t + 1 werden getrokken, weken niet significant af van die waarbij t + 1 gelijk
werd verondersteld aan t of waarbij t + 1 rechtlijnig geextrapoleerd werd.
Simulaties over de jaren 1980 t/m 1983
Om een indruk te geven van de werking, toepassing en bruik-

baarheid van de cs-methode zijn over de periode 1980 t/m 1983
voor een vijftal indicatoren simulaties uitgevoerd. We hebben
gekozen voor indicatoren waarvan de realisaties met een niet al

De berekende trend-maandcijfers worden vervolgens aange-

te grote vertraging door het CBS worden gepubliceerd. Per indi-

past aan de hand van een berekend seizoenpatroon. Hieruit re-

cator hebben we de toetsing twee maal uitgevoerd; eenmaal op
basis van de prognoses uit het CEP en eenmaal op basis van de
prognoses uit de MEV. Bij de toetsing van de CEP-prognoses
hebben we voor het jaar t + 1 dezelfde prognose als voor jaar t
aangehouden; bij de MEV-prognoses hanteerden we de CPBramingen voor het jaar t + 1.
De eerste toetsing vond plaats met de realisaties die beschikbaar waren in de maand mei van het betreffende jaar. Voor de
werkloosheid en de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie
waren dit de realisaties tot en met april en voor de overige indicatoren tot en met maart. De tweede toetsing voerden we uit met de
realisaties die in September van het betreffende jaar beschikbaar
waren, de maand waarin de prognoses uit de MEV beschikbaar
komen; alsdan zijn beschikbaar realisaties tot en met augustus
voor de werkloosheid en de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie en voor de overige indicatoren realisaties tot en met juli.
We dienen hierbij aan te tekenen dat er in feite op ieder moment
dat er een nieuw maandcijfer beschikbaar kwam een toetsing
kon worden uitgevoerd.
In label 1 geven we volledigheidshalve alvast de gehanleerde
prognoses alsmede de resullaten van de conjunctuursignaleringsmethode en de uiteindelijke realisalies zoals deze door hel
CBS werden gepubliceerd. De label dienl als volgl le worden
ge’inlerpreleerd. Indien de realisaties zich boven of onder het cslijdpad bevinden (doch nog binnen de marges) dan wordl dil
aangegeven mel + resp. – ; zijn de realisaties vrijwel gelijk aan
het lijdpad dan slaal er een 0. Bevinden de realisalies zich buiten
de marges van plus of min twee maal de standaardafwijking van
de loevallige afwijkingen (hel momenl derhalve waarop er rekening dienl le worden gehouden mel een onhaalbare jaarprognose) dan geven we dil aan mel + + of – – .
Wal belrefl de MEV-prognoses beschiklen we over nagenoeg
dezelfde informalie als hel CPB 6); ten opzichte van de CEPprognoses waren we een maand in het voordeel. Nemen we voor
de toelsing van de CEP-prognoses dezelfde cijfers als waar hel
CPB over beschikle loen de ramingen werden opgesleld, dan
verschill hel in de label gegeven beeld nauwelijks.
Hieronder volgen de bevindingen van de loelsingen per indicalor; we hebben ons beperkt tol gemiddelden per voorlschrijdende periode binnen het jaar, gezien het reeds eerder opgemerkle voordeel hiervan. Wel hebben we, indien daarloe aanleiding bestond, de maand-op-maand-toelsingen in onze analyse
naar voren gebrachl. Om een en ander grafisch le ondersleunen
presenleren we af en loe een figuur; deze geeft per periode binnen een jaar (dus januari, januari-februari, januari-maarl enz.)
de niel voor seizoen gecorrigeerde raming en de daarbij behorende marges weer. Tevens worden de niel voor seizoen gecorrigeerde realisaties per periodegemiddelde binnen hel jaar ingelekend.

sulteren dan de ongecorrigeerde maandcijfers, die direct kunnen

worden vergeleken met de door het CBS gepubliceerde (veelal
voorlopige) realisaties.

Het berekende seizoenpatroon is gebaseerd op een zevental jaren voorafgaand aan het jaar t – 1. Van elk van deze zeven jaar
wordt – wederom met drie jaarcijfers (t- 1, t en t+ 1) — een

trend per maand berekend. Vervolgens worden voor ieder jaar
per maand de seizoenfactoren berekend als het verschil tussen de
berekende trend en de gerealiseerde waarden per maand. Hierna
sommeren we de seizoenfactoren over de zeven jaren per maand
en berekenen hieruit het gemiddelde seizoenpatroon. Het seizoenpatroon kan afhankelijk van de te toetsen indicator zowel
additief als multiplicatief zijn.
Bij de vergelijking van de ongecorrigeerde maandcijfers berekend door de cs-methode met de door het CBS gepubliceerde gerealiseerde maandcijfers worden afwijkingen toegestaan als gevolg van de afwijkingen tussen het berekende gemiddelde seizoenpatroon over de zeven jaar en het berekende seizoenpatroon
in de afzonderlijke jaren, waaruit het gemiddelde seizoenpatroon werd berekend. De verschillen die hierbij optreden zijn de
zogenaamde toevallige afwijkingen. Deze toevallige afwijkingen
kunnen zich uiteraard ook in het prognosejaar voordoen. Daarom wordt bij de vergelijking tussen raming en realisatie een marge aangehouden van plus en min twee maal de standaardafwijking (in de later volgende grafieken aangeduid als sigma) van de
toevallige afwijkingen, waarmee we een betrouwbaarheidsinterval bereiken van grofweg 95%. Als de realisaties zich, op basis
van het voortschrijdend maandgemiddelde, minimaal twee
maanden ruim boven of onder de raming of zelfs buiten deze
marges bevinden, bestaat er zeker aanleiding rekening te houden
met een onjuiste jaarprognose. We komen hierop nog terug bij
de bespreking van label 1.
De cs-methode kan per maand en per voortschrijdend maandgemiddelde binnen een jaar worden toegepast. De methode van
het voortschrijdend maandgemiddelde binnen een jaar betekent
dat bij voorbeeld het gerealiseerde gemiddelde over de periode
januari-maart wordt vergeleken met het geraamde gemiddelde
over dezelfde periode. Het voordeel hiervan is dat het seizoenpatroon en de toevallige afwijkingen (die op jaarbasis nul zijn)
per periode kleiner zijn dan het seizoenpatroon plus de toevallige
afwijkingen in de afzonderlijke maanden. Daardoor worden de
storende invloeden van seizoenpatroonafwijkingen, de toevallige afwijkingen en verschillen als gevolg van een verschillend aantal werkdagen in de afzonderlijke maanden, in de loop van het
jaar steeds geringer, zodat steeds ,,hardere” conclusies kunnen
worden getrokken. Bij de toepassing van de cs-methode per
maand zijn eventuele incidentele uitschieters duidelijker te traceren, bij voorbeeld de prijseffecten van een incidentele huurverhoging. Zulke uitschieters verklaren uiteraard mede de ontwikkelingen per voortschrijdend maandgemiddelde.
Een nadeel van de cs-methode is dat voor het jaar volgend op
het prognosejaar (t+ 1) niet altijd officiele prognoses voorhanden zijn. Er zijn echter simulaties gemaakt, waarbij de CPBprognoses voor het tweede (t) en derde (t + 1) jaar gelijk waren of
simpelweg rechtlijnig geexlrapoleerd werden. We volstaan hier
met de vermelding dat deze simulaties aantonen dat de gevoeligheid van de methode voor het cijfer van het derde jaar (t + 1) beperkt is, mits de afwijking van de raming ten opzichte van die
voor het prognosejaar niet extreem groot is. Ook andere varianten waarbij voor het jaar t + 1 alternatieve waarden zijn uitgeESB 3-7-1985

4) J.C.G. Boot en W. Feibes, On Glejser’s derivation of monthly figures

from yearly data, Cahiers Economiques de Bruxelles, nr. 36, 1967.
5) We baseren ons nu op onder andere het jaargeiniddelde van jaar t – 1.

Met alternatieve tijdpaden – waarbij uitgegaan werd van december of
het vierde kwartaal van jaar t – 1 – zijn ook experimenten uitgevoerd;

doch een en ander heeft ook zijn beperkingen omdat dan toevallige uitkomsten een belangrijke rol kunnen gaan spelen en zelfs domineren.
6) In de praktijk worden de MEV-cijfers na ultimo augustus niet meer

substantieel bijgesteld.

667

Tabel 1. Prognoses uit CEP en MEV, conjunctuursignaleringsresultaten a) en realisaties over dejaren 1980 t/m 1983
1980

1982

1981

CEP

MEV

CEP

MEV

CEP

1983
CEP

MEV

MEV

procentuete mutaties l.o.v. voorgaand jaar

Volume consumptieve bestedingen
– ramingen

0
+ +

– cs-resultaten
– realisaties

+0.5
0

-3

-2
+

-3

+

++

0

-2
+

-2,4

-1,5
+ +

-1,5
++
0

-1,3

Prijspeil gezinsconsumptie
– ramingen

+6
+ +

– cs-resultaten
– realisaties

+ 6,75

+6,75
+ 6,5

Invoerprijspeil
– ramingen
— cs-resultaten
– realisaties

+7

+ 5,75
+ +

0

+ 5,9

+ 6,7

+ 14
+ +

+17

+ 12,5
+ +

+19
—

+ 0,5
+

+ 16

+ 15,4

+3

+6,25

+3
+ 2,8

+2,5

-2,5
+

+ 1,5

+1,0
– + 0,8

Uitvoerprijspeil
– ramingen

+ 12,5
+

– cs-resultaten
– realisaties

+ 12
+

+16
—

+17

+ 2,5
+ +

+ 15,4

+ 13,5

+5
0

+ 2,5

+ 4,3

-0
-0,4

in personen x 1.000
Werkloosheid
– ramingen

295
_

– cs-resultaten
– reatisaties

310

442

452
+ +

620

480

325

635
+

820

800
+
801

655

a) Realisatie ligt boven (+), is gelijk aan (0) of ligt onder (-) het cs-tijdpad behorende bij de desbetreffende prognose. Bevinden de realisaties zich buiten de marges van plus
of min twee maal de standaardafwijking van de toevallige afwijkingen dan wordt dit aangegeven met + + of – – .

Ook in de grafieken geeft een overschrijding van de marges

bijstelling ook gerechtvaardigd geweest zijn. De realisaties over

nog steeds haalbaar is.

de jaren 1981 t/m 1983 bedroegen achtereenvolgens -2,4%,
– 1,3% en 0% tegenover respectieve ramingen van – 3%, – 2%
en – 1,5%. Derhalve geen onaanzienlijke verschillen tussen raming en realisatie.

Volume consumptieve bestedingen

Prijsindexcijfers

aan dat met onhaalbare prognoses rekening dient te worden gehouden. Bevinden de realisaties zich binnen de marges dan wil

dat zeggen dat — calamiteiten daargelaten — de jaarprognose

In dejaren 1981 en 1982 Hep het volume van de consumptieve
bestedingen – als gevolg van de economische recessie – geleide-

lijk terug. Deze terugval begon reeds in de loop van 1980, nadat
het er aanvankelijk naar uitzag en zoals we ook met de csmethode constateerden, dat de consumptie nog lets boven de raming uit het CEP 1980 van 0% t.o.v. 1979 zou uitkomen. Ook
het CPB ging hier van uit en stelde de prognose in de MEV 1981

bij naar +0,5%. Op jaarbasis echter bleef het volume van de
consumptieve bestedingen gelijk aan 1979. Opvallend is dat de

prognoses van de consumptieve bestedingen over de jaren 1981
t/m 1983 in het CEP en de daaropvolgende MEV steeds gelijk

aan elkaar waren. Met behulp van de cs-methode zagen we echter al in een vrij vroeg stadium dat de prognoses uit het CEP te
laag waren en in de MEV voor bijstelling in aanmerking kwa-

men; we laten dit voor het jaar 1983 in de figuren 1 en 2 zien.
Achteraf bezien zou de door de cs-methode gesuggereerde

Figuur 1. CEP-prognoses en realisaties van het volume van de

consumptieve bestedingen, 1983

Als we in eerste instantie de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie bekijken dan kunnen we vaststellen (zie ook label 1) dat
de mutaties over de jaren 1980 t/m 1983 vrij goed door het CPB
werden voorspeld. Omdat er per saldo weinig incidentele componenten in de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie aanwezig zijn, bleken ook de marges die met de cs-methode bij de
maandramingen werden berekend vrij klein te zijn. Vandaar dat
ook relatief kleine afwijkingen tussen ramingen en realisaties
vrij snel zichtbaar werden; zo constateerden we dan ook in 1980
en 1982 (evenals het CPB) dat de CEP-ramingen Sets te laag waren en tevens dat de in dejaren 1980 t/m 1983 naar boven toe bijgestelde prognoses in de MEV iets te hoog bleken.
Gaan we over naar het invoer- en uitvoerprijspeil dan zien we
hier het opmerkelijke verschijnsel dat de CEP-prognoses in de
jaren 1980 t/m 1982 telkens te laag waren en vervolgens de in de
MEV naar boven toe bijgestelde prognoses (ook in 1983) te

Figuur 2. MEV-prognoses en realisaties van het volume van de
consumptieve bestedingen, 1983
__ _ realisaties
___ prognoses plus en min twee maal sigma

——— realisaties

__ prognoses plus en min twee maal sigma
,-_ prognoses
Index
(1980=100)

. prognoses

Index
(1980=100)

100.,

100-.

98.

98-

96

96.

94-

94

92-

92-

90-

90-

0

1

2

3

4

5

6

7

9

10

11

12

Maand

668

0

1

5

6

7

8

9

10

11

12

Maand

Figuur 3. CEP-prognoses en realisaties van het invoerprijspeil
incl. BLEU, 1983

Figuur 4. MEV-prognoses en realisaties van het invoerprijspeil
incl. BLEU, 1983

——— realisaties

Index

——— realisaties

___ prognoses plus en min twee maal sigma
„._ prognoses

——— prognoses plus en min twee maal sigma
– — – prognoses

Index

102-1

104-,

(1980=100)

(1980=100)
100-

102-

98.

100-

98-

96.

96
94.

92.

920

1

2

3

4 5 6

7 8 9

1 0 1 1

1 2

0

1

2

3

4

5

6

7

10

11

12

Maand

Maand

Figuur 5. CEP-prognoses en realisaties van het uitvoerprijspeil
incl. BLEU, 1983

Figuur 6. MEV-prognoses en realisaties van het uitvoerprijspeil
incl. BLEU, 1983

— — — realisaties
——— prognoses plus en min twee maal sigma
— _ _ . . _ . prognoses

Index
(1980=100)

— — — realisaties
——— prognoses plus en min twee maal sigma
-___… prognoses

115

Index
(1980=100)

115.

110-

105.

0

1

2

3

4

5

6

7

9

10

11

12

0

1

2

3

4

5

6

7

9

10

II

Maand

hoog. Ditzelfde zagen we (zij het met minder grote afwijkingen),

12

Maand

Prognoses voor 1984

zoals reeds gezegd, bij de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie.

Illustratief voor deze ontwikkelingen zijn de figuren 3 en 4
voor het invoerprijspeil over het jaar 1980 en de figuren 5 en 6

voor het uitvoerprijspeil over 1981. We dienen hier wel bij op te
merken dat deze prijsontwikkelingen uiteraard niet los kunnen
worden gezien van de onstuimig (en onvoorspelbaar) in waarde

gestegen Amerikaanse dollar. Vooral in de laatste maanden van
1983 steeg de dollar sterk, vandaar ook dat de cs-methode aan-

vankelijk (t.o.v. de CEP-raming) geen reden tot bijstelling
aangaf.

Ook de prognoses voor 1984 hebben we getoetst met de csmethode en wel voor zeven indicatoren op basis van het voortschrijdend maandgemiddelde. Daarbij zijn we in eerste instantie

uitgegaan van de CPB-prognoses uit het CEP1984 en in tweede
instantie van de bijgestelde prognoses uit de MEV1985 (zie label
2).
Tabel 2. Prognoses voor 1984 en 1985, m.u.v. werkloosheid in
procentuele mutaties ten opzichte van het voorafgaande jaar
CEP 1984

Werkloosheid
Zoalsbekendisdewerkloosheidindejaren 1980t/m 1983 met
enorme stappen omhoog gegaan; mutaties die vooral t/m 1982

1984

Werkloosheid (in personen x 1 .000)

Volume consumptieve bestedingen

ook door het CPB niet waren voorzien. Met de cs-methode zagen we wat betreft 1980 op de toetsingsmomenten onderschrijdingen van de prognoses die binnen de marges bleven. De over-

Prijspeil gezinsconsumptie
Invoervolume

schrijdingen (dus een snellere stijging dan werd verwacht) zagen

Uitvoerprijspeil

Uitvoervolume
Invoerprijspeil

850
-0,5
+ 3,25
+ 6,5
+ 6,5
+ 2,5
+ 3,0

MEV 1985
1984
830

-0,5
+ 3,25
+ 5,5
+ 6,5

+ 5,5
+ 6,5

1985

830
+ 0,75
+ 1,5
+ 3,5
+ 5,0
+ 1,0
0

we pas aan het eind van het jaar, omdat met name in die periode

de werkloosheid geweldig steeg. Ook in 1981 en 1982 lagen de
realisaties aanvankelijk iets onder het berekende cs-tijdpad behorende bij de CEP-ramingen; de MEV-ramingen bleken center

al snel te laag omdat ook hier de werkloosheid juist in de tweede
helft van beide jaren sterk steeg. In 1983 zagen we een kentering
in het stijgingstempo en werd de MEV-prognose (in tegenstelling
tot de voorgaande drie jaren) ten opzichte van de CEP-prognose

naar beneden toe bijgesteld; ook de cs-methode gaf een dergelijke ontwikkeling aan, hetgeen wederom uit label 1 valt af te le-

Bij de toetsing van de CEP-prognoses voor 1984 hebben we

ten behoeve van de berekening van het lijdpad voor 1985 dezelfde raming aangehouden als voor 1984. Hel is echter zeer goed
denkbaar hiervoor — indien voorhanden en niel reeds door de

werkelijkheid achierhaald – officiele ramingen le nemen, bij
voorbeeld die uit de middellange-termijnverkenningen (zoals De

Nederlandseeconomie in 1985) van hel CPB. Bij loelsing van de
raming voor 1984 uil de MEV 1985 hebben we voor de berekening van hel lijdpad de MEV-raming voor 1985 gehanleerd.

zen. Passen we voor de werkloosheid ook de maand-op-maand-

toetsing toe, dan zien we op de toetsingsmomenten – voor de ja-

Volume consumptieve bestedingen

ren 1980 t/m 1982 – wel dat er overschrijdingen zullen gaan

plaatsvinden.

Hel volume van de consumptieve bestedingen daalde gemid-

ESB 3-7-1985

669

deld in 1984 met 0,5% ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Volgens de toetsingsresultaten waren de realisaties inderdaad
vrijwel gelijk aan het berekende cs-tijdpad behorende bij de

is derhalve niet in die mate afgezwakt als het CPB verwachtte.
Het uitvoervolume steeg volgens de cs-methode iets minder hard
dan het berekende tijdpad, behorende bij de CPB-raming.

CPB-prognose van -0,5% in zowel CEP als MEV.
In- en uitvoerprijzen

Prijspeil gezinsconsumptie
De definitieve prijsmutatie van 1984 ten opzichte van 1983

kwam uit op +3,3%. Prognoses in zowel CEP als MEV gaven
dit reeds goed aan: 3 a 3,5%. Wanneer we de cs-methode voor
1984 toepassen, zitten we aanvankelijk (wanneer we ook voor
1985 uitgaan van een prijsstijging van ca. 3%) iets boven het tijd-

pad. Ook hier geldt weer — net als bij de voorgaande jaren dat de marges erg klein zijn. Hanteren we bij de toetsing van de
prognose van 1984 een (iets) ander tijdpad, mede gebaseerd op

de in de MEV 1985 opgenomen prijsmutatie voor 1985
(+ 1,5%), dan zien we met de cs-methode aanvankelijk een zeer
lichte overschrijding voor 1984. Later echter (vanaf juni-juli) lo-

In het afgelopen jaar stegen de invoerprijzen ten opzichte van
1983 met 5,6%; voor de uitvoerprijzen lag dit cijfer op 7,8%.
Zowel voor het in- als uitvoerprijspeil bleken de ramingen in
CEP 1984 van resp. +2,5%en +3,0% telaag; we constateerden

dit met de cs-methode reeds aan het begin van het jaar toen de
realisaties voor januari en februari bekend waren.
Als gevolg van de aanhoudend hoge dollarkoers zijn de prognoses in de MEV 1985 bijgesteld naar + 5,5% voor de invoerprijzen en + 6,5% voor de uitvoerprijzen. Het CPB ging er hier-

bij van uit dat de gemiddelde dollarkoers zou uitkomen op ca.
f. 3,10. De verwachte daling van de dollarkoers bleef echter uit.
Daardoor bedroeg de koers over het hele jaar gemiddeld f. 3,20.

Inmiddels is deze al opgeklommen tot een waarde rond f. 3,50.

pen de realisaties aardig in de pas met het berekende tijdpad.

ter is dan de gemiddelde mutatie in die zeven jaar over het prog-

Ondanks deze ontwikkeling kwamen de realisaties van de invoerprijzen overeen met het berekende cs-tijdpad behorende bij
de prognose uit de MEV van + 5,5%; het jaarcijfer bedroeg uiteindelijk + 5,6%. De uitvoerprijzen stegen echter sneller dan de
MEV-prognose (van + 6,5%) en kwamen zoals gezegd uit op
bijna + 8%. Deze overschrijdingen constateerden we ook met

nosejaar verspreiden. We dienen hiermee bij de interpretatie van

de cs-toetsingen.

Dat de cs-methode aanvankelijk een lichte overschrijding aan-

geeft, ligt aan de autonome prijsmutaties die per 1 januari 1984
van kracht werden en groter waren dan gebruikelijk. De csmethode gaat uit van een gemiddeld seizoenpatroon over zeven

jaar en zal derhalve dat deel van de autonome mutaties dat grode resultaten uiteraard wel rekening te houden. Nemen we daar-

Werkloosheid

entegen de maand-op-maand-toetsing in onze beschouwing mee,
dan zien we in de eerste drie maanden een overschrijding van de

marges en in de daaropvolgende maanden niet meer, hetgeen een
aanwijzing is voor de autonome prijsmutaties in het begin van
het jaar.

Het definitieve werkloosheidscijfer over het jaar 1984 bedroeg
gemiddeld 822.400, hetgeen minder is dan de CPB-raming in de
MEV van 830.000. Zoals ook reeds door het CPB werd ge-

constateerd bleek de raming voor 1984 uit het CEP 1984 van
850.000 werklozen te hoog; de cs-methode gaf in februari/maart

In- en uitvoervolume (totaal goederen)

ook al aan dat de realisaties – hoewel nog binnen de marges In het CEP 1984 had het CPB de ontwikkeling over 1984 voor
zowel het in-als uitvoervolume geraamd op +6,5%. Vervolgens
werd in de MEV 1985 de invoermutatie naar beneden toe bijgesteld tot +5,5%. In de MEV werd deze raming als volgt on-

hier onder zaten. De bijgestelde MEV-raming (830.000) leek tot
en met oktober inderdaad uit te komen. Daarna echter daalde de
werkloosheid toch nog sneller dan verwacht – mede als gevolg
van de afschaffing van de registratieplicht voor werklozen van

derbouwd: ,,Het groeitempo van de goedereninvoer lag in de

57,5 jaar en ouder – om uiteindelijk, zoals aangegeven, uit te

eerste vijf maanden van dit jaar al op het geraamde jaargemid-

komen op 822.400.

deldevan +5,5%. Degroei vandeafzet bleef daarbijachter,zodat voorraden, vooral van grondstoffen uitgezonderd ruwe olie,
werden aangevuld. De raming houdt in dat het volume van de in-

Prognoses voor 1985

voer in de rest van het jaar vrijwel niet toeneemt.”
Het gemiddelde indexcijfer van het voor overloop en werkdagen gecorrigeerde invoervolume bedroeg het afgelopen jaar uiteindelijk 103,8; het uitvoervolume bedroeg over hetzelfde jaar
111,2. Dit betekent ten opzichte van het voorgaande jaar stijgingen van respectievelijk ruim 7,5% en ruim 5,5%. Afgaande op
de cs-methode was de benedenwaartse bijstelling van het invoer-

Voor het lopende jaar kunnen slechts een beperkt aantal prognoses uit het CEP 1985 worden getoetst. Ten tijde van het opstellen van dit artikel beschikten we voor de werkloosheid en het
prijspeil van de gezinsconsumptie over realisaties tot en met april
en voor het volume van de consumptieve bestedingen over realisaties tot en met maart. Voor het in- en uitvoervolume alsmede

volume niet gerechtvaardigd. Al vrij vroeg in het jaar bleek de
feitelijke ontwikkeling op of zelfs iets boven de marge te liggen.
Dit beeld werd uiteraard nog eens versterkt na de genoemde
bijstelling (zie figuren 7 en 8). De stijging van het invoervolume

voor het in- en uitvoerprijspeil beschikten we over nog onvoldoende realisaties zodat toetsing van de prognoses voor 1985 van
deze indicatoren achterwege is gelaten. We hanteren bij de toetsing van de prognoses voor 1985 ten behoeve van de berekening

Figuur 7. CEP-prognoses en realisaties van het invoervolume,

Figuur 8. MEV-prognoses en realisaties van het invoervolume,

gecorr. voor overloop en werkdagen, 1983

gecorr. voor overloop en werkdagen, 1983
— — — realisaties

——— realisaties
——— prognoses plus en min twee maal sigma

——— prognoses plus en min twee maal sigma
„.-„– prognoses

– — — prognoses
Index
(1980=100)

Index
(1980=100)

105.

105
100J
951
90J

0

1

9

10

11

12

Maand

670

0

1

9

10 11

12

Maand

van het tijdpad voor 1986, dezelfde raming als voor 1985. De uit-

den gemaakt van een z.g. ,,conjunctuursignaleringsmethode”,

komsten van de cs-methode laten zich als volgt samenvatten.

waarbij per indicator een jaarprognose wordt omgezet in twaalf

Op grond van de feitelijke ontwikkeling in de eerste drie
maanden van 1985 gaf het volume van de consumptieve beste-

maandcijfers.

dingen volgens de cs-methode een gunstiger ontwikkeling te zien

dan voortvloeit uit de CPB-prognose uit het CEP 1985 van
+ 1,5%. Hierbij liggen de realisaties overigens nog net binnen de
marges.
De gemiddelde prijsmutatie van de gezinsconsumptie in de
eerste vier maanden van dit jaar ten opzichte van dezelfde periode een jaar geleden bedroeg +2,4%. Wanneer we de toetsing
van de CEP-prognose voor 1985 uitvoeren dan zien we dat de
prijsontwikkeling overeenkomt met de verwachting van het
CPB: +2 a +2,5%. Hierbij signaleren we wel dat het jaarge-

middelde eerder op +2,5% dan op +2% zal uitkomen.

Met behulp van deze toetsing van de maandprognose aan de
realisatie wordt snel inzicht verkregen in hoeverre de jaarprognose wel of niet haalbaar is. Derhalve kan in een vroegtijdig stadium worden gezien of mee- of tegenvallers moeten worden ver-

wacht, hetgeen van groot belang is voor het beleid. Tevens kunnen we vaststellen of gepleegde prognose-aanpassingen gezien
de toetsingsresultaten realistisch zijn.
Simulaties over de jaren 1980 t/m 1984 met enkele economische indicatoren geven aan dat in het algemeen met een grote betrouwbaarheid kan worden gezien of een jaarprognose zou moeten worden aangepast. In het geval van de consumptieve beste-

dingen zagen we bij voorbeeld steeds in een vrij vroeg stadium al

In het CEP 1985 bedraagt de prognose van de werkloosheid

dat de CPB-prognoses uit het CEP te laag bleken; de ramingen

gemiddeld 790.000 personen. Afgaande op de cs-methode blijkt

werden in de daaropvolgende MEV niet bijgesteld. Ook bij indicatoren waarbij we een kleine foutenmarge (als gevolg van toe-

de werkloosheid zich in de eerste vier maanden van dit jaar —
hoewel nog binnen de marges – duidelijk gunstiger teontwikke-

len. Dit is een indicatie dat de werkloosheid dit jaar lager zal
kunnen uitvallen dan de geraamde 790.000.
Slot

Het verloop van maandelijkse realisaties van bepaalde indica-

toren kan aanleiding zijn om in de loop van een jaar dejaarprog-

vallige afwijkingen) vinden, krijgen we een goede indicatie over

de richting waarin een prognose eventueel dient te worden
bijgesteld.
We maakten bij de toetsingen gebruik van de door het CPB
gepubliceerde prognoses in CEP en MEV. Het is echter zeer

goed mogelijk ook andere prognoses op een dergelijke wijze aan
gerealiseerde waarden te toetsen. Men denke aan bij voorbeeld
omzet- en/of winstverwachtingen van bedrijven, prognoses van

energieverbruik, voorraadbeheer, landbouwproduktie enz.

nose van de desbetref fende indicator bij te stellen. Bij de toetsing

van deze maandrealisaties aan de jaarprognose kan gebruik wor-

Bert Greve

Auteur