column
Bernard van Praag
De windenergiebelofte is gebakken lucht
Onze minister van Ruimte en Milieu profileert zich als een
doortastend type, die Nederland wel eens even bij de les
zal krijgen. Zo kregen wij reeds de dringende oproep om
ons huis te voorzien van spaarlampen en zullen wij in de
openbare ruimte ‘s nachts minder licht moeten gebruiken.
Gloeilampen zouden moeten worden verboden, maar dat
idee heeft zij onlangs weer verlaten. De openbare ruimte
moet worden verfraaid en zij is een stevige bestrijdster
van de verrommeling. Volgens haar Kamerbrief van maart
2007, waarin zij haar prioriteiten uiteenzet, wil zij ook
“de kwaliteit van het landschap vergroten, o.a. door het
opstellen van een structuurvisie Panorama’s en het verder
stimuleren van het beleid voor Nationale Landschappen,
Groen in en om de stad en Bufferzones†(VROM, 2007).
Prachtige idealen, waar natuurlijk geen mens tegen kan
zijn. Toch komt de vraag op, zoals bij de gloeilampen, of
al die visionaire plannen wel goed doordacht zijn.
Neem nou het enthousiasme voor windenergie. De
minister is een vurig aanhangster van windenergie. Zij
wil de productie in de komende vier jaar verdubbelen,
en daarmee komen we ruim boven het eerder voor 2010
a
 fgesproken niveau. Iedereen die wel eens door Flevoland
is gereden weet waar dit toe leidt: een zware horizonvervuiling, schrijnend contrasterend met de prachtige
Hollandse panorama’s, die de minister zo graag in ere wil
herstellen.
De nieuwe windmolens hebben stuk voor stuk ongeveer
de hoogte van de Utrechtse Domtoren en met hun wieken
met een diameter van circa vijftig meter verstoren ze het
landschap op een ergerlijke manier.
Weinigen realiseren zich echter dat de betekenis van
windenergie voor onze stroomvoorziening en dus voor de
reductie van de CO2-uitstoot slechts miniem is. Weliswaar
zou over een aantal jaren circa tien procent van de
huishoudelijke stroomconsumptie uit windenergie kunnen
komen en dat klinkt als heel veel, maar de huishoudelijke
consumptie is maar een klein deel van de totale energiebehoefte in Nederland. De huishoudelijke consumptie is namelijk slechts circa tien procent van de totale
Nederlandse energiebehoefte. Het zou minder demagogisch zijn en eerlijker om te spreken van een procent van
de totale nationale energieconsumptie. De reductie van
de Nederlandse CO2-uitstoot door toepassing van windenergie ligt dus ook hooguit in de orde van een procent.
Behalve de esthetische bezwaren en het uitermate geringe
effect op de CO2-uitstoot blijkt windenergie in hoge mate,
niet erg verrassend, afhankelijk van het windaanbod.
Daardoor is het aanbod volatiel en zal er voor windstille
periodes (minder dan drie Beaufort) en storm (boven de
acht Beaufort) toch altijd een achterwacht van andere
energieopwekkers moeten zijn. Bovendien draaien de
molens in het algemeen ver beneden hun topcapaciteit,
het zogenaamde vermogen. Heeft men bijvoorbeeld een
joekel met een vermogen van drie megawatt, dan zal
de effectieve productie daarvan over het jaar genomen
slechts circa vijfentwintig procent daarvan zijn. Het zal dus
ook niet verwonderen dat de molens tegen gewone marktprijzen helemaal niet zouden worden gebouwd. De agrariërs en andere partijen worden slechts verleid tot plaatsing
van die molens, doordat er allerlei overheidssubsidies en
fiscale faciliteiten zijn, die de kostprijs vervalsen, en waardoor iemand, die zo’n molen op zijn grond zet, een fiks
extra inkomen kan incasseren. Blijkens informatie van de
Raedthuys-groep, een commerciële groep die boeren via
een soort scheeps-CV-constructie helpt bij het realiseren
van een of meer molens leidt dit tot een rendement van
circa zeventien procent op het geïnvesteerde vermogen.
Uit een publicatie van Domeinen kan worden afgeleid dat
de pachtwaarde van agrarische grond met maar liefst een
factor van zestien komma zes omhoog gaat, wanneer er
een windturbine op die grond geplaatst is. Uit een publicatie in het vakblad De Boerderij van december 2003 blijkt
dat een windmolen een boer aan een netto-opbrengst kan
helpen van zeventigduizend euro per jaar. Kortom, het is
uitermate aantrekkelijk om molens op je grond te zetten,
het is in de letterlijke zin een windfall profit.
Voor het opzetten van een molen zijn uiteraard vergunningen nodig, maar hier speelt gemeentelijke politiek een (te) grote rol. Zo heeft de gemeenteraad van
Steenwijkerland onlangs ingestemd met het bouwen van
een windmolenpark, precies tussen de Europees erkende
natuurgebieden de Weerribben en de Wieden in Overijssel
ondanks vlammend protest van Natuurmonumenten en
Staatsbosbeheer, die verantwoordelijk zijn voor deze
gebieden. De besluitvorming voor dergelijke ingrijpende
zaken zou bij het parlement moeten liggen.
Als we er dan ook nog aan denken dat wetenschappelijk
onderzoek te Groningen onlangs heeft aangetoond dat
deze molens over een radius van vijf kilometer leiden tot
ernstige geluidsoverlast, dat de natuurlijke habitat van
vooral vogels, zoals de purperreiger, wordt vernield en
dat de huizenprijzen van omwonenden negatief beïnvloed
worden, dan is er toch alle aanleiding voor een nationale
heroverweging van het belang van windenergie. U begrijpt
nu wel wat ik van windenergie vind. Windenergie kan
helaas geen oplossing bieden voor ons energieprobleem
en de reductie van CO2. Het is een non-starter, die alleen
maar leidt tot beschadiging van het landschap en die de
gemeenschap via subsidies bovendien veel kost.
LITERATUUR
De Boerderij, december 2003.
Domeinen nieuws, juni 2004, domeinen.minfin.nl
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
(2007) Kamerbrief, 26 maart 2007.
ESB
2 november 2007
669