Ga direct naar de content

Blinde ijver

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 1983

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Blinde ijver
John Kenneth Galbraith schijnt eens gezegd te hebben dat
economen de goede theorieen aanhangen op de verkeerde
tijdstippen. Nadat jarenlang een keynesiaans vraagstimuleringsbeleid is gevoerd terwijl er knelpunten waren aan de
aanbodzijde van de economie, is nu Keynes in het verdomboekje geplaatst terwijl alles wijst op onderbezetting en gebrek aan koopkrachtige vraag. Terwijl de recessie om zich
heen grijpt, wordt er een matigings- en bezuinigingsbeleid
gevoerd alsof het enige doel is de economic in een volledige
depressie te doen belanden. In het internationale gezelschap
van landen die een deflatoire koers varen, is Nederland langzaam maar zeker tot de meest prominente leden gaan behoren.
Met een betalingsbalansoverschot dat de f. 10 mrd. overschrijdt, een inflatie die vrijwel tot nul is teruggebracht, een
ongeevenaarde terughoudendheid aan het loonfront, een
aanzienlijke onderbezetting van de produktiecapaciteit en
een binnenlandse vraag die van jaar tot jaar verder inzakt, is
Nederland een schoolvoorbeeld van een land dat — ongetwijfeld naast andere maatregelen — een oppepper aan de afzetkant behoeft. Maar de angst voor het nog verder oplopen
van het financieringstekort zit zo diep, dat alle verhoudingen
uit het oog worden verloren. Onder de noemer ,,herstel van
de economie” wordt een politiek gepresenteerd die fysiek en
menselijk kapitaal vernietigt, niet alleen in ,,zachte” sectoren zoals onderwijs en cultuur, maar net zo goed in ,,harde”
als handel en industrie. Het dieptepunt van deze politiek is
dat van de nieuwe lichtingen arbeidskrachten een groot deel
al is afgeschreven voordat het ooit zijn bruikbaarheid heeft
kunnen bewijzen. Want wie op de arbeidsmarkt eenmaal de
aansluiting heeft gemist loopt groot gevaar de achterstand
niet meer te overbruggen.
In deze situatie heeft minister Ruding van Financien ter
voorbereiding van de Voorjaarsnota en de begroting 1984 op
instigatie van de topambtenaren in de Centrale Economische
Commissie (CEC) in het kabinet een claim op tafel gelegd
van f. 3 mrd. extra bezuinigingen in 1983, oplopend tot f. 7
a 7,5 mrd. in 1984. Deze bedragen komen bovenop de f. 13
mrd. die al in de begroting 1983 zijn verwerkt en de jaarlijkse
f. 7 mrd. waarop het kabinet-Lubbers zich voor de periode
1984 t/m 1986 in het regeerakkoord heeft vastgelegd. Aanleiding vormen de tegenvallers in de begrotingsuitvoering die
voortvloeien uit een geringere groei van het nationale inkomen, extra werkloosheidsuitkeringen, hogere uitgaven aan
individuele huursubsidies en studietoelagen en vooral lagere
opbrengsten van het aardgas (f. 1,75 mrd. in 1983 oplopend
tot f. 3,7 mrd: in 1984). Waar wordt gesproken over ,,tegenvallers” kan men zich echter afvragen of niet een belangrijk
deel van de niet-begrote uitgavenstijgingen en inkomstendalingen door het deflatoire beleid zelf zijn opgeroepen.
De extra ombuigingen zouden volgens de CEC kunnen
worden gezocht in wijzigingen in het stelsel van de huursubsidies en de studiefinanciering, in neerwaartse aanpassing
van bovenminimale sociale uitkeringen (WW, WWV en
WAO), in verlaging van de kinderbijslag en in additionele
kortingen op de inkomens van ambtenaren, trendvolgers en
uitkeringstrekkers. Aanvaarding van deze voorstellen zou
betekenen dat de enorme bezuinigingen van de afgelopen
maanden in de sociale zekerheid nog eens dunnetjes zouden
moeten worden overgedaan en dat het moeizaam bereikte
akkoord tussen minister Rietkerk van Binnenlandse Zaken
en de ambtenarenbonden, weer zou moeten worden opengebroken. Dit grenst aan onbehoorlijk bestuur. Uiteraard zouden deze maatregelen tot gevolg hebben dat de werkloosheid
extra zou toenemen (10.000), dat de ree’el beschikbare inkomens verder zouden afnemen (- 1%) en dat het volume van
I ESB 30-3/6-4-1983

de investeringen zou dalen. Echter, zo becijfert het Centraal
Planbureau in de CEC-notitie, na 9 jaar klaart de lucht op
en kan als gevolg van de doonverking van een daling van de
lange rente de werkgelegenheid in bedrijven 10.000 a 15.000
hoger uitvallen.
Het is geen wonder dat uit een Tilburgs onderzoek onder
universitaire economen blijkt dat deze in overgrote meerderheid geen brood zien in een dergelijk beleid 1). Maar ook binnen het kabinet zelf en de fractie van het CDA is twijfel ontstaan aan de zinnigheid van een aanpak waarbij alles op een
kaart wordt gezet: het verminderen van het financieringstekort. Premier Lubbers heeft onlangs te kennen gegeven de afzetgroei als een belangrijk onderdeel van het economischherstelproces te zien; CDA-fractieleider De Vries liet zich al
eerder in dezelfde richting uit. Opmerkelijk is dat ook EGcommissaris Andriessen — die in het eerste kabinet-Van Agt
als minister van Financien opstapte omdat het financieringstekort zijns inziens onvoldoende werd verlaagd — zich onlangs voor de televisie gevoegd heeft bij degenen die pleiten
voor een stimulerend beleid, zeker in een land met een zo
groot overschot op de betalingsbalans en een zo lage inflatie
als Nederland. Al eerder wilde de OECD in het landenrapport over Nederland een soortgelijk pleidooi opnemen, maar
dit kon nog door een ambtelijke delegatie worden voorkomen.
De vraag is in welke vorm een stimulerend beleid zou
moeten worden gegoten. Een uitbreiding van de collectieve
uitgaven lijkt zeker niet gewenst; de druk die van de collectieve sector uitgaat op de economie is al te groot. Veel beter
zou men kunnen denken aan een verlaging van de loon- en
inkomstenbelasting, die vermoedelijk het snelst in een vergroting van de effectieve vraag resulteert. Het spreken over
inverdieneffecten is taboe, maar als de vraag aantrekt zou het
met het oplopen van het financieringstekort best eens kunnen meevallen.
Er is een behoorlijke kans dat een beleid gericht op afzetgroei voor bedrijven, op vruchtbare bodem zal vallen. De
laatste tijd hebben zich aan de kostenkant in bedrijven immers reeds belangrijke verbeteringen voorgedaan. In de eerste plaats valt te noemen de sterke daling van de rente die
volgens een becijfering van de Nederlandsche Middenstandsbank het Nederlandse bedrijfsleven sinds 1981 al een lastenverlichting van f. 10 a 12 mrd. heeft opgeleverd; in de tweede
plaats is er de daling van de olieprijzen en in de derde plaats
de zeer gematigde loonkostenontwikkeling. Als nu ook de afzetperspectieven wat verbeteren en er weer enige produktiegroei kan optreden is de kans groot dat de armslag voor het
bedrijfsleven gaat toenemen en dat het vertrouwen in de economie weer enigszins terugkomt. Het Nederlandse bedrijfsleven zou dan kunnen aanhaken bij het internationale conjunctuurherstel dat zich aankondigt.
Natuurlijk is belastingverlaging geen middel voor alle
kwalen. Het is zeker geen alternatief voor een voortgaande
sanering van scheefgegroeide verhoudingen in de collectieve
sector. Ook mag afzetbevordering niet de dekmantel worden
waaronder pressiegroepen weer zullen proberen hun belangen via het collectieve budget te behartigen. De harde lijn in
de openbare financien zal ook in de toekomst noodzakelijk
blijven om op termijn het financieringstekort naar normalere properties terug te brengen. Maar er is verschil tussen
vastberadenheid en blinde ijver.
L. van der Geest
1) H. Gremmen en Th. van Bergen, De universitaire economen over
het regeringsbeleid, Faculteit der Economische Wetenschappen, Katholieke Hogeschool Tilburg.

277

Auteur