Ga direct naar de content

Betalingsbalansproblemen van ontwikkelingslanden

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 30 1983

Betalingsbalansproblemen
van ontwikkelingslanden
DRS. H. VAN DER BURG – DRS. W. M. RIEGEN*

Sterk tegenvallende export en exportprijzen hebben vele landen in betalingsbalansproblemen
gebracht. Enkele landen, zoals Argentinie en Mexico zijn zelfs in een acute liquiditeftscrisis
terechtkomen. Met onderstaande artikel bespreekt de recente betalingsbalansmoeilijkheden van
ontwikkelingslanden en de rol van het Internationaal Monetair Fonds bij het bestrijden hiervan.
Voor een goede vervulling van zijn taak is het noodzakelijk dat het Fonds over voldoende eigen
middelen beschikt. De recente quotaverhoging is in dat verband een belangrijke stap in de goede
richting. De auteurs achten het onontkoombaar dat het IMF aan het verstrekken van kredieten
aan ontwikkelingslanden strakke voorwaarden ter zake van het interne en externe beleid
verbindt. Maar met een verruiming van de IMF-kredietverlening, gebonden aan een strakke
conditionaliteit, achten zij de kansen aanwezig dat de debiteurlanden uit de problemen komen.

Inleiding
In de laatste maanden heeft een aantal ontwikkelingslanden in
met name Latijns-Amerika met ernstige financiele tegenslagen te
kampen gehad. Hun problemen hebben nogal de aandacht getrokken. Hoewel de aard van die problemen niet nieuw is, was
de omvang ervan voor velen een schok. Deze landen vormen
trieste voorbeelden van de recente verslechtering van de externe
situatie van vele landen, met name ontwikkelingslanden. Natuurlijk is het niet zo dat voor alle ontwikkelingslanden een liquiditeitscrisis als die in Latijns-Amerika dreigt, maar hun externe positie geeft veelal wel reden tot bezorgheid.
In dit artikel willen wij, mede aan de hand van het besprokene
op de laatste vergadering van het Interim Comite van het IMF
(10 en 11 februari jl.), een beschrijving geven van de externe situatie van de ontwikkelingslanden en de rol die het IMF bij het
herstel hiervan onzes inziens zou moeten spelen. Wij beperken
ons hierbij tot de groep niet-olie-exporterende ontwikkelingslanden (NODC’s), zoals die door het IMF is geclassificeerd (zie
World Economic Outlook, april 1982, appendix B). Daartoe
wordt in paragraaf 2 een beknopte beschrijving van de huidige situatie gegeven. In paragraaf 3 wordt dieper ingegaan op de oorzaken voor de recente verslechtering. Paragraaf 4 gaat in op de
rol die het IMF heeft gespeeld, waarna paragraaf 5 met een samenvatting en conclusies dit artikel besluit.
Recente externe ontwikkelingen
Het algemene economische beeld van de NODC’s in 1981 en
1982 is bepaald zorgwekkend te noemen. De geaggregeerde economische groei halveerde in 1981 ten opzichte van de voorgaande jaren, terwijl 1982 een verdere verslechtering te zien gaf. In label 1 is een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende subgroepen.
Uit de label blijkt dal de economische groeivertraging sinds
1981 zich vooral heeft voorgedaan in de groep nieuw gei’ndustrialiseerde landen. De ontwikkelingen in deze groep worden
sterk bei’nvloed door Argentinie en Brazilie, deze landen voerden
beide in 1981 en 1982 een sterk recessief beleid. Daarentegen
Irad in 1982 voor alle subgroepen, behalve door de lage-inkomenslanden ook een groeivertraging op.
Evenmin bemoedigend is het beeld met betrekking lol de prijsinflatie. De gewogen gemiddelde inflalie voor alle NODC’s, ge290

Tabel 1. Jaarlijkse reele groei van het bruto nationaal produkt, 1978-1981 a)
1978

1979

6,2

6,2
4,9

5,0
7,2
6,3
0,1

4,8

5,5

1973-1977
Alle NODC’s
Nieuw-gerndustrialiseerde landen . . .

1980

1981

1982

2,8
7,3
4,4
3,4
3,3

1,8

0,4

2,4
0,4
0,7

a) De tabellen in dit artikel zijn, tenzij antlers venneld, samengesteld uit gegevens afkomstig van
World Economic Outlook, Occasional Paper, nr. 9, IMF, Washington, 1982. De gegevens voor
1982 zijn afkomstig uit interne IMF-bronnen. De cijfers betreffen gewogen gemiddelden. De hide’
ling in groepen is die welke het IMF hanteert en spreekt voor zich. Ter vermijding van misverstanden zij venneld dat de groep netto-olie-exporteurs die landen bevat die wel olie exporteren, maar
niet tot de olie-exporterende landen (OPEC) worden gerekend, omdat hun totale exportpakket niet
overwegend uit olie bestaat. Een voorbeetd is Mexico.
b) ExclusiefVolksrepubliek China.

melen aan de Jaarlijkse slijging van de consumplieprijzen nam in
1982 nog verder toe tot het zeer hoge niveau van 36%. In 1978
bedroeg dit percentage nog 20%. Hoewel dit resultaat over de
hele linie genomen teleurstellend te noemen is, is het globale
beeld wel sterk negatief bei’nvloed door de slechte resultaten in
de Latijnsamerikaanse landen, waar de gemiddelde inflatie opHep van ca. 40%in 1978 tot ca. 86% in 1982.
De vertraging van de economische groei ging in 1981 niet gepaard met een daling van het tekort op de lopende rekening. Hoewel in een beperkt aantal NODC’s duidelijk een aanpassingsproces in gang is gezet, heeft dit voor de groep NODC’s als geheel
genomen vooralsnog niet geleid tot een verbetering van de lopende rekening. Integendeel, het tekort nam in 1981 verder toe tot
ruim $ 100 mrd. In 1982 is er echter een verbetering zichtbaar,
die geforceerd lijkt door de in de loop van dat jaar opgetreden financieringsproblematiek.
Uit label 2 blijkt dat in alle subgroepen het lopende-rekeningtekort lol 1982 is loegenomen, maar vooral in de nieuw-gei’nduslrialiseerde landen. Van de loename van hel geaggregeerde
lekort sinds 1978 mel ca. $ 60 mrd. nam deze groep iels minder
dan de helft voor zijn rekening. Vergeleken echler mel de periode

* De auteurs zijn werkzaam op de Directie Buitenlandse Financiele Betrekkingen van het Ministerie van Financier. In dit artikel geven zij hun
persoonlijke opvatting weer. Zij willen drs. B. Vliegenthart en drs. J. de
Vries bedanken voor hun waardevolle opmerkingen bij het tot stand komen van dit artikel.

Tabel 2. Gemiddelde lopende-rekeningtekorten van NODC’s,

1973-1982 a)

Het tekort op de lopende rekening zal volgens het IMF door

gebrek aan financiele middelen flink afnemen tol $ 70 mrd. in
1973-1977

1978

1979

1980

1981

1982

33.0
26.0

1983, vooral door de reduclie van hel lekort van de nello-olieexporteurs (van $ 70,5 mrd. naar $ 53,5 mrd.) en dat van de

nieuw-gei’ndustrialiseerde landen (van $ 33,0 mrd. naar $ 19.5
Nieuw-gei’ndustrialiseerde landen . . .

12,5

9,9

21.5

32.4

22,3
36.0

Ovcrige . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7,0

13.2

17.4

25,8

32.0

a) Als gevolg van classificatie tellen de cijfers voor de sub-catagorieen niet gehee! op tot het totaal

mrd.).
Hoewel het bovenslaande duidl op een lichl economisch herslel van de NODC’s, is ook duidelijk dal de belalingsbalanslekorten, en meer in hel algemeen de exlerne problemaliek, in de

komende jaren zeer grool zullen blijven. Er is immers sprake van

van alle NODC’s.

een combinatie van lage economische groei en grole belalingsba-

1973-1977 was de teruggang in relatieve termen vrijwel gelijk

via een deflaloir proces lijken, gezien de relalief loch al lage eco-

over de verschillende subgroepen verdeeld.

nomische groei, vrij beperkt. Anderzijds lijkt verdere financiering van de grote belalingsbalanslekorten, gezien de in vele landen hoog opgelopen builenlandse schuld en de verslechlerde loegang tol de inlernalionale financiele marklen, ook een op iels
langere termijn onhoudbare beleidskeuze. De NODC’s zien zich
daarmee gesteld voor een ernslig dilemma.

lanslekorten. De mogelijkheden van belalingsbalansaanpassing
De NODC’s zijn er tot halverwege 1982 grosso modo in geslaagd de steeds toenemende lopende-rekeningtekorten zonder al

tegrote problemen te financieren. Hierbij moeten echter wel enige kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste is het aandeel

van financieringstransacties die niet van invloed zijn op de
schuldpositie (overdrachten, directe investeringen), afgenomen.
Dit aandeel beliep in 1978 nog 44%, maar is geleidelijk afgenomen tot ca. 28% in 1982. Een tweede opmerking betreft het feit
dat de financiering van lopende transacties van de NODC’s ten
koste is gegaan van de financiering ten behoeve van de uilbrei-

Oorzaken

De oorzaken voor de fors toegenomen lopende-rekeningtekor-

ding van de monetaire reserves. Ten derde is het accent bij de op-

len van de NODC’s zijn in hoofdzaak loe le schrijven aan vier

genomen leningen verschoven in de richting van kortere leningen tegen commerciele voorwaarden. Dit houdt in dat de rente
die gemiddeld per jaar moet worden betaald sterk is gestegen en
dat op betrekkelijk korte termijn de financieringsproblematiek

onlwikkelingen, die elkaar deels overlappen en verslerken: de

zich opnieuw en in verhevigde mate zal aandienen.
In label 3 wordt een overzicht gegeven van de buitenlandse
schuld op lange termijn van de NODC’s. In de label wordt wat

betreft de langlopende schuld een onderscheid gemaakt naar het
type crediteur en naar de inmiddels vertrouwde subgroepen.

Tabel 3. Buitenlandse schuld van NODC’s, 1974-1982, in
mrd. dollars
1974

1979

1980

1981

1982

Ungtopende schuld………… . . . . . . . .

138.0

387,1

452,6

-bij patticuliere crediteurcn. . . . . . . . . . . . .

77.9

337.9
132,3
205,6

234.6

280,0

506,4
194,9
311.5

Life-inkomenslanden . . . . . . . . . . . . . . . . . .

29.7

59,4

66,5

71,1

78.5

olieprijsverhogingen van 1979 en 1980, de hoge reele renleslan-

den, slagnalie in de gei’nduslrialiseerde landen, en het — veelal
le expansieve — beleid in de NODC’s zelf. Daarnaasl speell ook
een rol dal de noodzaak tot aanpassing voor een aantal landen
minder dringend was door de ruime beschikbaarheid van bank-

krediel. Hieronder zullen wij deze facloren een voor een kort bespreken.
Hel IMF heefl berekend dat de tweede ronde van olieprijsstijgingen voor de onlwikkelingslanden gezamenlijk een exlra belasling belekende van $ 18 mrd. Uileraard konden de onlwikkelingslanden die wel olie exporteerden, zoals bij voorbeeld Mexi-

co, flink profileren van deze ontwikkeling, terwijl de olierekening van de overige ontwikkelingslanden , zonder olie-export, in
totaal mel $41 mrd. verslechlerde. Deze laalsle groep landen

moesl in 1980 17% van haar tolale exportopbrengslen uilgeven
aan olie, legen slechls 11% in 1978.
Ook de bijna-verdubbeling van de inlereslvoelen in de belangrijkste financiele centra betekende een flinke extra belasling van
de lopende rekening van de NODC’s. Geschal kan worden dal

de interestbelalingen op langlopende schuld lussen 1978 en 1981
mel ca. $ 23 a 24 mrd. slegen, tol ca. $ 38 mrd. in 1981. Uilge-

drukl in procenten van hun export was dit een slijging van 5,5
Tabel 3 bevestigt de al eerder gesignaleerde ontwikkelingen.

Veruit de meesle buitenlandse schuld is geconcenlreerd in de
nieuw-geindustrialiseerde landen. Daar staat evenwel tegenover
dat het economisch potentieel van deze groep ook veel groter is.

Belangrijker nog dan de absolule omvang van de builenlandse
schuld is de verhouding lussen enerzijds de omvang van aflos-

sings- en renteverplichtingen op lange-termijnschulden aan het
buitenland en anderzijds de export van goederen en dienslen.
Deze verhouding, die een aanduiding geeft van de schuldendienst, is in de afgelopen jaren loegenomen van 14% in 1975 lol
24% in 1982. De schuldendiensl legt een toenemend beslag op de
exportinkomsten van de NODC’s. De cijfers indiceren dus een
zeer ongunstige ontwikkeling in de schuldenposilie van de

NODC’s.
Tol slol van deze paragraaf kort nog enkele opmerkingen over
de exlerne vooruitzichten van de NODC’s. De meest recente cijfers van hel IMF geven het volgende beeld. De economische
groei zal in 1983 iets kunnen aanlrekken lot 2,4%, en zal het

sterkst zijn in de lage-inkomenslanden. Een verklaring hiervoor
is dal men in deze geslolen economieen veel minder lasl heeft
van de recessie in de gei’nduslrialiseerde wereld. De stijging van
de consumptieprijzen zal in 1983 iels afnemen tot 32%. Ook op
het punt van de inflalie worden de beste resultalen geboekl door
de lage-inkomenslanden, mel 7,4% in 1982 en 6,8% in 1983. In
schril contrasl daarmee staan de nieuw-gei’ndustrialiseerde lan-

den met 62,6% in 1982 en 58,4% in 1983. Deze landen zullen er
dus nog niet in slagen de inflalie daadwerkelijk lerug le dringen.
ESB 30-3/6-4-1983

lol 8,5.
Ten derde heefl ook de stagnatie in de induslrielanden bijgedragen aan de verslechlering van de lopende rekening en de economische groei van de onlwikkelingslanden. Wanl in hel alge-

meen leidl minder groei van induslrielanden lol minder import
uil onlwikkelingslanden, lenvijl verminderde import via prijsen volume-effeclen de groeimogelijkheden van de exporterende
landen negalief bei’nvloedl. Bij deze causaliteiien kunnen echler
een aanlal kanllekeningen worden geplaalsl. Een aanlal onlwikkelingslanden is in hel afgelopen decennium in slaal geweest zijn
marklaandeel in de industrielanden uil le breiden dank zij een
gunslige prijsslructuur, en heefl zijn export kunnen richlen op
snelgroeiende markten in OPEC-landen, zij het nog in le geringe
male. Dank zij deze facloren kon een aanlal onlwikkelingslanden en mel name de groep nieuw-gei’nduslrialiseerde landen de
recessie in de induslrielanden enigszins compenseren 1). De volumegroei van hun export kon dan ook tol 1980 redelijk op peil
blijven, lerwijl hel ruilvoelverlies beperkl bleef (zie tabellen 4 en
5). Pas sinds 1980 vertraagden hun exportvolumina, door een
combinatie van ongunslige facloren. Ten opzichle van de importgroei van industrielanden en de groei van de wereldhandel
sleken de cijfers echler nog gunslig af.

1) Een andere factor is dat Middcllandse-Zeelanden en een aantal Azia-

tische landen flink profiteerden van de overboekingen van gastarbeiders,
werkzaam in West-Europa en in de OPEC-landen.

291

Tabel 4. Volumegroei van de export van de NODC’s op
jaarbasis, 1977-1981
1977

1978

Nieuw-geindustrialiseerde landen ……..

8,8

11,2

10,4

PM: groei wereldhandel …………….
PM: volumegroei van de import van indu-

5,0

5.5

7,2
6,5

1979

1980

1981

9,4

Alle NODC’s
9,2

6,0
5,6
1,5
5,0

3,3

2,0
– 1,3

4,2

4,4
– 1.5
2,1
0,0
-2,3

Tabel 5. Ruilvoetontwikkeling van de NODC’s op jaarbasis,
1977-1981
1977

1978

1979

1980

1981

-2,0

– 3,1

– 2,8
– 15,0

– 0,9

6,0

Nieuw geindustrialiseerde landen. ……..

3,0

-2,2

6,8

De roi van het IMF

De ongunstige externe omstandigheden leidden tot grote betalingsbalansonevenwichtigheden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel landen bij het IMF aanklopten om kredieten, en de
kredietverlening van het IMF na zowel de eerste als de tweede
oliecrisis steeg (zie de figuur). Echter, na de eerste oliecrisis klopten zowel industrielanden als ontwikkelingslanden aan bij het
Fonds, terwijl na de tweede tot nu toe alleen ontwikkelingslanden om krediet vragen. Dit heeft weleens de indruk gewekt dat
het Fonds er alleen voor ontwikkelingslanden is, maar naar zijn
aard is het Fonds er voor alle lidstaten.
Voorafgaande aan de eerste oliecrisis bedroegen de uitstaande
kredieten van het IMF ca. SDK 4 mrd., daarna steeg deze tot
SDR 16 mrd. in 1977, terwijl zij in 1980 daalden tot SDR 10
mrd., dank zij aflossingen op de leningen in het kader van de
oliefaciliteiten. Sinds dat jaar is weer een stijging te zien en, gegeven het te verwachten beroep op Fondsmiddelen, lijkt het niet
onwaarschijnlijk dat het bedraag aan uitstaande Fondsmiddelen
in april 1984 de grens van SDR 30 mrd. zal zijn gepasseerd.
Figuur. Gebruik van Fondsmiddelen per eind april 1971-1982,

Daarnaast blijkt uit de ervaring van de lage-inkomenslanden
dat verminderde exportgroei niet altijd hoeft te leiden tot mindere economische groei. Vanuit de landbouwsector kunnen zelfstandig belangrijke groei-impulsen uitgaan.
Het afgelopen jaar hebben de lage-inkomenslanden het dus
,,beter” gedaan in termen van ree’le groei, dan de nieuw-gei’ndustrialiseerde landen. Wanneer men echter de prestaties van de
laatste tien jaar bekijkt is duidelijk te zien dat juist landen die
zich het meest gei’ndustrialiseerd hebben, de hoogste groeicijfers
behaalden. Door een combinatie van factoren, die hierboven
zijn behandeld, en waarbij vooral het ingezette recessieve beleid
van Argentinie en Brazilie genoemd moet worden, is de situatie
van een paar grote geindustrialiseerde ontwikkelingslanden, die
een groot gewicht in de totale groep hebben, aanzienlijk verslechterd. Hun perspectieven op de wat langere termijn zijn echter veel minder ongunstig dan die voor andere NODC’s.
De verslechtering van de economische situatie schiep voor
veel landen problemen met betrekking tot de formulering van
het economische beleid. Een groter wordend aantal ontwikkelingslanden heeft programma’s opgesteld om zich aan te passen
aan de ongunstige externe omstandigheden, zoals de vooruitzichten voor minder hoge groei, stijgende schuldenlasten en hoge
invoerprijzen, met name voor energie.
Aan de andere kant voert toch het merendeel van de ontwikkelingslanden een te expansief beleid in de gevolgen van de ongunstige externe omstandigheden tegen te gaan. (De World Economic Outlook, noemt 60% van de ontwikkelingslanden). Dit
werd mede in de hand gewerkt door een aantal landen gemakkelijk krediet kon opnemen bij het Internationale bankwezen en zo
de hoge lopende-rekeningtekorten kon financieren. De gevaren
van te omvangrijke begrotingstekorten zijn in de ontwikkelingslanden bijzonder groot, omdat ze veelal slechts monetair kun-

nen worden geflnancierd, hetgeen tot hogere inflatie leidt. (Men
ziet dan ook dat de inflatie in de ontwikkelingslanden is gestegen.) Gegeven het feit dat wisselkoersen weinig flexibel zijn, betekent dit een verlies aan concurrencevermogen. Duidelijk is dit
te zien aan de beweging van de ree’le efTectieve wisselkoersen, die
voor de meeste ontwikkelingslanden de laatste jaren flink gestegen zijn met uitzondering van de nieuw-geindustrialiseerde landen. Interessant in dit verband is verder de hoge correlatie die de
IMF-staf vond tussen groei en inflatie: landen die in het afgelopen decennium de hoogste inflatie hadden, kenden de laagste
reele groei, en omgekeerd: landen met de laagste inflatie behaalden de hoogste economische groei 2). Hoewel het oorzakelijk
verband tussen inflatie en groei in ontwikkelingslanden moeilijk
precies te formuleren is, zijn deze resultaten toch sprekend en
kunnen een indicatie vormen voor het te voeren beleid.
Ook de bevindingen van de Wereldbank wijzen in deze richting 3). Extern georienteerd beleid, dat de exportsector en importsubstituerende Industrie bevordert, draagt veel bij tot hogere
economische groei en levert goede perspectieven om de gevolgen
van een ongunstige externe omgeving op te vangen.
292

in mrd. SDR’s
in mrd.
SDK’s

20181614-

12
10
86
4-

2

0
1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982

Jaar
Bron: IMF. Annual Repurl IVS2. biz. 78.

Zowel na de eerste als de tweede oliecrisis waren de eigen
fondsmiddelen niet voldoende om in de vraag naar fondskredieten te voldoen. Daarom is het Fonds ertoe overgegaan om leningen af te sluiten bij lidstaten. Momenteel, onder het beleid van
vergrote toegang, is van de SAMA (Saudi-Arabian Monetary
Agency) reeds SDR 8 mrd. en van de geindustrialiseerde landen
via de Bank for International Settlements SDR 1,3 mrd. geleend.
Dit bedrag is echter nog onvoldoende om de kredietactiviteiten
tot de komende quotaverhoging, die begin 1985 het Fonds weer
aan nieuwe middelen kan helpen, op peil te houden, zodat het
IMF opnieu w zal moeten lenen. Dit wordt echter door de meeste
lidstaten als een toch min of meer ongewenste noodmaatregel beschouwd, gerechtvaardigd door de ernstige problemen van dit
moment. Een van de belangrijkste kenmerken van het IMF is het
cooperatieve karakter. Dat komt onder meer tot uiting in het feit
dat de bijdragen aan het Fonds (de quota) gebaseerd zijn op de
relatieve economische posities van de lidstaten. Het afsluiten
van leningen doorbreekt dit uitgangspunt. Vooral daarom heeft
het Interim Comite (het belangrijkste beleidsbepalend orgaan
van het IMF) bij diverse gelegenheden benadrukt dat quota de

primaire financieringsbron van het Fonds zijn.

2) World Economic Outlook, biz. 132.

3) Ziebijvoorbeeld: World Development Report 1981, The World Bank,
Washington, augustus 1981.

Hoewel de reactie van het Fonds na de beide oliecrises dezelfde
leek, ill. het vergroten van de kredietmogelijkheden, is er toch

de bestrijding van betalingsbalanstekorten. Daarnaast is het
evenzo belangrijk dat ook de langlopende kapitaalstromen naar

een essentieel verschil. Dit betreft de conditionaliteit. dat wil

de ontwikkelingslanden op peil blijven. Het IMF kan deze zelf

zeggen de beleidsvoorwaarden verbonden aan de kredietverle-

niet ter beschikking stellen vanwege haar monetaire karakter.
Het IMF kan slechts kortlopende en revolverende kredieten verstrekken.

ning. Na de eerste oliecrisis lag het accent op financiering van de
lopende-rekeningtekorten en was de conditionaliteit vrij mild,

met name in het kader van de oliefaciliteiten. De achterliggende
gedachte was dat de onevenwichtigheden van voorbijgaande
aard zouden zijn. De OPEC-landen zouden hun oliedollars ge-

Samenvatting en conclusies

bruiken om meer te importeren en daarvan konden dan ook de
ontwikkelingslanden profiteren. Dit is echter niet in voldoende

De externe positie van de NODC’s is de laatste jaren sterk ver-

mate gebeurd, met als gevolg dat de tekorten bleven bestaan en

slechterd. Zowel externe als interne factoren zijn daarvoor als

nog meer verslechterden door de stijgende schuldenlasten.
Na de tweede oliecrisis is het beleid van het IMF vooral gericht
op aanpassing, dat wil zeggen het terugdringen van de betalingsbalanstekorten, met behoud van de groeimogelijkheden van het

verklaringen aangedragen. De oplossingen van de problemen
zijn slechts te bereiken via een structurele aanpassing van hun

debiteurland 4). Alleen financiering van betalingsbalanstekorten
lost volgens het IMF in de huidige situatie niets op. omdat daar-

door de reeds hoog opgelopen schuldenlasten alleen nog maar
groter worden, zonder dat er uitzicht op structurele verbetering
bestaat. Er is juist een beleid nodig dat leidt tot een betere exter-

ne positie en structuur van de tekortlanden. Zoals het jongste
IMF-jaarverslag argumenteert zijn belangrijke elementen van
zo’n beleid een prijs- en wisselkoersstructuur die produktie voor
externe markten bevordert. Daarbij is van even groot belang om
de totale binnenlandse vraag op een juist niveau te houden, en

economie. die kan bewerkstelligen dat deze landen of wel meer
exporteren om hun in waarde gestegen invoer te betalen, dan wel
minder afhankelijk worden van invoer. Om dit voor elkaar te
krijgen hebben deze landen langlopende kapitaalinvoer nodig
om de nodige investeringen te plegen. Deze middelen zouden
moeten worden opgebracht uit directe ontwikkelingshulp van de

rijkere landen, uit de middelen van de Wereldbank en andere
multilaterale ontwikkelingsinstellingen en uit bankkredieten.
Voorwaarde echter voor structureel herstel is daarnaast ook

dat het macro-economisch beleid eveneens hierop is gericht.
Daarbij is een belangrijke taak voor het IMF weggelegd. Niet in
de zin dat het IMF forse kredieten levert aan tekortlanden, want

om voldoende binnenlandse besparingen voor investeringen op

daarvoor leent het monetaire karakter van de middelen zich niet.

te wekken door een juiste interestvoet.

Veel belangrijker is het dat het IMF door middel van de voorwaarden die het aan de kredietverlening verbindt, tracht te bewerkstelligen dat ook daadwerkelijk zo’n beleid wordt gevoerd
en dat het revolverende karakter van de fondsmiddelen gehandhaafd blijft, dat wil zeggen dat landen te zijner tijd in staat moe-

Zo’n beleid heeft niet alleen gunstige effecten voor de export.
Een overgewaardeerde munt, in combinatie met lage invoertarieven op voedselimport ten opzichte van andere import heeft in
een aantal landen een prijsstructuur in het leven geroepen die
discrimineert tegen voedselproduktie voor binnenlandse mark-

ten en leidt tot hoge voedselimport. De ervaring van de afgelopen jaren van een aantal ,,middle-income”-ontwikkelingslanden die in hoofdzaak primaire produkten voortbrengen, leert dat
zo’n extern georienteerd beleid goede perspectieven biedt voor
economische groei en terugdringing van betalingsbalanstekorten. Het zal echter enige tijd duren voordat zo’n beleid vruchten
begint af te werpen. Ter overbrugging daarvan is financiering nodig, waarin de IMF-kredieten voorzien.
Het bovenstaande samenvattend kan de rol van de IMF-kredietverlening worden omschreven als voorwaardenscheppend.
Het IMF kan in overleg met de debiteurlanden een macro-economisch beleid opstellen dat geen hinderpalen bevat voor structured herstel: het heeft weinig zin om te investeren in exportindustrie als die door een overgewaardeerde munt niet concurre-

rend kan produceren.
Het is daarom noodzakelijk dat het IMF een grote rol speelt in

ten zijn de ontvangen kredieten terug te betalen. Verder moet de
conditionaliteit bereiken dat het gevoerde beleid in ontwikkelingslanden het vertrouwen kan winnen van het Internationale
bankwezen, opdat de kapitaalstromen naar de tekortlanden op
peil blijven.
Concreet zou dit voor de conditionaliteit betekenen dat deze

gericht is op verbetering van de lopende-rekeningtekorten via
het terugdringen van begrotingstekorten, en daarmee van de inflatie, alsmede op het bereiken van een juiste prijs- en wissel-

koersstructuur. Voor veel ontwikkelingslanden zijn deze maatregelen op korte termijn zeer pijnlijk. Toch zien wij niet goed in
hoe hieraan te ontkomen zou zijn, gegeven het feit dat momenteel de schuldenlasten (en daarmee het beslag op de exportverdiensten) tot grote hoogten zijn gestegen.
Naar onze mening is het IMF met het sinds de tweede oliecrisis
gevoerde beleid, gericht op aapassing, op de goede weg. Zoals op
de jaarvergadering van IMF en Wereldbank van Nederlandse zijde is bepleit zou voortzetting en intensivering van het IMF-beleid er toe kunnen bijdragen dat er evenwichtiger betalingsbalansverhoudingen ontstaan.
Het is daarnaast ook nodig dat het IMF over voldoende eigen
middelen beschikt. De situatie dat het omvangrijke leningen
moet afsluiten, zoals nu, is niet wenselijk, omdat het cooperatieve karakter van het Fonds daardoor kan worden geschaad. De
noodzaak van een verbetering van de liquiditeitspositie van het
IMF werd door de leden van het Interim Comite ingezien. De
daar genomen besluiten betreffende een quotumverhoging van
bijna 50% (van SDR 61 mrd. tot SDR 90 mrd.) en de vergroting
van de GAB tot SDR 10 mrd., betekenen vrijwel een verdubbeling van de bruikbare IMF-middelen, zodat ruimte voor extra activiteiten aanwezig is. Met een IMF dat adequaat inspeelt op de
problemen van tekortlanden, zowel met een ,,strakke” conditionaliteit als voldoende middelen, is het denkbaar dat de debiteurlanden uit de problemen komen.
H. van der Burg
W. M. Riegen

4) Reeds in 1975 werd onderkend dat financiering niet in alle gevallen de
juiste weg was. Daarom werd de uitgebreide financieringsfaciliteit ingesteld. Pas in de laatste paar jaren werd hier echter op ruime schaal gebruik

van gemaakt (zie de figuur).

ESB 30-3/6-4-1983

293

Auteurs