Ga direct naar de content

Betere afweging met meer lokale belasting

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 27 2015

Ondanks beleidsvrijheid passen gemeenten bij veranderde rijksontvangsten wel hun voorzieningen aan maar niet hun belastingen. Met meer lokale belasting kunnen gemeenten het voorzieningenniveau meer aanpassen aan de lokale behoeften.

ESB Openbare financiën

openbare financiën

Betere afweging
met meer lokale
belasting
Van een hogere of lagere rijksuitkering aan gemeenten werkt
slechts één vijfde door in de lokale belastingopbrengst. Daardoor
zijn rijksuitkeringen erg bepalend voor het bestedingsniveau van
gemeenten. Met meer lokale belasting ontstaat voor gemeenten
meer ruimte om het voorzieningenniveau aan te passen aan de lokale behoeften.

Wouter
Vermeulen
Programmaleider
bij het Centraal
Planbureau en universitair docent aan
de Vrije Universiteit
Amsterdam
Maarten
allers
Hoogleraar aan
de Rijksuniversiteit Groningen
en directeur van
het Centrum voor
Onderzoek van de
Economie van deLagere Overheden

M

et de decentralisaties in het sociaal domein die sinds 1 januari van kracht zijn,
is de discussie over een verruiming van
het lokale belastinggebied weer actueel. Het kabinet onderzoekt of en hoe
zo’n verruiming vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Een
belangrijk argument is dat gemeenten bij een groter eigen belastinggebied een betere afweging zouden maken tussen meer
of minder inkomsten en meer of minder gemeentelijke uitgaven (BZK, 2015). Dit veronderstelt dat gemeenten anders
omgaan met lokale belastinginkomsten dan met uitkeringen
van het Rijk.
Klopt deze veronderstelling? Uit de internationale literatuur blijkt inderdaad dat rijksuitkeringen door lokale overheden grotendeels worden uitgegeven in plaats van teruggegeven aan burgers via een belastingverlaging (Hines en Thaler,
1995; Inman, 2008). Gemeenten die extra geld van het Rijk
bijna volledig besteedden, waren kennelijk niet bereid om dezelfde uitgaven met lokale belastingen te financieren, anders
hadden ze dat al eerder gedaan. Voor Nederland was dergelijk
empirisch onderzoek tot nog toe echter niet voorhanden.
Flypapereffect

In de conventionele micro-economische benadering wordt
aangenomen dat lokale gemeenschappen, net als individuen,
52

bij elke uitgave een afweging maken tussen verschillende bestedingsmogelijkheden. Nemen de beschikbare middelen
toe, dan worden die conform de relatieve voorkeuren besteed
via gemeentelijke uitgaven en privé-uitgaven van inwoners.
Het maakt niet uit waar de extra middelen vandaan komen.
Hogere inkomens zullen, via belastingheffing, tot hogere
gemeentelijke uitgaven leiden, in dezelfde mate als hogere
rijksuitkeringen. Hogere rijksuitkeringen zullen dus deels
tot hogere particuliere bestedingen leiden, via belastingverlaging. Dit zou betekenen dat hooguit tien procent van een
uitkeringsverhoging aan gemeentelijke voorzieningen wordt
gespendeerd, en dat de rest wordt gebruikt om de lokale belasting te verlagen. Dit omdat gemeenten bijna tien procent
van het bbp uitgeven, en omdat de inkomenselasticiteit van
de vraag naar gemeentelijke voorzieningen naar verwachting
kleiner is dan één (Inman, 2008).
Het empirische resultaat dat hogere uitkeringen van de
centrale overheid in veel gevallen juist tot een sterkere stijging
van de gemeentelijke uitgaven leiden dan hogere particuliere
inkomens, wordt het flypapereffect genoemd. Geld blijft kennelijk ‘plakken’ waar het binnenkomt, bij de gemeente of bij
huishoudens, net zoals vliegen blijven plakken aan vliegenpapier. Er bestaan enkele theoretische verklaringen voor dit
verschijnsel, maar die worden nog niet door veel empirisch
bewijs ondersteund.
Eén verklaringsrichting, afkomstig uit de gedragseconomie, is gebaseerd op mental accounting (potjesdenken; Hines
en Thaler, 1995; Thaler, 1999). Deze theorie gaat ervan uit
dat de oorsprong van financiële middelen van invloed is op
de besteding ervan. Zoals geld dat in een loterij is gewonnen,
gemakkelijker over de balk wordt gegooid dan geld waarvoor
je hard hebt moeten werken, is het denkbaar dat gemeentebestuurders een rijksuitkering labelen voor gemeentelijke uitgaven, en niet snel op het idee komen dat ze er ook de ozb mee
kunnen verlagen.
Een alternatieve verklaring voor het flypapereffect komt
voort uit de politieke economie. Wyckoff (1988) laat zien

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4702) 29 januari 2015

Openbare financiën ESB

dat een gemeentelijke bureaucratie die gericht is op budgetmaximalisatie, in combinatie met een bevolking die niet weet
hoeveel geld gemeenten van de rijksoverheid ontvangen, leidt
tot een bureaucratisch flypapereffect. Hogere rijksuitkeringen
leiden dan tot meer lokale ambtenaren.
Ook is het denkbaar dat de rijksoverheid het uitgeven
van de uitkering bevordert, door gemeenten die veel uitgeven
te bevoordelen (Knight, 2002), of door gemeenten te bestraffen die de uitkering niet volledig uitgeven (Boadway en Shah,
2009). Dit hangt af van het type uitkering en de manier waarop de verdeling wordt vastgesteld.
Ten slotte geven gemeenten rijksuitkeringen mogelijk
eerder uit, als de mogelijkheden voor lokale belastingheffing
beperkt zijn (Hamilton, 1986). De conventionele microeconomische benadering veronderstelt immers dat particuliere inkomens, via lokale belastingheffing, net zo gemakkelijk
voor de bekostiging van gemeentelijke voorzieningen kunnen
worden gebruikt als geld dat gemeenten van het Rijk ontvangen. Wanneer gemeentelijke belastingopbrengsten zijn begrensd door bestuurlijke of wettelijke beperkingen, gaat die
veronderstelling niet op. Hierdoor kan de situatie ontstaan
dat gemeenten voorzieningen die hun inwoners hogelijk
waarderen toch niet kunnen realiseren, tenzij de rijksuitkering wordt verhoogd. Deze verklaring wordt ondersteund
door twee onderzoeken die laten zien dat hogere uitkeringen
aan decentrale overheden in Nederland en Engeland volledig
kapitaliseren in de huizenprijzen (Allers en Vermeulen, 2013;
Hilber et al., 2011). Immers, kapitalisatie laat zien in hoeverre
inwoners extra gemeentelijke voorzieningen op prijs stellen.
Hervorming

Om te onderzoeken in hoeverre er ook in Nederland sprake is
van een flypapereffect, maken we gebruik van de introductie
van een nieuw verdeelsysteem voor de algemene uitkering uit
het gemeentefonds in de periode 1997–2004. De nieuwe verdeling moest meer recht doen aan verschillen tussen gemeenten in uitgavenbehoeften en in belastingcapaciteit. Gemeenten met, bijvoorbeeld, een zwakke sociale structuur en met
een kleine belastingcapaciteit zagen hun uitkering stijgen, terwijl andere gemeenten het voortaan juist met een lager bedrag
moesten doen.
De invoering van dit nieuwe verdeelstelsel liet het takenpakket van gemeenten ongemoeid. De algemene uitkering is
bovendien niet geoormerkt, zodat gemeenten zelf kunnen
afwegen waaraan deze middelen het beste kunnen worden
besteed. Daardoor konden gemeenten een hogere algemene
uitkering gebruiken om het voorzieningenniveau te verhogen, maar ook om de belasting te verlagen. Gemeenten die op
hun uitkering werden gekort, hadden een soortgelijke beleidsvrijheid, maar dan andersom.
Het ging om een aanzienlijke herverdeling die in twee
fasen is ingevoerd, in 1997 en in 2001. In de eerste fase varieerden de herverdeeleffecten van minus 264 euro per inwoner (Haarlemmermeer) tot plus 142 euro per inwoner
(Appingedam). In de tweede fase varieerde de herverdeling
over gemeenten van minus 136 tot plus 81 euro per inwoner.
Gemeenten die in 1997 een voordeel genoten, konden in
2001 een nadeel hebben, of omgekeerd. In beide fasen werd
de overgang bovendien in vijf jaarlijkse stappen uitgevoerd,
zodat gemeenten zich aan de nieuwe verdeling konden aanJaargang 100 (4702) 29 januari 2015

passen. De verandering van de algemene uitkering als gevolg
van de invoering van het nieuwe verdeelstelsel verliep dus niet
lineair over de tijd. Dat maakt het mogelijk om het causale
effect van de herverdeling te identificeren.
Het lijkt misschien voor de hand te liggen dat gemeenten
de verandering in de uitkering als gevolg van de hervorming
van het verdeelstelsel grotendeels hebben uitgegeven. Het
idee achter die hervorming was immers om gemeenten waarvoor de rijksuitkering ontoereikend was te compenseren. Het
voorzieningenniveau zou in die gemeenten voor de hervorming te laag zijn. Impliciet wordt er in deze redenering echter
al van een flypapereffect uitgegaan. In de conventionele economische benadering hoeft het voorzieningenniveau in deze
gemeenten namelijk niet per se laag te zijn. Dit niveau hangt
af van de rijksuitkering én van de particuliere inkomens, die
kunnen worden belast. Gemeenten met een te lage uitkering
zouden relatief hoge belastinginkomsten hebben. Het voorzieningenniveau zou alleen laag zijn als de plaatselijke bevolking lage inkomens heeft.
Critici van de toenmalige herverdelingsoperatie vreesden
dat nadeelgemeenten hun lagere uitkering zouden compenseren door de lokale belasting te verhogen, terwijl voordeelgemeenten de lokale lasten niet zouden verlagen, maar meer
zouden gaan uitgeven (Tweede Kamer, 1994-1995). Het ongewenste gevolg van een dergelijke asymmetrische reactie zou
zijn dat de belastingdruk oploopt. Een eind 1995 gehouden
enquête naar de gemeentelijke plannen voorspelde een symmetrisch flypapereffect, zodat de collectieve lastendruk niet
zou oplopen (Sterks en Allers, 1996). Maar plannen kunnen
veranderen en antwoorden op enquêtevragen kunnen strategisch of sociaal wenselijk zijn. Daarom onderzoeken we ook
of gemeenten die te maken kregen met een mee- of een tegenvaller verschillend hebben gereageerd.
Onderzoek

Onderzocht is de invloed van herverdeeleffecten van de hervorming van de algemene uitkering op de opbrengst uit de onroerendezaakbelasting (ozb) en op het aantal gemeenteambtenaren.
Als gevolg van de overgangsregelingen zijn de herverdeeleffecten
uitgesmeerd over de periode van 1997 tot 2005. Het onderzoek
richt zich op de periode tot 2010, zodat een eventuele vertraagde
doorwerking kan worden meegenomen.
De onderzochte belastingopbrengst betreft de ozb, goed
voor circa tachtig procent van de lokale belastingopbrengst.
Andere gemeentelijke belastingen zijn kwantitatief onbeduidend (hondenbelasting, baatbelasting) of leveren per saldo
weinig op (parkeerbelasting) door de hoge kosten die ertegenover staan (Wassenaar et al., 2014). Gedurende twee jaren binnen onze onderzoeksperiode, 2006 en 2007, waren de
hoogte en de stijging van de ozb-tarieven wettelijk begrensd.
Sinds 2008 geldt een bestuurlijke afspraak over de mate
waarin de ozb-opbrengst landelijk mag stijgen (de zogeheten
macronorm), maar afzonderlijke gemeenten zijn daar niet
aan gebonden. In principe mag een gemeente de tarieven zo
veel verhogen als ze wil. Aan belastingverhoging zijn echter
politieke kosten verbonden in de vorm van electoraal verlies
(Allers en Elhorst, 2005).
Per gemeente per jaar is de verandering van de algemene
uitkering door de invoering van het nieuwe verdeelstelsel
berekend aan de hand van de herverdeeleffecten en de ten

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

53

ESB Openbare financiën

behoeve van een geleidelijke invoering gehanteerde suppletieuitkeringen (gegevens van het Ministerie van BZK). De ozbopbrengsten zijn berekend door de grondslagen (gegevens
van het CBS) te vermenigvuldigen met de tarieven (gegevens
van het COELO). Deze gegevens zijn beschikbaar voor de
jaren 1997–2010. Gegevens van BZK over het aantal gemeenteambtenaren, gemeten in voltijdsequivalenten (fte),
zijn beschikbaar voor de jaren 1998–2010 . Bedragen worden
uitgedrukt in duizenden euro’s van 2010 per inwoner en het
aantal ambtenaren wordt uitgedrukt per duizend inwoners
(gegevens van het CBS).
In de regressievergelijking worden vaste effecten op gemeenteniveau, jaareffecten en gemeentespecifieke trends
opgenomen. Zo wordt respectievelijk gecorrigeerd voor onveranderlijke gemeentespecifieke kenmerken, voor gebeurtenissen die in alle gemeenten gelijktijdig plaatsvonden, zoals
conjuncturele schommelingen, en voor trendmatige lokale
ontwikkelingen in de onderzochte variabelen. Deze opzet
maakt het opnemen van controlevariabelen overbodig. In
eerste instantie nemen we aan dat het twee jaar duurt voordat een verandering in de algemene uitkering doorwerkt in
de ozb-opbrengsten. Ter controle zijn ook andere termijnen
onderzocht.
Uitkomsten

Kolom 1 van tabel 1 laat zien dat gemeenten veranderingen in
de ontvangen rijksuitkering gemiddeld voor 21 procent hebben vertaald in veranderingen van de belastingopbrengst. Dat
bevestigt de hypothese van het flypapereffect. Deze uitkomst
is in strijd met de voorspelling vanuit de conventionele microeconomie, dat negentig procent van het herverdeelbedrag in
de belastingopbrengst doorwerkt.
Kolom 1 van tabel 1 suggereert dat voordeelgemeenten
21 procent van de uitkeringsverhoging gebruiken voor belastingverlaging, terwijl nadeelgemeenten 21 procent van de
uitkeringsverlaging opvangen door de ozb te verhogen. Het
is echter denkbaar dat een financieel voordeel een groter of
kleiner effect heeft dan een financieel nadeel. Daarom is het
herverdeelbedrag opgesplitst in voordeel- en nadeelbedragen. Kolom 2 van tabel 1 laat zien dat een lagere uitkering tot
significant hogere ozb-opbrengsten leidt, van naar schatting
26 procent. Voordeelgemeenten verlagen de ozb-opbrengst
daarentegen niet significant. Het verschil tussen de beide
coëfficiënten is statistisch significant op tienprocentsniveau.
Het flypapereffect blijkt dus asymmetrisch te werken, zodat
de introductie van het nieuwe verdeelsysteem licht lastenverhogend heeft uitgepakt. Dit effect is echter beperkt, omdat
nadeelgemeenten de verandering in de uitkering grotendeels
via uitgavenbeperking hebben opgevangen.
De resultaten suggereren dat extra rijksuitkeringen grotendeels worden gebruikt voor verhoging van gemeentelijke
uitgaven. De volgende stap is nagaan of dit leidt tot een toename van het aantal gemeenteambtenaren (bureaucratisch
flypapereffect). Tabel 2 laat zien dat hier geen sprake van is,
want het herverdeelbedrag heeft geen significante invloed op
het aantal gemeenteambtenaren per duizend inwoners (gemeten in fte). Ook niet wanneer onderscheid wordt gemaakt
tussen voor- en nadeelgemeenten (kolom 2 van tabel 2).
Op basis van de coëfficiënt in kolom 1 van tabel 2 en de
bijbehorende standaardfout (die niet in de tabel staat) valt
54

te berekenen dat het grootste effect binnen het 95-procentsbetrouwbaarheidsinterval 1,86 bedraagt. Dat betekent dat
duizend euro per inwoner extra aan algemene uitkering tot
maximaal 1,86 fte aan extra ambtenaren per duizend inwoners leidt. Zelfs wanneer een ambtenaar gemiddeld 60.000
euro per jaar zou kosten, wat aan de hoge kant is, zou dit betekenen dat niet meer dan elf procent van een hogere uitkering aan extra ambtenaren wordt uitgegeven. Er is dus geen
bureaucratisch flypapereffect van betekenis.
Verschillen tussen gemeenten

Om meer te weten te komen over de achtergronden van het
gevonden flypapereffect is het interessant om na te gaan of
dit effect afhankelijk is van gemeentelijke kenmerken. Om te
beginnen is het denkbaar dat de mate waarin uitkeringsveranderingen doorwerken in de belastingopbrengst, afhangt van
het belang van de ozb in de lokale inkomsten. Immers, hoe
groter dit belang, hoe groter rol die de ozb kan spelen als aanpassingskanaal. Om dit te onderzoeken is in de regressie die
de basis vormt voor tabel 1 (kolom 1) een interactie-effect opgenomen van het herverdeelbedrag met de ozb-opbrengst per
inwoner in 1997, het eerste jaar van onze onderzoeksperiode.
Op basis van de regressieresultaten is figuur 1 gemaakt.
Die laat voor elk niveau van de ozb-opbrengst per capita in
1997 zien hoe sterk het effect is van het herverdeelbedrag in
jaar t op de ozb-opbrengst in jaar t+2. Dat wordt weergegeven door de vette lijn. De twee gekromde lijnen aan weers-

Effect herverdeling op
ozb-inkomsten per inwoner

tabel 1

1
Herverdeelbedrag per inwoner

2

–0,21*

Voordeelbedrag per inwoner

–0,03

Nadeelbedrag per inwoner

–0,26*

Gemeenten

419

419

Observaties

5866

5866

0,065

0,064

R

2

* Significant op eenprocentsniveau

Effect herverdeling op aantal
gemeenteambtenaren per duizend
inwoners
1
Herverdeelbedrag per inwoner

tabel 2

2

–0,038

Voordeelbedrag per inwoner

–0,30

Nadeelbedrag per inwoner

0,027

Gemeenten

419

419

Observaties

5445

5445

R2

0,045

0,046

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4702) 29 januari 2015

Openbare financiën ESB

Uitsplitsing van het effect op de ozb per
inwoner naar de ozb per inwoner in 1997

figuur 1

15

0
10
-o,2
5
-o,4

-o,6
o,05

0

Effect herverdeelbedrag op ozb per inwoner

o,2

Dichtheid

kanten daarvan geven het 95-procents-betrouwbaarheidsinterval weer. De met een stippellijn ingetekende ‘berg’ laat
zien hoeveel waarnemingen er zijn voor elke waarde van de
ozb-opbrengst per inwoner in 1997 (schaal op de rechteras).
Daaruit is af te leiden wat het meest relevante gebied is binnen de figuur.
Figuur 1 laat zien dat er geen statistisch significante relatie bestaat tussen het belang van de ozb als inkomstenbron
in 1997 en het negatieve effect van het herverdeelbedrag op
de ozb-opbrengst. Bovendien kan voor bijna alle gemeenten
een effect groter dan –0,5 statistisch verworpen worden op
vijfprocentsniveau.
Een tweede hypothese luidt dat het effect van de herverdeling op de lokale ozb-opbrengst afhangt van de lokale voorkeur voor gemeentelijke voorzieningen. Immers, hoe sterker die
voorkeur, hoe kleiner theoretisch gezien de aanpassing via de
ozb-opbrengst zal zijn. Om dit te toetsen is in de onderliggende
regressie van kolom 1 in tabel 1 een interactie-effect opgenomen
van het herverdeelbedrag met het aandeel linkse raadsleden in
1996. We gaan ervan uit dat linkse kiezers een sterkere voorkeur
hebben voor overheidsvoorzieningen dan rechtse kiezers.
Het verschil tussen linkse en rechtse gemeenten blijkt

o,10

o,15

o,2o

o,25

o,30

Aandeel ozb in gemeente-inkomsten per inwoner
95-procentsbetrouwbaarheidsinterval (linkeras)
Marginaal effect (linkeras)
Verdeling van ozb per inwoner (rechteras)

echter niet statistisch significant te zijn. Op basis van het
95-procents-betrouwbaarheidsinterval kunnen grote systematische verschillen tussen linkse en rechts gemeenten zelfs
verworpen worden.
Literatuur
Allers, M.A. en J.P. Elhorst (2005) Zit er een rem op de lokale las-

Conclusie

ten? ESB, 90(4457), 160–161.

Een verandering in de algemene uitkering wordt voor slechts
een vijfde opgevangen met lokale belastinginkomsten. De
oorzaak van dit flypapereffect is niet duidelijk. Nadeelgemeenten verhogen de ozb wat meer dan voordeelgemeenten
haar verlagen. Het gemeentelijke ambtenarenapparaat vormt
geen aanpassingskanaal van betekenis. Dit wijst erop dat de
aanpassing aan hogere of lagere uitkeringen loopt via andere
bestedingen, zoals infrastructuur, verstrekte subsidies en bij
derden ingekochte diensten.
Dit resultaat is ook relevant in het kader van de decentralisaties in het sociale domein. Als gemeenten daar op soortgelijke wijze reageren, zou het fysieke domein bijvoorbeeld
onder druk kunnen komen te staan in gemeenten waar de
uitgaven aan Wmo of jeugdzorg hoger uitvallen dan de verdeelmodellen van de rijksoverheid aannemen. De resultaten
suggereren dat als gevolg van financiële druk eerder concessies worden gedaan aan het niveau van voorzieningen dan dat
er ter compensatie voor de afgenomen rijksinkomsten lokale
belastingen worden verhoogd.
Door het flypapereffect zijn rijksuitkeringen bepalend
voor het bestedingsniveau van gemeenten. Dit is juist in de
Nederlandse situatie erg relevant, omdat een groot deel van
de gemeentelijke inkomsten hier van het Rijk afkomstig zijn
(OESO, 2014). Bij een grotere rol van lokale belastingen
is het flypapereffect immers op een kleiner deel van het gemeentelijke budget van toepassing. Hiermee ontstaat voor
gemeenten meer ruimte om het voorzieningenniveau aan te
passen aan de lokale behoeften. Het gevonden flypapereffect
ondersteunt dus het argument van het kabinet, dat een verruiming van het lokale belastinggebied de beleidsvrijheid en
daarmee de ruimte om op lokaal niveau eigen afwegingen te
maken vergroot (BZK, 2015).

Allers, M.A. en W. Vermeulen (2013) Uitkering aan gemeente slaat
neer bij woningeigenaren. ESB, 98(4461), 326–329.
Boadway, R. en A. Shah (2009) Fiscal federalism: Principles and practice of multiorder governance. Cambridge: Cambridge University
Press.
BZK (2015) Agenda lokale democratie. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hamilton, J.H. (1986) The flypapereffect and the deadweight loss
from taxation. Journal of Urban Economics, 19(2), 148–155.
Hilber, C.A.L., T. Lyytikäinen en W. Vermeulen (2011) Capitalization of central government grants into local house prices: panel
data evidence from England. Regional Science and Urban Economics,
41(4), 394–406.
Hines, J.R. en R.H. Thaler (1995) Anomalies: the flypapereffect. The
Journal of Economic Perspectives, 9(5), 217–226.
Inman, R. (2008) The Flypapereffect. NBER Working Paper, 14579.
Knight, B. (2002) Endogenous federal grants and crowd-out of
state government spending: Theory and evidence form the Federal Highway Aid Program. American Economic Review, 92(1), 71–92.
OESO (2014) OECD Territorial reviews: Netherlands. Parijs: OESO.
Sterks, C.G.M. en M.A. Allers (1996) De lokale lastendruk en het
flypapereffect. ESB, 81(4053), 324–326.
Thaler, R.H. (1999) Mental accounting matters. Journal of Behavioral Decision Making, 12(3), 183–206.
Tweede Kamer (1994-1995) Verslag van een algemeen overleg. 23 900
C en D, 5.
Wassenaar, M.C., M.A. Allers en A.J.W.M. Verhagen (2014) Financiën van de decentrale overheden. Sdu: Den Haag.
Wyckoff, P.G. (1988) A bureaucratic theory of flypaper effects. Journal of Urban Economics, 23(8&9), 115–129.

Jaargang 100 (4702) 29 januari 2015

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

55

Auteurs