Ga direct naar de content

Autokostenfictie en het zakelijk gebruik (II)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 11 1990

Autokostenfictie en het
zakelijk gebruik (II)
In het artikel van de heer W. Verkuylen in ESB van 6 juni 1990 wordt getracht aan te tonen dat de autokostenfictie voor de auto van de zaak belangrijk verhoogd dient te worden; 35%
wordt als zeker wenselijk gezien. Nu is
het duidelijk dat wanneer de doelstelling gekozen wordt het aantal auto’s
van de zaak te minimaliseren, er alles
voor te zeggen is dat percentage maximaal op te hogen, maar met billijkheid
heeft dat dan niets meer te maken. Wat
bewerkstelligd zal worden door dergelijke maatregelen is dat de auto van de
zaak zeldzamer wordt en de van ouds
bekende vergoeding voor in eigen auto
zakelijk gereden kilometers weer terrein zal winnen.
Wij volgen allereerst de tweede redenering van Verkuylen, waarin hij stelt
dat de door de werknemer te betalen
belasting (het niveau van de autokostenfictie maal de cataloguswaarde maal
de gemiddelde belastingdruk) gelijk zou
moeten zijn aan de waarde van het
gemiddelde aantal met de auto van de
zaak genoten prive-kilometers (aantal
kilometers maal kosten per kilometer).
Vanuit de werkgever gezien betekent
dit dat hij volledig voor de kosten van

deze prive-kilometers moet opkomen
(in geval van leasing door betaling aan
de lease maatschappij) en dat betrokken medewerker daar geen cent voordeel aan overhoudt. Duidelijk is dat een
dergelijk uitgangspunt, dat een verkapt
belastingpercentage van honderd betekent, niet billijk is en slechts kan leiden tot drastische reductie van het ter
beschikking stellen van auto’s van de
zaak.
De eerste redenering van Verkuylen
eindigt met de stelling “Het verdient
aanbeveling na aftopping van het reiskostenforfait de autokostenf ictie om bovenstaande reden te verhogen tot tenminste 35%”. Bij deze algemeen geformuleerde conclusie wordt vergeten dat
de redenering die leidt tot die 35% stoelt
op een berekening voor de werknemer
die 14.400 km. prive rijdt en bovendien
voor zijn woon-werkafstand nog 11.088
km. zodat er na de aftopping sprake is
van totaal prive 25.488 km. per jaar.
Dergelijke personen bestaan natuurlijk,
doch vormen een beperkte minderheid
(volgens de auteur woont slechts
18,1% van de werknemers verder dan
derig km. van zijn werk en er is dus een
nog geringer percentage, die 11.088 km

jaarlijks (dat wil zeggen vijftig km. afstand) aan woon-werkverkeer verrijdt).
Een gewoner geval betreft een prive
jaarkilometrage van 10.500 km.; de auteur meldt dit als gemiddelde prive-afstand voor alle auto’s. Bij hanteren van
een kosten voordeel voor de werknemer
bij een auto van de zaak van 44 cent per
km. en autokosten van / 26.500,- (op
basis 1987) levert dat met de gebuikte
formule (1) een autokostenfictie van
slechts (10.500 x 0.44)726.500 x 100%

= 17%. Met is de vraag of niet beter een
hogere catalogusprijs in 1990/91 en
dus een lager percentage gebruikt moet
worden. Ook al is het feitelijke aantal
prive-kilometers zeker soms groter, dan
geldt dat de verder niet gemotiveerde
opgave van de auteur van 14.400 km.
voor de dicht bij het werk wonende
werknemer met een auto van de zaak
ook slechts tot 23% leidt.
Indien wij dit kilometrage relateren
aan de cataloguswaarde van / 31.200,
die op een andere plaats in het artikel
als representatief voor een auto van de
zaak genoemd wordt, dan resulteert in
dat geval een autokostenfictie van 20%.
Alhoewel mijn bezwaren tegen de
argumentatie in wezen hiermee voiledig weergegeven zijn, dient tot slot nog
een korte opmerking gemaakt te worden rond de discussie of de ANWB-prijs
of 44 cent per km. gebruikt dient te
worden bij dit soort berekeningen. Alhoewel de auteur primair zelf met de 44
cent per km. rekent, meldt hij soms toch
ook wat de baten voor de medewerker
zijn bij de ANWB-tarieven. Hij komtdan
zelfs tot zijns inziens wenselijke autokostenficties van 45%. Hij vergeet ech-

ter dat het rijden in een duurdere auto,
waarbij een hoger ANWB-tarief een rol
speelt, veelal veroorzaakt zal worden
door de eisen, die het representatieve
gebruik voor de onderneming stelt.
Daarenboven dient de medewerker een
zeker comfort geboden te worden bij
het veelal toch niet als plezierig ervaren
langdurige autorijden. Het zou vreemd
zijn hem daarvoor door middel van extra belasting van zijn prive te rijden kilometers te willen straffen, wij hebben als
samenleving nu immers gezamenlijk
geaccepteerd dat 44 cent een adequate
vergoeding is voor een kilometer rijden.
Dat bedrag moet hetzelfde waard worden geacht ingeval het een vergoeding
is, danwel dat het een opbrengst is, die
verkregen wordt uit een door de zaak
ter beschikking gestelde auto.
Alles bijeen is duidelijk dat de huidige
autokostenfictie-percentagesnauwelijks
omhoog kunnen en zeker niet tot 35,
zonder dat daardoor het fenomeen auto
van de zaak op strikt financiele calculaties gaat afnemen. Eerst voor de duurdere auto’s en voor de medewerkers die
dicht bij nun werk wonen; bij een eventuele verdere verhoging die uitgaat volgens de tweede redenering van Verkuylen massaal. Dat zal echter betekenen
dat het aantal prive-auto’s weer zal toenemen. De categorie personen die voor
zijn werk een auto nodig heeft blijft immers die auto nodig hebben, ongeacht
het vigerende belastingsysteem. Het milieu zou daar overigens niet van profiteren omdat de auto van de zaak net zo
vervuilend is als de prive-auto.

T. Thalhammer

Naschrift
De autokostenfictie is een generiek
werkend fiscaal instrument dat het prive-voordeel van een auto van de zaak
aan de betreffende automobilist in rekening brengt door een verhoging van het
belastbare inkomen. Qualitate qua is de
regeling dus in strijd met het streven
naar variabilisatie van autokosten.
Uitgaande van de thans door de fiscus gehanteerde regeling is er echter
nog een ander probleem; de hoogte van
het prive-gebruik van de auto van de
zaak. Er zijn diverse onderzoeken gedaan naar de met een auto van de zaak
gereden kilometers. Daaruit blijkt dat
het (prive) kilometrage van een auto
van de zaak beduidend hoger ligt dan
dat van een eigen auto bij overigens
vergelijkbare omstandigheden.

ESB 18-7-1990

Daarom is het gerechtvaardigd de
hoogte van de autokostenfictie te baseren op een hoger prive-kilometrage dan
het Nederlandse gemiddelde. Bij de berekeningen die ik daarvoor in mijn artikel heb gemaakt, is uitsluitend gebruik
gemaakt van CBS-cijfermateriaal. Verwerking daarvan leidt tot de aangegeven verhoging van de autokostenfictie.
De nadere afweging van de kosten van
een auto van de zaak na verhoging van
de autokostenfictie tegen de door de
ANWB becijferde autokosten maakt
duidelijk dat hier inderdaad sprake is
van een sterke scheefgroei ten voordele van de automobilist met een auto van
de zaak. Na aanpassing van de autokostenfictie zal het gebruik van de auto
van de zaak verminderen. Een reductie

van het woon- werkverkeer met drie tot
acht procent is haalbaar. Daarmee
draagt dan ook de zakelijke automobilist een steentje bij aan de maatschappelijk gewenste terugdringing van het
autogebruik, en niet alleen de servicemonteurdie voor prive-kilometers in het
algemeen geen gebruik kan malen van
de dienstauto.

W.J.E.M. Verkuylen

Auteur