Ga direct naar de content

Arbeidsverhoudingen in eenge fragmenteerd transactiemodel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1985

Au Courant

Arbeidsverhoudingen in een
gefragmenteerd transactiemodel
A.F. VAN ZWEEDEN

De teruglopende betekenis van de vakbeweging in de laatste jaren is waarschijnlijk niet alleen toe teschrijven aan werkloosheid en recessie. Haar positie is ook
verzwakt door de rigiditeit van het regeerakkoord dat weinig ruimte laat voor wijzigingen van de beleidskoers. Volgens een
groot kenner van de arbeidsverhoudingen
in het algemeen en van de vakbeweging in
het bijzonder, W.H.J. Reynaerts, houdt
het gedaalde maatschappelijke prestige
ook verband met de traagheid waarmee de
Nederlandse vakbeweging op de structurele economische veranderingen heeft gereageerd.
Hij schrijft in een bijdrage aan het onlangs verschenen rapport ,,Bespiegelingen
over de toekomst van de sociale partners”,
een uitgave van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA). IIlustratief voor deze trage reactie acht hij
het streven van delen van de vakbeweging
naar maatschappijhervorming als ,,strategic choice” op een moment dat de economische stagnatie al flink om zich been
greep. Deze strategische mistaxatie vervolgt vooral de FNV nog steeds, al was het
maar omdat bij de tegenstrevers een blijvende argwaan is gewekt omtrent haar
eigenlijke bedoelingen.
Natuurlijk, de vakbeweging is omgegaan. Ze heeft gekozen voor een gedecentraliseerd model voor het arbeidsvoorwaardenoverleg en voor wat vaak een zakelijke en realistische opstelling in dat
overleg wordt genoemd. Ze heeft zich die
keus laten opdringen door de werkgevers.
In zijn bijdrage aan het OSA-rapport, die
in het bijzonder over de ondernemersorganisaties handelt, formuleert R. de Boer dat
in vrij ondubbelzinnige termen. Vaststellend dat de ondernemersorganisaties een
veel hechter front zijn gaan vormen, vergelijkt hij ze met een alliantie die meer in de
aanval dan in de verdediging is. Deze alliantie eist van de vakbeweging, dat ze meewerkt aan een decentraal ingevuld arbeidsvoorwaardenoverleg, dat tot grotere inkomensverschillen en meer flexibilitiet moet
leiden.
Reynaerts vermoedt dat de door de economische crisis opgeroepen veranderingsprocessen in de arbeidsverhoudingen van
duurzame aard zijn. Hij herinnert er aan
dat nog in 1982 C.J. Vos in zijn proefschrift de stelling verdedigde, dat het arbeidsbeleid in ons land in de toekomst in
doorsnee een gecentraliseerd karakter zou
blijven dragen. Het is gebleken dat hij de
ESB 23-10-1985

plank volledig heeft misgeslagen. De overheid heeft zich teruggetrokken uit de arena
van de arbeidsvoorwaarden, althans in de
marktsector.
Om de nieuwe arbeidsverhoudingen te
typeren gebruikt hij een aan SERvoorzitter Quene ontleende term: transactiemodel. Naar zijn mening zijn onze arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaardenvorming in de greep geraakt van het
gefragmenteerde transactiemodel. De onderneming wordt de ,,smidse” van de nieuwe arbeidsverhoudingen. Zij behoeft zich
daarmee niet uitsluitend geluk te wensen,
want Reynaerts signaleert dat de ondernemers met hun preferentie voor een decentrale, gedifferentieerde loonvorming een
brandhaard naar zich toe trekken, die eerder op hoger niveau werd geneutraliseerd.
De determinanten van het transactiemodel zijn geprofileerde, gedifferentieerde
belangenbehartiging, contractuele, pragmatische regelzetting onder begeleiding
van frequenter optredende arbeidsconflicten en onthouding van de overheid, zo
voorspelt de Tilburgse hoogleraar in de
leer van de arbeidsverhoudingen.
Zij visie wordt op belangrijke onderdelen onderschreven door prof. mr.
W.J.P.M. Fase, die, zoals velen, het moment van de grote ommekeer legt bij de
totstandkoming van het akkoord in de
Stichting van de Arbeid op 24 november
1982. Toen werd de vrije arbeidsvoorwaardenvorming, in de zin van decentraal arbeidsvoorwaardenoverleg hersteld. Hierdoor werd de collectieve arbeidsovereenkomst tot het instrument gemaakt, waarmee sociale partners aan hun arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid gestalte zullen geven.
Fase legt ook een verband met het sociale-verzekeringsbeleid. In het licht van de
recente voorstellen van het CNV om een
belangrijk deel van de sociale zekerheid,
namelijk de werknemersverzekeringen, uit
handen van de overheid over te dragen aan
de sociale partners, maakt hij daarover enkele interessante opmerkingen.
Basisfilosofie van de plannen van het
kabinet voor wijziging van het stelsel van
sociale zekerheid is dat een herverkaveling
van de verantwoordelijkheid van overheid
en sociale partners tot stand dient te komen. De overheid draagt de verantwoordelijkheid voor een systeem dat ten minste
het sociale minimum garandeert. Op sociale partners rust de verantwoordelijkheid
voor aanvullende regelingen. Het zoge-

naamde bovenwettelijke deel behoort tot
de arbeidsvoorwaarden, waarover caopartijen vrij kunnen onderhandelen.
Volgens Fase levert dat voor de werkloosheidsuitkeringen toch niet te onderschatten problemen op. De uitkeringsduur
wordt immers afhankelijk van leeftijd en
arbeidsverleden en dus per definitie variabel. Dit maakt het voor cao-partijen onmogelijk een voor alle werknemers gelijke
regeling te hebben. Fase signaleert een aantal bedenkelijke kanten aan een dergelijke
ontwikkeling. Niet de minst bedenkelijke
is dat er vanuit de sociale zekerheid een
rem op de arbeidsmobiliteit ontstaat. Een
werknemer die van baan verandert, wordt
niet alleen met een pensioenbreuk geconfronteerd, maar ook met een sociale-zekerheidsbreuk.
Er is dus niet alles voor te zeggen dat de
sociale zekerheid ook in de cao-onderhandelingen zal worden betrokken, althans
voorzover de uniformiteit van de voorzieningen daardoor wordt aangetast. Dat kan
overigens meevallen, omdat onder het
transactiemodel marktverhoudingen ontstaan waarbij een zeker optimum tot stand
kan komen. Fase wijst er althans op dat al
te grote verschillen tussen de bedrijfstakken niet mogelijk zijn. De kwaliteit van het
pakket arbeidsvoorwaarden, waaronder
afspraken over sociale zekerheid, kan van
onderneming tot onderneming niet te veel
uiteen gaan lopen. Ondernemingen met
minder goede pakketten zullen de room
van de arbeidsmarkt geschept zien en kunnen op die markt nauwelijks met andere
ondernemingen concurreren, zo stelt Fase
vast.
In het OSA-rapport worden twee fundamentele ontwikkelingen gesignaleerd die
inderdaad onomkeerbaar lijken. In de
eerste plaats zullen de cao-partijen in een
veel grotere vrijheid kunnen opereren, omdat zowel de invloed van de overheid als
die van de overkoepelende organisaties is
afgekalfd. In de tweede plaats is het caooverleg verbreed. Het gaat niet alleen meer
om lonen, maar ook om de ontwikkeling
van de werkgelegenheid en om de socialezekerheidspositie. Het beslissingscentrum
verplaatst zich van het centrale niveau naar
de individuele onderneming. Volgens Fase
is daarmee een inkomensbeleid van de
overheid, dat aangrijpt bij de primaire inkomensvorming, onmogelijk geworden.
De kans op arbeidsconflicten is onder
het transactiemodel van de arbeidsverhoudingen niet kleiner geworden, eerder groter. De implicaties van het gedecentraliseerde transactiemodel raken vooral de
vakbeweging diep, zo constateert Reynaerts. In haar minder machtige positie zal
zij meer dan voorheen naast het argument
de actie als instrument hanteren. Haar operaties blijven evenwel voornamelijk defensief. Volgens Reynaerts zal zelfs een gewijzigde samenstelling van de regering de vakbeweging niet in staat stellen het verloren
gegane terrein volledig te heroveren. Hij
voorziet dan ook dat de werkgevers het
spel zullen blijven maken. Wel verwacht
hij dat hun interne discipline zal afnemen
en dat vele ondernemingen op eigen kracht
hun koers zullen bepalen.
A.F. van Zweeden
1063

Auteur