Alles is al uitgevonden
Aute ur(s ):
Marrew ijk, C. van (auteur)
De auteur is verb onden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. (auteur)
Met dank aan Steven Brakman en Harry de Haan voor nuttig commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4053, pagina 321, 10 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
internationale, economische, betrekkingen
De voordelen van vrijhandel zijn zeer beperkt, al-thans als we de empirische schattingen van vooraanstaande economen en
internationale organisaties mogen geloven. Zo worden de voordelen van liberalisatie voor de Europese Unie geraamd op ongeveer 0,5%
van het bnp 1. De door het IMF geschatte positieve effecten van de GATT Uruguay Ronde zijn in dit verband, met een nog altijd
schamele 1% van het wereld-bnp, een uitschieter. Hoe komt het toch dat dit onderwerp zoveel aandacht van economen, politici en de
media vraagt terwijl de schattingen voor de welvaartsverbetering van handelsliberalisatie zo laag zijn? Een van de mogelijke
antwoorden wordt gegeven door de Amerikaanse econoom Paul Romer: angst voor het onbekende 2.
Veel economische theorieën en empirische toetsen zijn impliciet of expliciet gebaseerd op de veronderstelling dat alle goederen, in al hun
verschillende variëteiten en kwaliteitsgradaties, al zijn uitgevonden en dat, indien een goed of dienst op een bepaald tijdstip niet
daadwerkelijk wordt geproduceerd en geconsumeerd (zoals een draagbare telefoon in 1960) dit goed of dienst voor de verdere analyse
buiten beschouwing kan worden gelaten. Deze analyse gebaseerd op het ‘principe van volkomenheid’ (alles is al uitgevonden) wordt
volgens Romer ingegeven door onze menselijke angst te erkennen dat nieuwe ontwikkelingen op ieder tijdstip kunnen gebeuren, en
daarmee toe te geven dat onze huidige wereld mede tot stand is gekomen als gevolg van een aaneenschakeling van toevalligheden.
Een illustratie van die bewering in deze context wordt gegeven in figuur 1. De Nederlandse vraag naar een (geïmporteerd) goed wordt
gegeven door de dalende curve, de initiële prijs is 5 en de gevraagde hoeveelheid 9. Stel nu dat de Nederlandse overheid een importtarief
van 20% heft. Volgens het principe van volkomenheid stijgt de prijs van 5 tot 6, daalt de hoeveelheid van 9 naar 8, en is de
tariefopbrengst voor de overheid gebied B. Het welvaartsverlies voor de Staat der Nederlanden als geheel als gevolg van de tariefheffing
is het minuscule driehoekje C (= 0,5). Empirische metingen van de welvaarteffecten van handelsbelemmeringen zijn praktisch zonder
uitzondering gebaseerd op het meten van driehoekjes zoals C.
Figuur 1.
Wat nu, als we niet uitgaan van het principe van volkomenheid? Is het niet denkbaar, aldus Paul Romer, dat de exporteurs die voorheen
een opbrengst ter grootte van gebied D+E kregen, en daarbij klaarblijkelijk besloten dat het de moeite waard was een afzetkanaal voor dit
goed in Nederland op te zetten, na de tariefheffing, waarbij zij dreigen nog slechts een opbrengst ter grootte van gebied D te krijgen,
besluiten export van dit goed naar Nederland maar helemaal stop te zetten? Het antwoord op deze vraag is bevestigend, en wordt door
Romer ook uitgewerkt in een coherent algemeen-evenwichtsmodel 3. Voor ons is slechts van belang wat het gevolg van deze beslissing
door de exporteurs zou zijn voor de Nederlandse welvaart. Voor de tariefheffing heeft de consumptie een welvaartswaarde ter grootte
van A+B+C+D+E, waarvoor slechts D+E betaald hoeft te worden. Import van dit goed representeert dus een marginale welvaartswinst
voor Nederland van A+B+C (= 40,5). Dit is het zg. consumentensurplus. Als het goed na de tariefheffing helemaal niet meer geïmporteerd
wordt resulteert dit dus in een welvaartsverlies ter grootte van A+B+C. Dit is in dit geval 81 maal zo groot als C 4. Meting van dit verlies
is erg moeilijk aangezien het gebied A+B+C na tariefheffing verdwijnt.
De hier geschetste nadelige gevolgen van handelsbelemmeringen moeten bij voorkeur in een dynamische context worden geplaatst.
Toen landen als de Sovjetunie in de jaren zeventig en tachtig besloten zich grotendeels af te sluiten van de rest van de wereld leidde dat
niet onmiddellijk tot een grote welvaartsdaling. Pas in de loop der tijd is duidelijk geworden wat een enorm welvaartsverlies het (impliciet)
niet toelaten van nieuwe goederen, nieuwe productiemethoden, e.d. heeft veroorzaakt. Niet zozeer, hoewel ook, door een absolute
welvaartsdaling bij de Russen, maar vooral door het zich ontzeggen van een fenomenale welvaartsstijging gebaseerd op die nieuwe
goederen, diensten, productie- en organisatiemethoden zoals deze zich wel heeft voorgedaan in bijvoorbeeld Zuid-Korea en Maleisië
1 Voor literatuurverwijzingen en een verdere discussie van deze materie zie: S. Brakman en C. van Marrewijk, Trade policy under
imperfect competition: The economics of Russian Roulette, De Economist, 1996, te verschijnen.
2 P. Romer, New goods, old theory, and the welfare costs of trade restrictions, Journal of Development Economics, 1994, blz.5-38.
3 Daarbij is het mogelijk dat de brutomarge na tariefheffing niet meer afdoende is om de (per periode vaste) kosten voor het opzetten en
onderhouden van een afzetkanaal terug te verdienen.
4 Eerlijkheidshalve dient te worden vermeld dat in deze partiële analyse A+B+C een overschattin van de welvaartsdaling is aangezien de
alternatieve besteding aan imperfecte substituten een gedeelt van het welvaartsverlies kan compenseren. In het eerder gememoreerde
algemeen-evenwichtskader i een vertienvoudiging van de gemeten verliezen bij een redelijke substitutie-elasticiteit echter gee
uitzondering.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)