.
672Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
Input // output
Pensioenen (I)
Door de vergrijzing wordt het steeds lastiger
om de pensioenen te financieren. De standaard –
remedie is verhoging van de pensioenleeftijd,
maar aanvullend kan de overheid ervoor kiezen
om werknemers stapsgewijze in te laten stromen
als gepensioneerde. Hierbij zouden werknemers
geleidelijk minder werken, maar later met pensi-
oen te gaan. Elsayed et al . vroegen bijna vierdui-
zend Nederlandse werknemers in de publieke
sector in hoeverre ze bereid waren om geleidelijk
langer door te werken tegen een financiële belo –
ning. Hieruit kwam naar voren dat, met de juiste
prikkels, werknemers bereid waren om een jaar
langer door te werken. Per saldo zou het aantal gewerkte maanden van werknemers echter 3,4
maanden minder zijn. Hoewel het systeem wel
–
vaartsverhogend is – aangenomen dat iedereen
vrij is om wel of niet te participeren – gaat de
voorkeur van de werknemers vooral uit naar het
oude systeem. Ten slotte blijkt dat vooral werk –
nemers met niet-routinematige banen het voor –
gestelde systeem aantrekkelijk vinden. Volgens
de auteurs kunnen vooral bij hen het arbeidsaan –
bod en het welvaartseffect toenemen.
Elsayed, A., A. de Grip, D. Fouarge en R. Montziaan
(2015) Gradual retirement, financial incentives and la-
bour supply of older workers: evidence from stated pre-
ference analysis, ROA Research Memorandum, 9.
Bubbels
Wat omhoog gaat, gaat ook weer
omlaag. Dat is een veelgehoorde
les nadat de zeepbellen knapten tij-
dens de financiële crisis. Maar leidt
een boom daadwerkelijk altijd tot
een bust? Goetzmann bestudeerde
de frequentie van sterke groei in
marktwaarde (boom) vanaf begin
twintigste eeuw. Hij definieert een
bubbel (bust) als een sterke groei
die vervolgens sterk inzakt. Uit de
analyse blijkt dat een op de tien
booms eindigt in een bust. Goetz-
mann concludeert dat lang niet alle
booms worden gevolgd door een
bust. Wat omhoog gaat, hoeft dus
niet ook weer omlaag te gaan.
Goetzmann, W.N. (2015) Bubble inves-
ting: learning from history. NBER Wor-
king Paper, 21693.
Bezit
In de gedragseconomie betekent het endowment ef –
fect dat mensen waarde hechten aan iets, alleen maar
omdat ze het bezitten. Ze zijn daarom meer bereid
om te betalen voor behoud van een goed dat ze be –
zitten dan voor een goed dat ze niet bezitten. In een
laboratoriumexperiment onderzochten Drouvelis en
Sonnemans het endowment effect in een speltheore –
tische setting. Hierin speelt niet alleen de eigen actie,
maar ook die van de andere spelers een rol. De au –
teurs vroegen ruim honderd deelnemers in hoeverre
ze bereid waren te betalen om mee te doen in een
spel. Voor het endowment effect kregen de deelne –
mers ofwel een recht om mee te doen ofwel ze kre –
gen dat niet, in welk geval het opgegeven bedrag vol –
strekt hypothetisch was. Als referentiekader stelden
de auteurs dezelfde vraag in een loterij waar enkel de
individuele actie een rol speelt. Uit de experimenten
komt naar voren dat zowel in een speltheoretische
setting als in een loterij het endowment effect statis-
tisch significant aanwezig is, met name in het spel.
Drouvelis, M. en J. Sonnemans (2015) The endowment effect
in games. Tinbergen Institute Discussion Paper , 114.
Vermogensbelasting
Op verzoek van de SP onderzochten Lejour en
Quist de effecten van een alternatieve variant van
de vermogensbelasting in 2016. In deze variant wor –
den de vermogenswinsten voor veertig procent be –
last op basis van daadwerkelijk rendement, in plaats
van een fictief percentage van vier procent, met een
heffingskorting van tweehonderd euro. Hiernaast
wordt het vermogen boven de miljoen euro belast
met één procent en boven de twee miljoen met
twee procent, vergelijkbaar met het schijventarief
voor de inkomensbelasting. Gebruikmakend van
data over vermogen uit 2010 en bij een verwacht
rendement van 4,2 procent, schatten de auteurs een
stijging van bijna 2,8 miljard euro aan belastingop –
brengsten van vermogenswinsten. De voorgestelde
belasting over feitelijke vermogens levert in totaal
1,4 miljard euro op. Gedragseffecten zijn buiten be –
schouwing gelaten.
Lejour, A. en A. Quist (2015) CPB-analyse van voorstellen
vermogensbelasting. CPB Notitie, 6 oktober.
Beloningsverschil
Nederlandse vrouwen ontvingen in 2014 16,1 procent min-
der loon dan mannen. . Dat wil zeggen dat voor elke hon-
derd euro een man verdient, een vrouw gemiddeld 83,90
euro verdient. Sinds het begin van de meting in 2008, toen
het aandeel 79,9 procent bedroeg, is het aandeel alleen maar gestegen. Het beloningsverschil is het kleinst
voor werknemers in overheidsdienst en het grootst in
de financiële dienstverlening, waar het aandeel respec-
tievelijk 96,7 en 71,6 procent was.
CBS (2015) Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen; bedrijfs-
takken (SBI 2008) Statistieken op CBS Statline, 10 november.
83,9
procent van het loon
van mannen
ESB Input / output
673Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
Intra-huishouden
Onderzoek naar de relatie tussen arbeidsbelasting
en -participatie neemt vaak aan dat een huishouden
een enkelvoudige nutsfunctie heeft. Dit terwijl het
juist aannemelijk is dat een vrouw anders reageert
dan haar man op een verandering in de belasting.
Gebruikmakend van data over kinderloze koppels
in Nederland uit de periode 1990–2001 analyseer-
de Bloemen het effect van een belastingaftrek in een
model dat verschillende nutsfuncties binnen het
huishouden toelaat. De hypothese is dat verlaging
van de belastingaftrek in eerste instantie vooral de
man raakt, die vaak primaire kostwinnaar is. Die zal
minder inkomen overdragen aan de vrouw, wat haar
kan prikkelen om te werken. Het effect blijkt empi-
risch echter klein en zou effectiever zijn wanneer de
belastingaftrek voor de vrouw werd verhoogd. Bloe –
men concludeert dat de effectiviteit van het beleid
groter zou zijn als er rekening wordt gehouden met
de interactie binnen het huishouden.
Bloemen, H. (2015) Collective labour supply, taxes, and in-
trahousehold allocation: an empirical approach. Tinbergen
Institute Discussion Paper , 121.
Studentenkeuze
Studenten kunnen steeds meer gebruikmaken van
digitale leeromgevingen, waardoor daadwerkelijke
hoorcolleges overbodig lijken te worden. In voor –
gaande studies over de relatie tussen hoorcolleges
en academische prestaties werd geprobeerd selection
bias te voorkomen door studenten willekeurig in te
delen in groepen met en zonder hoorcollege. Deze
willekeurige experimenten schieten echter tekort,
aangezien studenten kunnen weigeren te participe –
ren en omdat het idee van willekeur van invloed is op
de motivatie van de student. Joyce et al. experimen –
teerden daarom met twee soorten groepen. In 2013
werden 725 studenten voor het vak micro-economie
willekeurig verdeeld over groepen die één dan wel
twee hoorcolleges per week kregen, aangevuld met
toegang tot online lesmateriaal. Een jaar later mocht
de volgende lichting , ditmaal 769 studenten, kiezen
of ze een of twee hoorcolleges per week kregen. Bij
de willekeurige indeling van studenten gingen de
prestaties omhoog met het aantal hoorcolleges. Bij
de eigen keuze voor het aantal hoorcolleges was het
prestatie-effect van het aantal hoorcolleges kleiner.
De resultaten suggereren dat de mogelijkheid om
hoorcolleges te kiezen voor grote verplichte vakken
geen rol speelt in de prestatie van studenten.
Joyce, T.J., S. Crocket, D.A. Jaeger et al. (2015) Do students
know best? Choice, classroom time, and academic perfor-
mance. NBER Working Paper, 21656.
B o b o’s
De Bobo’s (Bourgeois Bohème) ontwikkelen zich als
een nieuw soort elite in grote steden. Het zijn door –
gaans milieubewuste en links-politiek geëngageerde
intellectuelen die zich inzetten voor openbaar ver –
voer, diversiteit en sociale stedelijke voorzieningen.
Saint-Paul biedt een economisch perspectief door
middel van een theoretisch onderzoek aangevuld
met gegevens uit Franse steden in de periode 2008–
2012. Hij beargumenteert dat Bobo’s zorgen voor
een groei in stedelijke voorzieningen en een stijging
in de prijs van autogebruik. Ten slotte blijkt uit de
Franse data dat steden met de hoogste investeringen
in voorzieningen gemiddeld minder werkloosheid
hebben, maar hogere huizenprijzen.
Saint-Paul, G. (2015) Bobos in paradise: urban politics and
the new economy. IZA Discussion Paper, 9423.
Pensioenen (II)
Hoe hoger de pensioenleeftijd, hoe
houdbaarder een pensioenstelsel.
Bij zware banen zou een verhoging
in pensioenleeftijd echter veel eisen
van een werknemer. Gelet op de re-
sulterende gezondheidskosten zou
het efficiënt zijn om bepaalde soor-
ten banen uit te zonderen van een
hogere pensioenleeftijd. Gezien de
controverse hiervan onderzochten
Vermeer et al. de publieke opinie
erover. Nederlanders blijken eerder
geneigd om aan vervroegde pensi-
onering voor zware beroepen mee
te betalen als hun eigen baan veel-
eisend is, maar zijn daartoe ook be-
reid als hun baan niet veeleisend is.
De auteurs concluderen dat Neder-
landers het voornamelijk eens zijn
dat werknemers met veeleisende
banen eerder op pensioen kunnen.
Vermeer, N., M. Mastrogiacomo en A. van
Soest (2015) Demanding occupations and
retirement age. IZA Discussion Paper, 9462.
Pensioenen (III)
Door de financiële crisis van 2007
zijn pensioenfondsen aanzienlijk
gedaald in waarde. De Haan onder-
zocht welke maatregelen Neder-
landse pensioenfondsen namen om
hun vermogenspositie te herstellen.
Daartoe bestudeerde hij 213 onder-
gefinancierde pensioenen uit de
periode 2011–2013. Uit zijn analyse
hiervan blijkt dat Nederlandse pen-
sioenfondsen eerst kozen voor een
hogere contributie, toen voor het
weglaten van indexatie en pas als
laatste voor pensioenverlaging. Dit
laatste gebeurt met name wanneer
wanneer de deelnemers relatief jong
zijn en er weinig tijd is voor herstel.
Haan, L. de (2015) Recovery measures of
underfunded pension funds: higher con-
tributions, no taxation or pension cuts?
DNB Working Paper, 485.
Gedrag en macro
Naast het standaard dynamische stochastische alge –
meen evenwichtsmodel dat rationale verwachtingen
aanneemt, bestaan er ook gedragseconomische mo –
dellen waarin de verwachtingen beperkt rationeel
zijn. De Grauwe en Gerba vergeleken de modellen op
basis van Amerikaanse macro-economische en finan –
ciële gegevens over de laatste zestig jaar. Ze bekeken
in het bijzonder de impact van financiële schokken
op de aanbodkant van de economie. Uit de analyse
blijkt dat beide soorten modellen, met of zonder ra –
tionele verwachtingen, succesvol zijn in het schatten
van de gegevens. Wel blijkt het gedragseconomische
model preciezer te zijn dan het dynamische stochas-
tische algemeen evenwichtsmodel. Daartegenover
staat dat er zich via de aanbodkant minder financiële
schokken zullen verspreiden.
De Grauwe, P. en E. Gerba (2015) Stock market cycles and
supply side dynamics: two words, one vision? CESifo Working
Paper, 5573.
Levenstevredenheidscijfer
Nederlanders geven hun leven gemiddeld een 7,8. Ze waarde-
ren vooral hun persoonlijke relaties, woon(omgeving) en tijd-
besteding positief . De gemiddelde inwoner van de Europese
Unie waarde het leven met een 7,1. Alleen de Oostenrijkers,
Denen, Zweden en Finnen waarderen hun leven hoger dan de Nederlanders. Terwijl de Finnen met een 8,1 voorop lopen in
tevredenheid, scoren de Bulgaren het laagst met 4,8. Hier-
mee zijn de Bulgaren de enige die naar eigen zeggen onvol-
doende tevreden zijn met hun leven. .
CBS (2015) Nederlanders geven het leven een 7,8.
CBS persbericht, 6 no-
vember.
7,8
Levenstevredenheids- cijfer
Input / output ESB