Ga direct naar de content

Grensnut: Economische beslissingen van individuen en huishoudens

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 3 2012

372Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
ESB Grensnut
H
et begrijpen van economische beslis-
singen van individuen en gezinnen
neemt in de economische weten-
schap een centrale plaats in. Gezin –
nen nemen bijna dagelijks besluiten
over uitgaven aan consumptie. Soms besluiten ze over
aan- of verkopen van duurzame goederen zoals een huis
of een auto. Ze kunnen besluiten geld te sparen en weg te
zetten op een spaarrekening of te beleggen in aandelen of
een van de vele beschikbare financiële producten. Moge –
lijk sluiten ze ook een hypotheek of een andere lening af
of kopen ze goederen op afbetaling. Daarnaast investeren
ze wellicht in menselijk kapitaal in de vorm van scholing.
Regelmatig maken ze ook keuzes die gerelateerd zijn aan
de arbeidsmarkt, over het soort werk, de keuze voor loon –
dienst of zelfstandigheid, de omvang van de werkweek,
toetreding tot de arbeidsmarkt, en uittreding en pensio –
nering. Voor veel van deze beslissingen is het nodig – of
in elk geval wenselijk – rekening te houden met de toe –
komst, en spelen verwachtingen met betrekking tot toe –
komstige economische en niet-economische factoren een
grote rol. Optimale spaar- en consumptiebeslissingen
hangen bijvoorbeeld af van het verwachte inkomenspa –
troon en de verwachte ontwikkeling in gezinssamenstel –
ling. De manier waarop spaargeld wordt weggezet hangt
af van de termijn waarop men het nodig denkt te hebben
en van een inschatting van de financiële risico’s van be –
leggingen. De keuze voor een opleiding hangt af van de
verwachtingen ten aanzien van een toekomstige arbeids-
marktloopbaan. En bij de keuze om op latere leeftijd van
baan te veranderen of minder te gaan werken wordt reke -Arthur vAn SoESt
Hoogleraar aan de Universiteit
van Tilburg en onderzoeker bij
Netspar
Ondersteund door een TOP-
subsidie van het NWO werkt
Van Soest met zijn collega’s aan
onderzoek naar beslissingsge-
drag van individuen en huishou-
dens. Het onderzoeksproject
combineert economische
theorieën en technieken met
dataverzamelingstechnieken
die hij ontleend aan andere
sociale wetenschappen.
ning gehouden met de gevolgen voor het pensioen en de
verwachte en gewenste levensstandaard na pensionering. Volgens de economische standaardmodellen wor –
den individuele beslissingen met gevolgen voor de toe –
komst genomen binnen een levenscyclusmodel waar
individuen een gewogen gemiddelde maximaliseren van
het huidige nut en het verwachte nut in toekomstige
perio den. Naast verwachtingen spelen hierin uiteraard
individuele voorkeuren een rol, zoals tijdsvoorkeur, de
mate van risicoaversie, maar ook de voorkeur voor meer
vrije tijd in plaats van een hoger inkomen, huishoudpro –
ductie versus inkoop van diensten als schoonmaken en
tuinieren. Natuurlijk zijn niet alle economische beslis-
singen precies te verklaren met dergelijke modellen van
een perfect rationele agent, en in meer recent onderzoek
wordt dan ook steeds meer aandacht besteed aan hoe
individuen hun feitelijke beslissingen nemen en daarbij
systematisch afwijken van wat optimaal is volgens het
model. Concepten uit de gedragseconomie zoals uit –
stelgedrag , tijdsinconsistente beslissingen, het overwaar –
deren van kleine kansen en het onevenredig zwaarder
wegen van mogelijke verliezen in plaats van winsten ten
opzichte van een referentiepunt spelen hierbij een grote
rol, naast begrippen uit de beslissingstheorie zoals het
gebruikmaken van vuistregels, vooral bij meer complexe
beslissingen (Kahneman, 2003). Bovendien zijn veel belangrijke economische beslissin –
gen in huishoudens die uit meerdere personen bestaan geen
individuele maar huishoudbeslissingen. Meestal zullen de
verschillende individuen binnen het huishouden niet de –
zelfde voorkeuren hebben en komen belangrijke beslissin –
gen over bijvoorbeeld grote uitgaven, arbeidsmarktkeuzes
en pensionering tot stand via een of andere vorm van onder –
handeling of een ander mechanisme (Vermeulen, 2002). Bestaand empirisch onderzoek is in het algemeen ge –
baseerd op beperkte informatie. Het maakt vooral gebruik
van huishoudenquêtes met gegevens over feitelijk gedrag
en feitelijk genomen beslissingen door een groep die re –
presentatief is voor een groot gedeelte van de bevolking.
Voor modellen voor spaargedrag en portfoliokeuze bete –
kent dit bijvoorbeeld dat een veronderstelling als rationele
verwachtingen nodig is om de preferentieparameters te
kunnen schatten, omdat verschillende combinaties van
voorkeuren en verwachtingspatronen kunnen leiden tot
hetzelfde geobserveerde spaargedrag. Voor modellen van
pensioneringsgedrag betekent het dat niet alleen het pen –
sioeninkomen van de feitelijk gekozen optie bekend moet
zijn, maar ook alle andere keuzeopties met bijbehorend in –
komen. Dit is meestal alleen mogelijk door gebruik te ma –
Economische beslissingen van
individuen en huishoudens
372Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
Structurele modellen die economische beslissingen van individuen en
huishoudens verklaren, worden gekenmerkt door preferenties, bud –
getrestricties, toekomstverwachtingen, onderhandelingen, en al dan
niet optimale beslissingsprocedures. Het hier beschreven onderzoek
beoogt met behulp van subjectieve enquêtevragen en economische
experimenten in een representatief panel van de Nederlandse bevol –
king deze aspecten beter te identificeren om zo het empirisch onder –
zoek op dit gebied te verbeteren.

373Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
Grensnut ESB
ken van administratieve gegevens voor een beperkte groep
mensen, bijvoorbeeld degenen die zijn aangesloten bij een
specifiek pensioenfonds. In economische experimenten
wordt dit probleem gedeeltelijk ondervangen door de
omgevingsfactoren vast te leggen, maar vooral bij expe –
rimenten met interacties tussen verschillende personen
spelen ook verwachtingen (van wat anderen zullen doen)
een rol bij het identificeren van de preferenties waarop de
beslissingen gebaseerd zijn (Manski 2002). Economische
experimenten hebben bovendien vaak het nadeel dat ze be –
perkt zijn tot een specifieke groep, zoals studenten, zodat
de conclusies niet automatisch kunnen worden doorge –
trokken naar de bevolking als preferenties, verwachtingen
en besluitvormingsprocessen heterogeen zijn.
EEn andErE aanpak
Een manier om aan de beperkingen van bestaand em –
pirisch onderzoek naar economische beslissingen van
individuen en huishoudens tegemoet te komen, is het
verzamelen van extra informatie die direct gericht is op
wat nodig is voor het schatten van de modellen waarin
men is geïnteresseerd en niet direct betrekking heeft op
feitelijk gedrag. Dit is internationaal gebruikelijker in
andere sociale wetenschappen dan in de economie, al is
er in Nederland ook een traditie onder economen sinds
het werk op het gebied van subjectieve evaluaties van
inkomen en armoedegrenzen (Kapteyn en Van Praag ,
1978). Informatie over verwachtingen wordt in enquêtes
vaak verzameld door te vragen naar subjectieve kansen
op bepaalde gebeurtenissen, zoals de kans minstens een
bepaalde leeftijd te bereiken of nog voltijds te werken op
65-jarige leeftijd (Manski, 2004). Een ander voorbeeld is
de kans een pensioeninkomen boven een bepaald mini-
mum te ontvangen bij een gegeven pensioneringsleeftijd
(Van Santen et al ., 2012). Deze subjectieve kansen wor –
den ook in economische experimenten soms toegepast
(Bellemare et al., 2008). Relevante informatie over indi-
viduele preferenties wordt in enquêtes veelal verkregen
door mensen te vragen keuzes te maken tussen hypothe –
tische alternatieven (stated preference data ; Dominitz en
Van Soest, 2010). De technologie van enquêtes via internet maakt het
mogelijk om de voordelen van economische experimen –
ten en enquêtes op basis van een steekproef die represen –
tatief is voor een breed deel van de bevolking met elkaar
te combineren. Wat dat betreft bestaan in Nederland
unieke mogelijkheden met twee internetpanels geba –
seerd op een aselect getrokken steekproef uit de volwas-
sen Nederlandse bevolking (de Gemeentelijke Basisad -ministratie) waarin ook bevolkingsgroepen die niet al
toegang hadden tot internet zijn vertegenwoordigd: het
CentERpanel en het LISS-panel. Dit zijn longitudinale
studies met periodiek gestelde kernvragenlijsten en expe

rimentele modules. Beide panels bieden onderzoekers de
mogelijkheid eigen vragenmodules toe te passen of eigen
experimenten te doen, en tevens gebruik te maken van
de uitgebreide al aanwezige informatie. Alleen in de Ver –
enigde Staten bestaat ook een dergelijk panel (het Ame –
rican Life Panel), dat ook gebruikt wordt voor vergelij –
kende studies, zoals Kapteyn et al . (2007).
ToEpassinGEn
De internetpanels zijn al veel gebruikt voor talloze inno –
vatieve empirische studies naar voorkeuren, gedrag en be –
slissingsprocessen van individuen en gezinnen. Cherchye
et al . (2012) gebruiken informatie over individuele con –
sumptie in het LISS-panel in plaats van de gebruikelijke
consumptiedata op huishoudniveau en laten zien dat dit
helpt bij de identificatie van individuele nutsfuncties en
onderhandelingsprocessen in een collectief model voor
koppels met kinderen. Zij vinden onder andere dat wan –
neer de vader een grotere stem krijgt in de gezinsbeslis-
singen, dit zeker niet ten koste gaat van wat het gezin
besteedt aan de kinderen, in tegenstelling tot wat meestal
verwacht wordt. Bellemare et al . (2008) gebruikten het
CentERpanel voor eenvoudige experimenten waarbij
steeds twee respondenten aan elkaar gekoppeld werden
en een eenvoudig spel van actie en reactie speelden (de
dictator game) om de afkeer van ongelijkheid te meten,
waarbij ook vragen gesteld werden over de verwachtin –
gen ten aanzien van de beslissingen van de andere speler.
risicoa TTiTudEs
Von Gaudecker et al . (2011) gebruikten het CentER-
panel voor het meten van risicoattitudes door respon –
denten herhaaldelijk te laten kiezen tussen twee loterijen,
met diverse uitbetalingen. Zij gebruikten deze gegevens
GrEnSnut
in de rubriek ‘Grensnut’ beschrijven economen die een onderzoeksbeurs hebben ontvangen hun grensverleggende
onder zoek. de rubriek beoogt te laten zien hoe economen met nieuwe benaderingen hiat
en in de bestaande
economische kennis invullen. de rubriek is een aanvulling op de rubriek ‘canon’, waarin economen beschrijven wat we door de jaren heen geleerd hebben over een bepaald onderwerp.
373Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
De technologie van enquêtes via internet
maakt het mogelijk om de voordelen van economische experimenten en enquêtes met elkaar te combineren

374Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
ESB Grensnut
om aan te tonen dat risicoattitudes sterk variëren met ge-
observeerde individuele karakteristieken, en dat jongeren
en hoogopgeleiden bijvoorbeeld minder risicoavers zijn
dan andere groepen, en ook veel minder vaak een niet
optimale keuze maken. De verdeling van de risicoattitudes over de brede
bevolking is iets wat met gebruikelijke economische
experimenten, waarin de participanten bijna altijd een
selectieve groep studenten zijn, onmogelijk kan worden
aangepakt. Die verdeling is ook van belang in macro-eco –
nomische modellen waarin de risicoaversie van de gemid –
delde agent een grote rol speelt.
pEnsioEnvraaGsTukkEn
Een ander thema waarvoor door middel van internet –
panels veel nieuwe data verzameld worden, is vergrijzing.
In opdracht van Netspar worden regelmatig vragen ge –
steld over pensioenverwachtingen, tevredenheid met de
eigen pensioenregeling en de Nederlandse pensioenvoor –
zieningen in het algemeen, en voorkeuren voor uitke –
ringstrajecten. Deze laatste data worden geanalyseerd in
Vonkova en van Soest (2009). Hier gaat het niet om een
economisch experiment met feitelijke betalingen zoals in
het vorige voorbeeld, maar om nieuwe enquêtevragen.
Een voorbeeld van een vraag naar voorkeuren voor uitke –
ringstrajecten staat in kader 1. In de vraag wordt een afweging gemaakt tussen
vroeger uittreden of een hoger pensioeninkomen. De
genoemde percentages zijn voorbeelden; de percentages
worden toegewezen via een kansmechanisme. Ze zijn
puur hypothetisch – nergens wordt gebruikgemaakt van
de feitelijke pensioenopbouw en de feitelijke keuzemo –
gelijkheden van de respondenten. Het is een belangrijk
voordeel van deze methode dat de vaak moeilijk verkrijg –
bare informatie daarover niet nodig is. Een ander voor –
deel is dat ook een keuze voor later uittreden (leeftijd 68)
kan worden gepresenteerd, hoewel die in de praktijk voor
de meeste mensen niet mogelijk zal zijn door de bestaan –
de verplichte pensioenleeftijd. Naast de keuzes wordt
ook gevraagd elk afzonderlijk traject te waarderen op een
schaal van 1 (“ik vind dit helemaal niets”) tot 10 (“dit
vind ik ideaal”). Soortgelijke vragen worden ook gesteld
met uittreding op jongere leeftijd en met geleidelijke uit –
treding. De steekproef bestaat uit mensen van 25 tot 60
jaar die ten tijde van de enquête betaald werk verrichtten
en mensen ouder dan 60 die werkten op het moment dat
ze 60 werden, met aangepaste formulering van de vragen. De antwoorden op deze vragen worden gebruikt om
een model te schatten waarin de keuzes tussen trajecten en
de evaluaties van de afzonderlijke trajecten bepaald wor –
den door een individuele intertemporele nutsfunctie. Het
nut, in elke periode vanaf de leeftijd van 60 jaar, wordt
bepaald door het inkomen in die periode en de omvang
van de werkweek in die periode. Het nut van het uittre –
dingstraject als geheel is de gewogen som van de waarden
van het nut in alle afzonderlijke perioden. Daarbij is de
weging nodig om rekening te houden met tijdsvoorkeur.
Diverse parameters van de nutsfunctie kunnen variëren
over de steekproef, als functie van geobserveerde en niet-
geobserveerde individuele eigenschappen. Soortgelijke
modellen worden in de bestaande literatuur ook wel ge –
schat op basis van feitelijk uittredingsgedrag ; het belang –
rijkste verschil is dat met het soort data dat hier gebruikt
wordt veronderstellingen over de keuzemogelijkheden die
mensen feitelijk hebben niet nodig zijn. De schattingen
van zo’n model kunnen worden gebruikt om aan te geven
hoe gevoelig uittredingsbeslissingen zijn voor financiële
prikkels, zoals hogere of lagere pensioenniveaus of gun –
stige regelingen voor vervroegde uittreding. Ter illustratie worden in tabel 1 de belangrijkste
resultaten samengevat. Uitgaande van de geschatte nuts-
functies voor de hele steekproef, wordt hierin gekeken
welke pensioneringsleeftijd mensen zouden kiezen in
Gesimuleerde uittredingsleeftijden in diverse
scenario’s tabel 1
Leeftijd Basis: actuarieel
neutraal; zeventig procent bij
pensioenleeftijd 65 tien procent
lager pensioen,
actuarieel neutraal helft minder
pensioenverlies bij eerdere uittreding ‘vut ’
60 0,80,8 0,85,1
61 2,32,1 3,817,2
62 5,85,010,427,5
63 11,4 9,818,525,6
64 17,615,5 22,715,3
65 21,019,6 20,36,0
66 17,918,2 13,12,4
67 12,814,5 6,80,7
68 6,88,7 2,60,1
69 2,84,2 0,80,0
70 0,91,60,20,0
Gemiddelde
pensioen­
leeftijd 65,08 65,35 64,2762,61

kader 1
u kunt kiezen uit twee mogelijkheden. Geef a.u.b. aan welke keuze u zou m
aken, traject X of
traject Y:
X: 38 uur per week betaald werk tot leeftijd 65, volledig met pensioen op l
eeftijd 65.
Beschikbaar netto­pensioeninkomen is 65 procent van het laatst verdiende netto ­
arbeidsinkomen.
Y: 38 uur per week betaald werk tot leeftijd 68, volledig met pensioen op l
eeftijd 68.
Beschikbaar netto­pensioeninkomen is 75 procent van het laatst verdiende netto­
arbeidsinkomen.
Een vraag naar voorkeuren voor uitkerings trajecten

375Jaargang 97 (4637) 8 juni 2012
Grensnut ESB
verschillende scenario’s. Het basisscenario laat elke keuze
toe van leeftijd 60 tot en met leeftijd 70. Bij de keuze voor
pensioenleeftijd 65 is het pensioeninkomen (inclusief
AOW ) zeventig procent van het laatste bruto-arbeids-
inkomen; bij de keuze voor een eerdere of latere pensi-
oenleeftijd wordt het pensioeninkomen op een actuarieel
neutrale manier verlaagd of verhoogd, wat wil zeggen dat
de totale verwachte waarde van het contant gemaakte
pensioeninkomen over alle pensioenjaren ongewijzigd
blijft. De simulatie suggereert dat in dit geval bijna net
zoveel mensen voor hun 65e zouden uittreden als daarna.
Dit levert een gemiddelde uittredingsleeftijd op van ruim
65 jaar; flink wat hoger dan de feitelijke gemiddelde uit –
tredingsleeftijd, bijvoorbeeld omdat in de praktijk door –
werken na leeftijd 65 niet mogelijk is of omdat eerdere
uittreding niet altijd gepaard gaat met een actuarieel neu –
traal verlaagd pensioen. De tweede en volgende kolommen laten zien hoe
de uittreding verandert als de pensioenregeling anders
wordt. In de tweede kolom zijn de pensioenen versoberd
– alle uitkeringen zijn tien procent lager – maar is de aan –
passing voor vervroegd of verlaat uittreden nog steeds
actuarieel neutraal. De versobering leidt tot een verho –
ging van de gemiddelde uittredingsleeftijd met ruim drie
maanden, vanwege het negatieve inkomenseffect. De
andere kolommen betreffen scenario’s met een veel lagere
beloning voor later uittreden of korting voor eerder uit –
treden dan actuarieel neutraal zou zijn. In de voorlaatste
kolom is die beloning of korting de helft van de actuarieel
neutrale beloning of korting. Het wordt hierdoor finan –
cieel aantrekkelijker om eerder uit te treden en minder
aantrekkelijk om langer door te werken. Het gevolg is
een verlaging van de gemiddelde pensioenleeftijd van
bijna tien maanden, vanwege het negatieve substitutie-
effect. De laatste kolom is een gestileerde versie van de
oude VUT-regelingen: uittreding voor leeftijd 65 levert
tot leeftijd 65 een inkomen van negentig procent van het
laatste arbeidsinkomen en laat de zeventig procent ver –
vangingsratio vanaf leeftijd 65 ongemoeid – uittreding
na leeftijd 65 leidt tot geen enkele verhoging van het
pensioeninkomen. Het gevolg is dat vervroegd uittreden
aantrekkelijk wordt en uittreding na leeftijd 65 zeer on –
aantrekkelijk. Dit wordt weerspiegeld in de gesimuleerde
keuzes: slechts drie procent zou nog uittreden na leeftijd
65, en de meerderheid kiest voor uittreding op leeftijd 62
of 63. De gemiddelde uittredingsleeftijd is dan ook bijna
dertig maanden lager dan volgens het basisscenario. Het pensioenvoorbeeld kan op diverse manieren
worden uitgebreid. Er zit bijvoorbeeld geen spaargedrag
in, evenmin als onzekerheid. Bovendien is alles op indi-
vidueel niveau, terwijl sommige studies er de nadruk op
leggen dat pensioneringsbeslissingen van partners op ver –
schillende manieren met elkaar in verband staan (Gust –
man en Steinmeier, 2000). conclusiE
Structurele modellen die economische beslissingen van
individuen en huishoudens verklaren, worden geken –
merkt door preferenties, budgetrestricties, toekomstver –
wachtingen, onderhandelingen, en al dan niet optimale
beslissingsprocedures. Het is een hele uidaging voor em –
pirisch onderzoek om al deze aspecten afzonderlijk in
beeld te brengen, in het bijzonder wanneer ook rekening
gehouden wordt met het heterogene karakter van de
bevolking. De gegeven voorbeelden laten zien hoe met
het beschreven onderzoek beoogd wordt met behulp
van subjectieve enquêtevragen en economische experi-
menten in een representatief panel van de Nederlandse
bevolking beter in kaart te brengen op welke fundamen –
ten economische beslissingen gebaseerd zijn en waarom
deze beslissingen zo sterk variëren tussen verschillende
groepen.
LItErA tuur
Bellemare, c., s. kröger en a. van soest (2008) Measuring inequity aversion in a heterogene­
ous population using experimental decisions and subjective probabilities. Econometrica, 76(4),
815–839.
cherchye, l., B. de rock en F. v ermeulen (2012) Married with children: a collective labor supply
model with detailed time use and intrahousehold expenditure information. American Economic
Review, te verschijnen.
dominitz, J. en a. van soest (2008) analysis of survey data. in: durlauf, s. en l. Blume (red.) The
new Palgrave dictionary of economics.
Gustman, a. en T. steinmeier (2000) retirement in dual­career families: a structural model. Jour-
nal of Labor Economics, 18(3), 503–545.
Holt, c. en s. laury (2002) risk aversion and incentive effects. American Economic Review, 92(5),
1644–1655.
kahneman, d. (2003) Maps for bounded rationality: psychology for behavioral economics. Ame-
rican Economic Review, 93(5), 1449–1475.
kahneman, d. en a. Tversky (1979) prospect theory: an analysis of decisions under risk. Econo-
metrica, 47(2), 263–291.
kapteyn, a. en B. van praag (1978) a new approach to the construction of family equivalence
scales. European Economic Review, 7(4), 313–335.
kapteyn, a., J.p . smith en a. van soest (2007) vignettes and self­reports of work disability in the
us and The netherlands. American Economic Review, 97(1), 461–473.
Manski, C. (2002) Identification of decision rules in experiments on simple games of proposal
and response. European Economic Review, 46(4­5), 880–891.
Manski, c. (2004) Measuring expectations. Econometrica, 72(5), 1329–1376.
santen, p . van, r. alessie en r. kalwij (2012) probabilistic survey questions and incorrect ans­
wers: retirement income replacement rates. Journal of Economic Behavior and Organization, 82(1),
267–280.
v ermeulen, F. (2002) collective household models: principles and main results. Journal of Econo-
mic Surveys, 16(4), 533–564.
v on Gaudecker, H.­M., a. van soest en E. Wengström (2011) Heterogeneity in risky choice behav­
iour in a broad population. American Economic Review, 101(2), 664–694.
Vonkova, H. en A. van Soest (2009) How sensitive are retirement decisions to financial incen­
tives: a stated preference analysis. Netspar discussion paper, 10/2009(036).

Auteur