Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 6 2012

 16 Jaargang 97 (4626) 6 januari 2012

Vanwege hun grote volatiliteit spelen grondstoffenprijzen een belangrijke

rol in de ontwikkeling van de consumentenprijsinflatie

in de eurozone. Uit de figuur blijkt dat de prijsontwikkeling

van diverse grondstoffen in meer of mindere mate overeenkomt met de

ontwikkeling van de mondiale conjunctuur. Voedselprijzen blijken van

de grondstoffen uit de figuur het minst conjunctuurgevoelig, wat komt

doordat voedsel een primaire behoefte vervult. Mede vanwege de forse

daling van de mondiale vraag door de financiële crisis ging ook de prijs

van grondstoffen eind 2008 scherp omlaag. Tussen medio 2009 en medio

2011 hebben de meeste grondstoffen echter forse prijsstijgingen doorgemaakt.

De sterke jaar-op-jaar-stijgingen kwamen in een afgezwakte vorm

terug in de ontwikkeling van de consumentenprijsinflatie in de eurozone.

Deze afzwakking komt ten eerste doordat het gewicht van grondstoffen

in de totale consumentenbestedingen slechts beperkt is. Het gewicht van

energie bedraagt bijvoorbeeld ongeveer 10 procent in de eurozone en

de bestedingen aan voedsel inclusief non-alcoholische dranken bedragen

ongeveer 15 procent van het geheel. Daarnaast hebben producenten

slechts een deel van de forse prijsstijging doorberekend aan hun klanten.

Door de zwakke binnenlandse vraag zagen zij zich genoodzaakt om

consumentenprijzen minder hard te laten stijgen dan de inkoopprijzen,

waardoor hun eigen winstmarge onder druk kwam te staan. Door bovenstaande

factoren ontstond de situatie dat de jaar-op-jaar-stijging van

een vat ruwe olie in november 2011 ruim 28 procent bedroeg, terwijl de

energiebijdrage aan de totale inflatie in de eurozone in dezelfde maand

slechts 1 procentpunt was. Mede door de zwakke mondiale vraag zijn

grondstoffenprijzen in de afgelopen maanden gedaald. Indien de prijzen

gedurende 2012 op hetzelfde niveau blijven als eind 2011, zal dit resulteren

in een negatieve bijdrage aan het totale inflatiecijfer. De inflatie in de

eurozone bedroeg in november 3 procent jaar-op-jaar. Een lagere inflatie

leidt, indien de nominale lonen niet met gelijke tred dalen, tot reparatie

van de koopkracht en kan daarmee de zwakke particuliere consumptie in

de eurozone ondersteunen. ■ Michiel Verduijn (Rabobank)

-80

-60

-40

-20

0

20

40

60

80

100

120

2007 2008 2009 2010 2011 2012

Voedsel Agrarisch (niet-voedsel)

Industriële metalen Olie, brent

In procenten

Bron: The Economist; IMF; Rabobank

ESB Statistiek

Volgens de jongste in december verschenen macro-economische

raming van DNB belandt de Nederlandse economie in de tweede

helft van 2011 na een relatief korte opleving wederom in een

recessie. Voor het jaar als geheel komt de groei volgens de projectie met

DELFI naar verwachting uit op 1,4 procent. In 2012 valt de economie met

een marginaal positief groeipercentage van 0,2 praktisch stil. De matige

vooruitzichten zijn het resultaat van de lagere groei van de wereldhandel,

het toegenomen vertrouwensverlies bij bedrijven en consumenten, en de

sterkere spaarneiging door de dalende woningprijzen. Door de sterk tegenvallende

conjunctuur worden de overheidsinkomsten gedrukt en wordt

volgens de officiële raming van DNB de signaalwaarde overschreden. De

begrotingsregels schrijven in dat geval extra bezuinigingen voor. Via vertrouwensherstel

kan de economie een keer ten goede nemen. Hiervoor is

een daadkrachtige aanpak van de schuldencrisis onontbeerlijk. Ook een

klein groeimodel voor Nederland, gebaseerd op marktinformatie, duidt op

een nulgroei (figuur). Vooral de dalende aandelenkoers en de sterk opgelopen

inflatie drukken de waarde van deze indicator. Met een standaardfout

voor de voorspelling van driekwart procentpunt zou de groei daarmee met

een waarschijnlijkheid van bijna zeventig procent in komen te liggen tussen

minus driekwart en plus driekwart procent. Gezien de buitengewoon

onzekere economische omstandigheden van dit moment zijn de betrouwbaarheidsmarges

een stuk ruimer dan normaal. Belangrijke vraag is hoe de

arbeidsmarkt zich gaat houden onder de verslechterende omstandigheden.

De kredietcrisis gaf een verrassende uitkomst te zien. Waar algemeen rekening

werd gehouden met flinke negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid,

daalde deze in 2010 met slechts 0,3 procent. Volgens modelsimulaties

met DELFI zouden ongeveer 90.000 personen hun baan hebben verloren

als bedrijven zich zouden hebben gedragen zoals ze in eerdere crisisperiodes

deden. Er was destijds echter ondernemingen veel aan gelegen om werknemers

in dienst te houden, gezien de moeite die het al geruime tijd kostte

om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Bovendien gingen veel ondernemingen

er in 2008 en 2009 van uit dat de economische neergang weliswaar

diep maar van korte duur zou zijn. DNB houdt nu rekening met een

meer gebruikelijke reactie, waardoor de werkloosheid zal gaan oplopen van

4,4 procent dit jaar tot 6 procent in 2013. ■ Ad Stokman (DNB)

Bijdrage grondstoffenprijzen aan inflatie neemt af internationaal

monetaire zaken

Ontwikkeling grondstoffenprijzen

Nederlandse groei valt stil in 2012

Groeiprognose Nederland

Bron: DNB, Economische ontwikkelingen en vooruitzichten, 2

-4,0

-3,0

-2,0

-1,0

0,0

1,0

2,0

3,0

4,0

5,0

6,0

In procenten

1997 2000 2003 2006 2009 2012

Groei Indicator

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik

en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 97 (4626) 6 januari 2012 17

Het afgelopen jaar hebben de aanbestedingen in het openbaar

vervoer volop de aandacht getrokken, niet in de laatste plaats

vanwege het voornemen van het kabinet om het openbaar

vervoer in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag (G3) aan te besteden.

Bij aanbestedingen concurreren vervoersbedrijven met elkaar om het verkrijgen

van een concessie: het exclusieve, maar tijdelijke recht om in een

bepaald gebied of op een bepaalde lijn het openbaar vervoer te verzorgen.

Omdat de exploitatie van een concessie vaak niet rendabel is, stelt

de overheid een subsidie in de vorm van een exploitatiebijdrage ter beschikking

aan de exploitant. In de praktijk wordt veelal een vaste subsidie

vastgesteld en concurreren vervoersbedrijven op kwaliteit of op prijs en

kwaliteit. Door aanbesteden zou dan de hoogst mogelijk kwaliteit voor

een bepaalde exploitatiebijdrage worden behaald. Een maatstaf van kwaliteit

is de gepercipieerde kwaliteit van reizigers. In een jaarlijks onderzoek

van het Kennisplatform Verkeer en Vervoer wordt reizigers tijdens

hun reis gevraagd een rapportcijfer te geven voor verschillende aspecten

van de kwaliteit van de vervoerder. De figuur toont de gemiddelde rapportcijfers

van concessies in verstedelijkte gebieden voor de periode 2004

tot en met 2010, waarbij de cijfers van de G3 zijn afgezet tegen aanbestede

en niet-aanbestede concessies. Vanwege de aanbestedingsplicht in de

Wet Personenvervoer 2000 zijn gedurende de beschreven periode steeds

meer concessies tot de categorie ‘Aanbesteed’ gaan horen. Deze aanbestedingsplicht

is in 2010 alleen nog niet van toepassing op de G3, waardoor

er geen waarnemingen zijn voor de categorie ‘Niet aanbesteed’ in 2010.

De figuur laat zien dat de reizigers een hogere kwaliteit ervaren in concessiegebieden

die zijn aanbesteed ten opzichte van de niet aanbestede

gebieden. De gepercipieerde kwaliteit in de G3 is structureel het laagst,

maar neemt sinds 2007 wel toe. Dit hangt wellicht samen met het feit

dat de drie grote steden het stadsvervoer sindsdien onderhands gunnen

conform de eisen van het Europese mededingingsrecht. Er blijft echter

een merkbaar verschil bestaan tussen de gepercipieerde kwaliteit van de

aanbestede en inbestede concessies. ■ Matthijs Gerritsen en Janneke

va n der Voort (SEO ECONOMISCH onderzoek)

Statistiek ESB

Eerdere studies hebben aangetoond dat oudere werknemers later

met pensioen willen gaan als werkgevers hen activeren om zich als

specialist of deskundige in te zetten, of de mogelijkheid bieden om

jongere collega’s op te leiden. Uit enquêteresultaten blijkt echter dat werkgevers

werknemers die langer moeten doorwerken minder uitdagende taken

geven, of in ieder geval faciliteren dat zij deze taken gaan uitvoeren.

De resultaten hebben betrekking op een groep mannelijke werknemers in

de overheids- en onderwijssector die geboren zijn in 1949 of 1950. Werknemers

geboren in 1950 of later hebben sinds 2006 geen recht meer op

de oude hogere pensioenrechten, terwijl degenen die in 1949 of eerder

geboren zijn nog onder de oude (FPU) regeling vallen. De enquête uit

2010 bevatte vragen aan werknemers over hun takenpakket die gebaseerd

zijn op de Princeton Data Improvement Initiative survey (PDII). Zo is bijvoorbeeld

gevraagd in welke mate er na de afschaffing van de FPU veranderingen

hebben plaatsgevonden in het takenpakket, waarbij de antwoorden

zijn gemeten met een vijfpunts-Likertschaal. Uit de tabel blijkt dat

werknemers die geboren zijn in 1950 minder vaak leidinggevende taken

uitoefenen dan degenen die geboren zijn in 1949. Het verschil op dit punt

tussen de groepen uit 1949 en 1950 is aanzienlijk, namelijk 12,5 procent

van een standaarddeviatie in het dagdeel dat wordt besteed aan leidinggevende

taken. De werknemers geboren in 1950 gaven ook vaker aan dat

zij sinds de afschaffing van het FPU minder tijd aan leidinggeven zijn gaan

besteden. Ook geven ze gemiddeld aan minder tijd te besteden aan het oplossen

van complexe problemen en minder vaak extern contact te hebben

met klanten en leveranciers. Het lijkt er dus op dat werkgevers vooral een

personeelsbeleid zijn gaan voeren dat de werknemers die door de afschaffing

van de FPU langer door moeten werken ontlast van veeleisende en

activerende taken. Hoewel de eisen die er aan oudere werknemers worden

gesteld hierdoor wat lager worden, kan een dergelijk personeelsbeleid als

schaduwzijde hebben dat het werk van mensen die langer moeten doorwerken

minder interessant wordt. ■ Raymond Montizaan (ROA)

economie en samenleving

6,4

6,5

6,6

6,7

6,8

6,9

7,1

7,0

7,2

7,3

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Aanbesteed Niet aanbesteed G3

Ontziebeleid voor oudere werknemers arbeidsmarkt

Kwaliteit van het openbaar vervoer

Het effect van de afschaffing van de FPU op

uitgevoerde taken

Gemiddeld rapportcijfer voor vervoerders in

verstedelijkte gebieden

Bron: Kennisplatform Verkeer en Vervoer

Impact

afschaffing FPU

Standaard

Fout

Dagdeel besteed aan (schaal 1-10):

Verandering leiden of supervisie

andere werknemers -0,183*** 0,046

Verandering in problemen oplossen -0,101** 0,042

Verandering repetitieve taken 0,032 0,040

Verandering fysieke taken -0,120 0,040

Hoe vaak persoonlijk contact met (vijfpunts Likertschaal):

Verandering klanten of cliënten -0,072* 0,040

Verandering leveranciers of

contractanten -0,094** 0,037

Verandering studenten of trainees -0,011 0,041

*/**/*** Significant op respectievelijk tien-, vijf- of éénprocentsniveau

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik

en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs