prikkel
Leentjebuur
Bert Tieben
De auteur is beleidsmedewerker bij de SER
b.tieben@ser.nl
I
nternationale vergelijkingen spelen in ons vak een bijzondere rol.
Het is in de mondiale kenniseconomie verspilde tijd om voor ieder
beleidsprobleem het wiel opnieuw uit
te vinden. Economen doen daarom
aan leentjebuur. We nemen graag een
kijkje in de beleidskeuken van landen
met opvallende economische prestaties. Een succesvolle aanpak
krijgt vervolgens het etiket ‘model’ opgeplakt waarvan de receptuur meestal beperkt houdbaar blijkt, want het is een komen en
gaan van modellen die kortstondig in de belangstelling staan
en dan worden ingeruild voor de nieuwe mode. Zo verging
het ons poldermodel na de prestigieuze Bertelsmannprijs in
1997 en zo zal het ook gaan met de nieuwe favorieten zoals het
Scandinavische model.
Net als modellen van vlees en bloed blijken economische
modellen inwisselbaar en dat komt deels doordat ze slecht worden gedefinieerd. In Nederland verschijnen nog steeds studies
die willen uitleggen wat het poldermodel precies is. Als je vraagt
wat het Finse model is dan blijkt het om een combinatie van
Nokia, hoge collectieve lasten, goede kinderopvang en gezonde
openbare financiën te gaan. Waarom die beleidsmix zulke goede
economische prestaties levert, blijft onduidelijk.
Gelukkig vermijdt Ruud de Mooij deze valkuil in zijn mooie
CPB-studie Reinventing the welfare state. Hij baseert zijn analyse
van de verzorgingsstaat op drie sociaal-economische prototypes die hij nauwkeurig definieert. Zijn theoretisch fundament
bestaat uit een analyseschema met twee assen. Op de X-as staat
het onderscheid tussen collectief en individueel (zijn we solidair
met elkaar of niet?), de Y-as loopt van centraal naar decentraal
(wie organiseert de solidariteit?). Dit geeft vier kwadranten en
evenzoveel prototypes van de verzorgingsstaat. De ‘universele’
en ‘decentrale’ modellen zijn de typische tegenpolen in dit soort
analyses en staan voor de centraal geregisseerde (Scandinavië)
en marktgeoriënteerde verzorgingsstaat (VS). Het ‘gerichte’
model leunt sterk op het corporatisme en de rol van decentrale
collectieven als basis voor sociale arrangementen. De vierde,
minimale variant is een nachtwakersstaat die buiten beschouwing wordt gelaten. Aan ieder prototype wordt vervolgens
een pakket maatregelen gekoppeld om de gevolgen voor de
Nederlandse situatie door te rekenen.
Maar wat leren we hier nu van? De prototypes laten een
mogelijk toekomstbeeld voor Nederland zien en daarmee “de
marges voor het beleidâ€, zoals De Mooij zelf stelt. Concreter
wordt het niet, want de keuze voor een bepaald model behoort
niet tot het werkveld van het CPB, “maar moet door de politiek
worden genomenâ€. Dat is jammer, want eigenlijk stopt De Mooij
op het moment dat het interessant wordt. Filosoferen over de
240
ESB  19-5-2006
toekomst is één ding, maar uiteindelijk wil je graag weten hoe
noodzakelijk toekomst A of B is. Sommigen vrezen bijvoorbeeld
dat onze verzorgingsstaat door de globalisering onbetaalbaar
wordt, zodat we sociaal gezien zullen afglijden naar een soort
Amerikaans model met veel markt en weinig sociale bescherming. Dit argument wordt door De Mooij echter naar het rijk
der fabelen verwezen. Er is volgens hem geen empirisch bewijs
voor de stelling dat globalisering sociale dumping in de hand
werkt. We behouden dus de vrijheid om onze verzorgingsstaat
naar eigen smaak in te richten.
Graag had ik gezien dat het CPB ons bij het bepalen van die
smaak wat meer had geholpen. De studie van De Mooij is een
soort snoepwinkel waaruit het vrij kiezen is. Scandinavisch,
Amerikaans of Europees? In de virtuele omgeving van de CPBprototypes liggen alle opties open. In de praktijk is ons helaas
minder bewegingsvrijheid gegund. Sommigen beweren dat we
al eeuwen aan de poldercultuur vastzitten. De wettelijke basis
van ons sociale stelsel gaat in ieder geval ongeveer zeventig jaar
terug en wordt stapje voor stapje aan de eisen van de tijd aangepast. Denk aan de hervorming van de WAO die rond 1990 is
begonnen en pas dit jaar met invoering van de WIA zijn voorlopig sluitstuk heeft gekregen. Hervorming van de verzorgingsstaat is een proces van Echternach: twee stappen vooruit, een
naar achter.
Bij het CPB weten ze dat natuurlijk ook wel en daarom
houdt De Mooij ons een vette worst voor. Hij beweert niet te
kiezen, maar een snelle blik op zijn resultaten laat zien dat hij
impliciet wel degelijk een agenda voor het beleid presenteert.
Hij vergelijkt de prestaties van de verschillende prototypes aan
de hand van de lange termijn gevolgen voor de arbeidsmarkt,
inkomen en economische groei. De decentrale en gerichte
modellen hebben allebei als duidelijk bezwaar dat de inkomensongelijkheid fors toeneemt. Daar staat bij het decentrale
model nog een sterke afname van de werkloosheid tegenover,
maar de gerichte variant moet deze compensatie missen door
het gedrag van de insiders (vakbonden) die de arbeidsmarkt op
slot houden. Hiermee vergeleken scoort het universele model
op alle fronten opvallend goed. De totale werkgelegenheid stijgt
met drie procent, de werkloosheidsgraad daalt met 1,5 procentpunt en de inkomensongelijkheid neemt ook nog eens af. Het
resultaat is bijna te mooi om waar te zijn. De klassieke afruil
tussen inkomensgelijkheid en efficiency blijkt met dit model te
doorbreken. Je moet wel blind zijn om de boodschap te missen.
Poldereconomie exit, leve Scandinavië! n
Bert Tieben
Literatuur
Mooij, R. de (2006) Reinventing the Welfare State, CPB-document nr. 60,
Den Haag.