Regionale inkomensontwikkeling
Aute ur(s ):
CBS (auteur)
Hans Kasperski, de cijfers in dit artikel zijn afkomstig uit de regionale inkomensstatistiek
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4190, pagina 139, 19 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
Bij regionale economische cijfers gaat het vaak om de groei van de productie (het regionale bbp). In deze bijdrage kijken we naar het
besteedbaar inkomen, dat wil zeggen het inkomen dat verdiend wordt door inwoners van een gebied – ook als ze in een andere plaats
werken.
Verschillen zijn afgenomen
De regionale verschillen in besteedbaar inkomen zijn kleiner geworden. Direct na de Tweede Wereldoorlog was het gemiddeld inkomen in
West-Nederland zes procent hoger dan het landelijk gemiddelde, en in de overige landsdelen vier tot negen procent lager. Tussen 1960
en 1978 is de inkomensgroei in West-Nederland sterk achtergebleven bij die in de overige landsdelen (tabel 1). Een belangrijke oorzaak
van deze afname van verschillen is dat het inkomen van de ontvangers van een uitkering of pensioen vanaf de jaren vijftig aanvankelijk
sneller steeg dan dat van de toenmalige beroepsbevolking. Daarnaast waren er economische factoren, zoals een grotere spreiding van
industrie en een betere infrastructuur.
Tabel 1. Inkomensontwikkeling per landsdeel en provincie
1946
Nederland
Landsdeel
Noord
Oost a
West
Zuid b
100
93
91
106
96
1960
100
92
93
107
95
1978
100
1996
100
95
97
103
99
94
98
102
100
a. exclusief Flevoland; b. inclusief Zeeland
Sterk afwijkende ontwikkeling per provincie
Kijken we niet naar landsdelen maar naar provincies (figuur 1), dan is er van een afname van de verschillen geen sprake meer. In NoordNederland is de relatieve positie van Drenthe verbeterd, maar die van Groningen en Friesland juist slechter geworden. Groningen is vanaf
de jaren zeventig de provincie met het laagste inkomen (index = 91).
Figuur 1. De inkomenspositie van Nederlandse provincies in 1996 (grijstinten, Nederland = 100), en de toe- of afname van dit
indexcijfer tussen 1946 en 1996 (cijfers in de provincies)
Ook in West-Nederland loopt de ontwikkeling uiteen. In Noord- en Zuid-Holland is het gemiddeld inkomen gedaald ten opzichte van het
landelijk gemiddelde, terwijl in Utrecht het inkomen verhoudingsgewijs is toegenomen. Dit is voor een groot deel toe te schrijven aan het
vertrek van de rijkere huishoudens uit de grote steden naar kleinere gemeenten in de provincie Utrecht.
Achteruitgang grote steden
Kenmerkend voor de regionale inkomensontwikkeling in de afgelopen vijftig jaar is de geleidelijke relatieve achteruitgang van de grote
steden, Was het inkomen hier in 1960 nog twee procent hoger dan het landelijk gemiddelde, in 1996 was het zeven procent lager. Deze
inkomensachteruitgang is begonnen in de grote steden van West-Nederland (figuur 2). Vanaf het eind van de jaren zeventig is
verhoudingsgewijs ook het inkomen in de grote steden in Noord- en Oost-Nederland gedaald. Dit is te zien in figuur 3a, figuur 3b, figuur
3c en figuur 3d.. Deze verschuivingen zijn vooral toe te schrijven aan suburbanisatie: de trek naar omliggende gemeenten van mensen
met een hoger inkomen. Van de grote steden buiten West-Nederland zijn de laatste dertig jaar met name Arnhem en Groningen
achtergebleven. Voor Apeldoorn, Haarlemmermeer en Zoetermeer geldt het tegenovergestelde.
Figuur 2. De inkomensontwikkeling van de drie grote steden, Nederland = 100
Figuur 3a. Inkomen in grote steden (meer dan 100.000 inw. in 1997), Nl = 100
Figuur 3b. Inkomen in overige gemeenten, Oost, Nl = 100
Figuur 3c. Inkomen in overige gemeenten, West, Nl = 100
Figuur 3d. Inkomen in overige gemeenten, Zuid, Nl = 100
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)