ps
De arbeidsmarkt naar
opleiding tot 1998
A. de Grip en ].A.M. Heijke*
~
basis van de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
‘-I kan een prognose worden opgesteld van de arbeidsmarktperspectieven naar
opleiding. Er blijkt dat ongeschoolden en afgestudeerden van enkele universitaire
studierichtingen het in de komende jaren moeilijk krijgen, terwijl een dreigend tekort
aan hoogopgeleide medici en technici juist voor werkgevers een probleem is.
Er zijn grote verschillen tussen de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden. Hierdoor is de studiekeuze al lang niet meer een vrijblijvende keuze. Studie- en beroepskeuzevoorlichting
moeten informatie
bevatten over de arbeidsmarkt op de middellange termijn, omdat dit de termijn is waarop degenen die nu
voor een studiekeuze staan hun intrede doen op de
arbeidsmarkt. Indien men louter afgaat op de actuele
situatie, bestaat immers het gevaar dat, mede door
overreacties op bestaande tekorten of overschotten,
de arbeidsmarktsituatie op het moment dat men afstudeert volledig is omgeslagen.
In dit artikel staan de belangrijkste prognoses van
de arbeidsmarktperspectieven
van opleidingen, zoals
die zijn opgesteld in het kader van het ROA-informatie systeem onderwijs-arbeidsmarktl.
De prognoses
hebben betrekking op de periode 1993-1998, omdat
de situatie op de arbeidsmarkt aan het eind van de
periode relevant is voor degenen die nu aan een opleiding beginnen. Anderzijds is de prognoseperiode
niet zó lang, dat de onzekerheid omtrent de prognoses te groot wordt.
In dit artikel wordt allereerst de verwachte vraag
naar nieuwkomers per opleidingstype onderzocht.
Wanneer dit aantal geconfronteerd wordt met het verwachte aantal afstudeerders, ontstaat het arbeidsmarktperspectief naar opleiding voor 1998. Vervolgens worden vier beleidsthema’s nader belicht:
• de toenemende uitstroom uit het hoger onderwijs;
• de toenemende doorstroom MBO-HBO en HBOWO;
• de schoolverlaters zonder startkwalificatie;
• de gewenste toename van de arbeidsmarktinstroom van technisch opgeleiden.
Opzet prognose:
de vraag
De prognoses van het arbeidsmarktperspectief
zijn
opgebouwd uit vier componenten:
• de verwachte uitbreidingsvraag (de werkgelegenheidsontwikkeling);
• de verwachte vervangingsvraag (pensionering e.d.);
• de verwachte instroom van nieuwkomers op de
arbeidsmarkt.
• het aanbod van kortdurig werklozen aan het begin
van de prognoseperiode;
Startpunt voor de uitbreidingsvraagprognoses
vormen de middellange-termijnprognoses
van de werkgelegenheid per bedrijfssector uit het behoedzame
scenario van het Centraal Planbureau2. Deze werkgelegenheidscijfers worden achtereenvolgens getransformeerd naar de uitbreidingsvraagprognoses
naar
beroepsklasse en opleidingstype3. Bij het bepalen
van de uitbreidingsvraag per opleidingstype wordt
expliciet rekening gehouden met substitutieprocessen tussen verschillende opleidingscategorieën4.
Naast de uitbreidingsvraag wordt ook de vervangingsbehoefte door (vervroegde) pensionering, ar-
• De auteurs zijn verbonden aan het Researchcentrum
voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Faculteit der Economische Wetenschappen,
Rijksuniversiteit Limburg. Aan het onderzoek waarover hier wordt gerapporteerd
is verder meegewerkt door Lex Borghans, Ron Dekker, Astrid Matheeuwsen, Myra Wieling en Ed Willems.
1. Zie voor een uitvoeriger verslag van de onderzoeksresultaten: ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot
1998, ROA-R-1993/l0, Maastricht, 1993. Een beschrijving
van de onderzoeksmethodiek
wordt gegeven in R.].P. Dekker, A. de Grip, L. Borghans, A.G.M. Matheeuwsen, M.H.
Wieling, E.].T.A. Willems, Methodiek van het informatiesysteem onderwijs-arbeidsmarkt 1993, ROA-W-1993/3,
Maastricht, 1993.
2. Centraal Planbureau, CEP 1993, Den Haag, 1993.
3. Bij de vertaling van de sectorprognoses
naar werkgelegenheidsprognoses
per beroepsklasse
wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit de Arbeidskrachtentellingen
en
de Enquête Beroepsbevolking
van het CBS over de periode
1981-1992.
4. Zie L. Borghans en ].A.M. Heijke, Forecasting the educa-
tional structure of occupations: a manpower requirements
approach with substitution, ROA-RM-199312E, Maastricht,
1993.
beidsongeschiktheid,
tijdelijke terugtreding van de arbeidsmarkt en dergelijke expliciet in beeld gebracht,
zowel naar beroep als naar opleiding. De vervangingsvraagprognose is opgesteld met behulp van een cohort-componenten-methode
op basis van de beroepsen opleidingsspecifieke geslachts- en leeftijdsopbouw
van de beroepsbeoefenaren.
Daarbij wordt er ook rekening mee gehouden dat bij een krimpende werkgelegenheid de door personeelsverloop opengevallen
banen niet hoeven te worden opgevuld door nieuwkomers5.
De verwachte uitbreidingsvraag en vervangingsvraag vormen te zamen de prognose van het aantal
baanopeningen
voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Uit de prognoses naar opleidingstype blijkt
dat er naar verwachting slechts bij 20% van de baanopeningen sprake is van uitbreidingsvraag, terwijl
maar liefst 80% van de baanopeningen
kan worden
toegeschreven aan de vervangingsvraag.
Baanopeningen
Tabel 1 geeft een overzicht van de opleidingstypen
met relatief gezien de grootste en kleinste aantallen
baanopeningen.
De tabel laat zien dat vooral voor
opleidingen op HBO- en WO-niveau een relatief
groot aantal baanopeningen
wordt verwacht. Bij het
niet-reguliere opleidingstype ‘VBO beveiliging en bewaking’ hangt het grote aantal vooral samen met de
verwachte sterke werkgelegenheidsgroei.
Ook bij
‘WO econom(etr)ie en bedrijfskunde’, ‘WO technisch’ en de kunstopleidingen
kan het merendeel
van de baan openingen worden toegeschreven aan
de uitbreidingsvraag. Daarentegen is er bij de opleidingstypen ‘WO theologisch’ en ‘HBO tolk en vertaler’ sprake van een hoge vervangingsbehoefte.
De laagste aantallen baanopeningen
worden verwacht voor enkele opleidingsrichtingen
op VBO-niveau en de ongeschoolde arbeidskrachten (alleen
basisonderwijs). Daarnaast is er echter ook bij enkele
opleidingen op MBO- en HBO-niveau sprake van
een verhoudingsgewijs gering aantal baanopeningen.
Het aanbod van afgestudeerden
Voor het bepalen van de toekomstige arbeidsmarktsituatie worden de vraagprognoses geconfronteerd
met het boven de markt zwevende aanbod van kortdurig werklozen en de verwachte instroom van
nieuwkomers op de arbeidsmarkt. De prognose hiervan bouwt voort op de leerlingenprognoses
in de Referentieraming 1993 van het Ministerie van Onderwijs
en Weten- schappen6. Door de verwachte vraag- en
aanbodstromen met elkaar te confronteren wordt een
indicatie van de toekomstige arbeidsmarkt per opleiding verkregen. Hiertoe wordt voor de verschillende
opleidingstypen de indicator toekomstige arbeidsmarktsituatie (ITA) berekend.
De arbeidsmarkt in 1998
Op basis van de scores op de !TA wordt in tabel 2
een kwalitatieve typering gegeven van de perspectieven (goed, redelijk, matig of slecht) voor de schoolverlaters van deze opleidingen. Voor de vraagzijde
ESB9-2-1994
Tabel 1. Opleidingstypen met het
van de arbeidsmarkt zijn de
hoogste en laagste aantal baanopeperspectieven vanzelfspreningen, 1993-1998 (totale aantal en
kend het omgekeerde: goede
gemiddelde per jaar in procenten
perspectieven voor afstudeervan het aantal werkenden)
ders kunnen vanuit werkgeversoptiek worden geïnterpreOpleidingstype
Aantal
%
teerd als een tekortschietend
aanbod.
Veel baanopem”gen
Tabel 2 laat zien hoe gevaHBO vervoer
6,2
9.600
rieerd de arbeidsmarktperWO technisch
lS.200
6,1
spectieven voor de verschillenVBObeveiliging
1.600
5,9
de opleidingstypen zijn. Zo
WO econom(etr)ie
blijken er op vrijwel alle nien bedrijfskunde
15.900
5,9
veaus zowel opleidingen voor
WO theologisch
2.100
5,S
te komen met goede, als met
WO kunst
700
5,6
matige of slechte perspectieHBO technisch
34.500
5,3
ven. De enige uitzondering
WO wis-/natuurkunde
11.000
5,2
vormt het allerlaagste opleiHBO tolk en vertaler
5,2
1.900
dingsniveau.
HBO kunst
9.S00
5,2
Bij opleidingen met slechte arbeidsmarktperspectieven
We/aig baanopem”llen
hoeft er niet automatisch spraVBO haven en vervoer
2.S00
1,3
ke te zijn van oplopende
Basisonderwijs
60.900
2,0
werkloosheid. De schoolverlaMBO bestuurlijk
5.800
2,2
ters kunnen immers, wanneer
VBO technisch
74.300
2,7
hun opleidingsachtergrond
VBO econ.-adm.
19.300
2,9
hen daartoe in staat stelt, uitHBO politie en defensie 1.500
3,1
wijken naar andere segmenHBO tech. bedrijfskunde 1.200
3,2
ten van de arbeidsmarkt.
WO onderwijs
2.S00
3,3
Tabel 3 geeft een overMBOtechnisch
125.900
3,4
zicht van de opleidingen met
HBO onderwijs
44.300
3,4
veel en met weinig uitwijkmogelijkheden naar beroepen op
Bron: ROA.
een aansluitend of hoger functieniveau. Niet verrassend is
dat vooral de schoolverlaters van de algemeen voortgezette opleidingen veel uitwijkmogelijkheden
hebben. Ook bij de technische opleidingen is er nogal
eens sprake van een grote arbeidsmarktflexibiliteit.
Bij de opleidingstypen waarvoor het arbeidsmarktperspectief slecht is, zou het bestaan van uitwijkmogelijkheden met name enig soelaas kunnen bieden
voor de afgestudeerden van het WO-agrarisch en van
het HAVO/VWO.
Vooral bij de opleidingen voor specifieke vakdeelmarkten, zoals die veelvuldig voorkomen in de gezondheidszorg en het onderwijs, zijn er vaak weinig
uitwijkmogelijkheden
naar beroepen buiten het specifieke vakdomein. Voor de beroepen waarop deze opleidingen zijn gericht bestaan er doorgaans ook
nauw omschreven opleidingseisen. Dit heeft voor de
schoolverlaters van de desbetreffende vakopleidingen het voordeel dat zij op dit vakspecifieke arbeidsmarktsegment weinig concurrentie ondervinden van
5. Zie E.J.T.A.Willems en A. de Grip, Forecasting replacement demand by occupation and education, International
journalof Forecasting, jg. 9, 1993, blz. 173-185.
6. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een groot aantal
aanvullende databronnen, voornamelijk met betrekking tot
het niet-initiële onderwijs. Zie Dekker e.a., op.cit., 1993 en
H. Berendsen, RJ.P. Dekker, A. de Grip en P.J.E.van de
Loo, Prognose arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters
per opleidingstype, ROA-W-1992/2,Maastricht, 1992.
andere opleidingscategorieën.
Als gevolg van de na uwe afstemming van de opleiding op het specifieke
beroep zijn er echter ook weinig uitwijkmogelijkheden naar andere beroepsgroepen.
Bij de verwachte
gunstige perspectieTabel 2. Arbeidsmarktperspectieven van opven voor verschillenleidingen voor 1998
de opleidingen in de
l)jV
ITA
typering medische richting
moet derhalve de
kanttekening worden
1,25
slecht
{psoruleru!ijs
gemaakt dat de
I:Jtio. MAVO.onderbouw HAVO/VWo
schoolverlaters van
,MAVO onderb. HAVO!VWO 1,02
en
redelijk
deze opleidingen erg
VBO agrarisch
0,96
goed
kwetsbaar zijn voor
‘Y8P technisch
1,07
matig
abrupte werkgelegenVBO haven en vervoer
1,01
redelijk
heidsontwikkelingen
VBo economisch-adm.
1,09
matig
in de zorgsector.
VBOverzorgend
0,97
redelijk
Ook voorde
VBo beveiliging en bewaking
1,03
redelijk
werkgevers bestaan
MIddelbaar beroepsonderwijs, HAVO/VWO
er op de verschillenBovenbouw HAVO!VWO
1,23
slecht
de arbeidsmarktsegMBOagrarisch
1,00
redelijk
menten variërende
MBOtechnisch laboratorium
0,96
goed
mogelijkheden om
MBOtechnisch
1,04
matig
tussen verschillende
MBa haven en vervoer
redelijk
0,97
opleidingscategoMBOmedisch laboratorium
0,84
goed
rieën te substitueren.
MBOverpleging/ziekenverz.
1,02
redelijk
Vanuit dit oogpunt
MBOeconomisch-adm.
1,04
matig
mag worden aangeMBObestuurlijk
0,96
goed
nomen dat de goede
MBOsociaal-cultureel
1,21
slecht
arbeidsmarktperspecMBOverzorgend
0,98
redelijk
tieven voor agrarisch
MBOhoreca en kappers
1,08
matig
opgeleiden op VBOMBOpolitie en defensie
0,98
redelijk
niveau en schoolverHoger beroepsonderwijs
laters van de bestuurHBOonderwijs
lijke richting op
0,97
redelijk
HBOtolk en vertaler
MBO-niveau niet tot
redelijk
0,99
HBOagrarisch
grote wervingsproblematig
1,09
men hoeven te leiHBOtechnisch laboratorium
goed
0,96
den, daar werkgeHBO technisch
0,96
goed
vers op de
HBOvervoer
0,81
goed
arbeidsmarktsegmenHBO medisch laboratorium
0,87
goed
ten waarop degenen
HBOverpleging/paramedisch
0,99
redelijk
met deze opleidingsHBO economisch-adm.
redelijk
0,98
achtergrond werkHBO technische bedrijfskunde
1,09
matig
zaam zijn, gemakkeHBO bestuurlijk
0,98
redelijk
lijk kunnen uitwijken
HBO sociaal-cultureel
1,00
redelijk
naar enigszins vergeHBO kunst
1,04
matig
lijkbare categorieën
HBO politie en defensie
1,00
redelijk
schoolverlaters.
Wetenschappelijk onderwijs
De slechte arWO onderwijs
1,00
redelijk
beidsmarktperspectieWO humaniora
1,11
slecht
ven zijn al met al
WO theologisch
0,82
goed
vooral geconcenWO agrarisch
1,19
slecht
treerd bij de laag opWO wis- en natuurkunde
0,95
goed
geleiden en de afgeWO technisch
redelijk
0,99
studeerden van
WO dier-, genees-/tandheelk.
0,87
goed
enkele studierichtinWO medisch lab (farmacie)
0,92
goed
gen in het wetenWO econom(etr)ie/bedrijfsk.
0,99
redelijk
schappelijk onderWO rechten en bestuurskunde
1,06
matig
wijs. Hieronder zal
WO sociaal-cultureel
1,08
matig
de (oorzaak van) de
WO kunst
1,32
slecht
positie van deze
groepen nader beBron: ROA.
licht worden.
Toenemende uitstroom hoger onderwijs
Steeds vaker wordt de vraag opgeworpen in hoeverre de arbeidsmarkt in staat is om het sterk groeiende
aanbod van hoger opgeleiden te absorberen. Ook in
de komende vijf jaar zullen veel afgestudeerden hun
intrede doen op de arbeidsmarkt, al is er in vergelijking met de eerdere ROA-prognoses over de periode
1989-1994 over de gehele linie wel duidelijk sprake
van een afname. Daarentegen wordt er bij de meeste
opleidingstypen binnen het HBO opvallend genoeg
geen hoge arbeidsmarktinstroom
verwacht, hetgeen
mede wordt veroorzaakt door het toenemende aantal
afstuderenden dat zich niet op de arbeidsmarkt aanbiedt, maar doorstroomt naar het W07. Alleen bij de
opleidingstypen ‘HBO agrarisch’, ‘HBO technische
bedrijfskunde’ en ‘HBO verpleging en paramedisch’,
zal de verwachte arbeidsmarktinstroom
naar verwachting hoog zijn.
Als de prognoses van de instroom op de arbeidsmarkt worden geconfronteerd met de toekomstige
baanopeningen voor hoger opgeleiden, blijken de absorptieproblemen
zich te concentreren bij een aantal
opleidingstypen. Voor het wetenschappelijk
onderwijs gaat het om de opleidingstypen ‘WO kunst’,
‘WO agrarisch’ en ‘WO humaniora,8. Bij alle drie opleidingstypen is het slechte perspectief merendeels te
wijten aan de hoge instroom van nieuwkomers op de
arbeidsmarkt. Bij ‘WO agrarisch’ is er bovendien sprake van een verhoudingsgewijs lage vervangingsvraag. Daarnaast worden de arbeidsmarktperspectieven voor ‘WO rechten en bestuurskunde’ en ‘WO
sociaal-cultureel’ als matig getypeerd. Hoewel er bij
laatstgenoemde twee opleidingstypen sprake is van
een relatief grote uitbreidingsvraag, staat het arbeidsmarktperspectief bij deze opleidingstypen toch sterk
onder druk door de lage vervangingsvraag en vooral
ook de hoge instroom van nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Al met al hebben de opleidingstypen binnen het WO met een matig of slecht arbeidsmarktperspectief in totaal betrekking op ruim 50% van de
verwachte instroom van nieuwkomers op de arbeidsmatkt. Bij eerdere ROA-prognoses voor 1994 werden
de arbeidsmarktperspectieven
voor deze opleidingstypen ook reeds als slecht bestempeld. Geconstateerd
kan worden dat dergelijke arbeidsmarktsignalen
bij
deze opleidingstypen in onvoldoende mate een reactie bij het arbeidsaanbod hebben bewerkstelligd.
Bij het HBO is het arbeidsmarktperspectief
bij
geen van de opleidingstypen slecht te noemen en
slechts in drie gevallen matig: bij ‘HBO agrarisch’,
‘HBO technische bedrijfskunde’ en ‘HBO kunst’. Bij
de eerstgenoemde twee opleidingstypen is dit perspectief voor een belangrijk deel toe te schrijven aan
de hoge instroom van nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Bij ‘HBO technische bedrijfskunde’ is er bovendien sprake van een lage vervangingsvraag.
7. Zie Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Referentieraming 1993, Den Haag, 1993.
8. Binnen deze opleidingstypen kan het arbeidsmarktperspectief van de verschillende studierichtingen overigens verschillen vertonen.
Tegenover de opleidingen met slechte of matige
arbeidsmarktperspectieven
staan binnen het wetenschappelijk onderwijs vier opleidingstypen met goede perspectieven: ‘WO wis- en natuurkunde’, ‘wo
dier-, genees- en tandheelkunde’,
‘wo medisch laboratorium’ en ‘WO theologisch’. Bij het laatstgenoemde opleidingstype kan het goede arbeidsmarktperspectief vooral worden toegeschreven aan de hoge
vervangingsbehoefte
vanwege pensionering en de
lage instroom van nieuwkomers op de arbeidsmarkt.
Ook bij het opleidingstype ‘WO dier-, genees- en
tandheelkunde’ is de verwachte instroom van nieuwkomers, mede door de toelatingsrestricties voor verschillende van deze opleidingen, verhoudingsgewijs
laag. Bij de opleidingstypen ‘WO wis- en natuurkunde’ en ‘WO medisch laboratorium’ is het goede perspectief daarentegen met name het gevolg van de
verwachte hoge uitbreidingsvraag. Bij ‘WO wis- en
natuurkunde’ gaat deze hoge uitbreidingsvraag overigens gepaard met een lichte verschuiving van de
werkgelegenheid van het onderwijs naar de hogere
technische en leidinggevende beroepen.
Binnen het HBO worden vooral voor het technisch en laboratoriumonderwijs
en de vervoersopleidingen goede perspectieven verwacht. Bij het opleidingstype ‘HBO vervoer’ zal de instroom van
nieuwkomers erg laag zijn, terwijl er vooral als gevolg van de hoge vervangingsvraag veel banen zullen vrijkomen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Ook bij het opleidingstype ‘HBO technisch’ is
er sprake van een relatief hoge vervangingsbehoefte
vanwege pensionering. Bij het opleidingstype ‘HBO
technisch laboratorium’ is het goede perspectief vooral toe te schrijven aan de relatief lage instroom van
nieuwkomers.
Doorstroom
MBO-HBO en HBO-WO
De hoge arbeidsmarktinstroom
van universitair opgeleiden wordt in toenemende mate veroorzaakt door
de sterk stijgende doorstroom van HBO-afgestudeerden naar het WO. Ook is er de laatste jaren sprake
van een toenemende doorstroom van afgestudeerden
van het MBO naar het HBO. Een mogelijke reden
hiervan is, dat afgestudeerden bij een slechte arbeidsmarktsituatie de voorkeur geven aan een vervolgopleiding. Dit geldt te meer waar hoger opgeleiden de
lager opgeleiden uit hun beroepsdomein verdringen.
Een dergelijke ratio is in elk geval aanwezig voor
de HAVO- en VWO-ers, waarvoor de toekomstige arbeidsmarktpositie immers slecht is. Waarschijnlijk is
dit voor een belangrijk deel het gevolg van een negatief selectieproces: vrijwel iedereen die de capaciteiten heeft om door te leren, doet dat ook.
Vanwege de beperkt beschikbare informatie over
de huidige werkloosheid naar opleidingstype, de beloningsverschillen en de lange-termijnperspectieven,
zal hier niet worden ingegaan op de vraag in hoeverre het voor individuele leerlingen die recent hun
MBO- of HBO- opleiding hebben afgerond, vanuit
arbeidsmarktoogpunt
zinvol is om door te stromen
naar een hogere opleiding.
De hier gepresenteerde arbeidsmarktprognoses
maken het wel mogelijk enig inzicht te geven in de
ESB 9-2-1994
Tabel 3. Opleidingstypen met veel of weinig uitwijkmogelijkheden,
gemiddelde 1990-1992
Veel uitwijkmogelijkheden
Weinig uitwtjkmogelijkheden
Basisonderwijs
WO dier-, genees- en tandheelkunde
VBO technisch
WO theologisch
MBO technisch
WO medisch laboratorium
HBO technisch
VBO haven en vervoer
WO technisch
MBO technisch
MBO economisch-administratief
HBO medisch laboratorium
HBO vervoer
MBO medisch laboratorium
MAVO en onderbouw
Bovenbouw
laboratorium
HAVONWO
HAVONWO
MBO haven en vervoer
WO onderwijs
MBO verpleging
en ziekenverzorging
VBO agrarisch
HBO agrarisch
Bron: ROA.
vraag of de komende vijf jaar de doorstroom van respectievelijk het MBO naar het HBO en van het HBO
naar het WO vanuit het streven naar een evenwichtiger arbeidsmarkt als gunstig kan worden beoordeeld.
Uitspraken op dit punt zullen worden gedaan op basis van een vergelijking van de verwachte arbeidsmarktperspectieven van corresponderende
MBO-,
HBO- en WO-opleidingen9. Daarbij zullen de specifieke positieve en negatieve effecten van onzekerheidsvermijding door ‘inefficiënte leerroutes’ buiten
beschouwing blijven.
Bij de twee grootste opleidingstypen ‘MBO technisch’ en ‘MBO economisch-administratief’
en bij het
kleinere opleidingstype ‘MBO sociaal-cultureel’ is
een grotere doorstroom van gediplomeerden van het
MBO naar het HBO dan is verondersteld bij de onderwijsramingen waarop de prognoses van de arbeidsmarktinstroom zijn gebaseerd, vanuit arbeidsmarktoogpunt als gunstig te beoordelen. Bij de andere
opleidingstypen op MBO-niveau leidt een grotere
doorstroom van MBO’ers naar het HBO tot een toenemende onevenwichtigheid van de arbeidsmarkt.
Bij een vergelijking van de verwachte arbeidsmarktperspectieven tussen corresponderende
HBOen WO-opleidingen blijkt dat een hogere doorstroom
van het HBO naar het WO bij een aantal studierichtingen voor het perspectief op een baan niet gunstig is.
Door de verwachte slechte of matige arbeidsmarktperspectieven is met name een hogere doorstroom
van HBO-ers naar de opleidingstypen ‘WO humaniora’, ‘WO agrarisch’, ‘WO kunst’, ‘WO rechten en bestuurskunde’ en ‘WO sociaal-cultureel’ vanuit arbeidsmarktoogpunt als ongunstig te kwalificeren.
Schoolverlaters zonder startkwalificatie
Een belangrijk specifiek aandachtspunt bij het onderwijs- en arbeidsmarktbeleid vormen de schoolverla-
9. Overigens zijn deze verwachtingen
mede gebaseerd op
de Referentieraming 1993 van het Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen,
waarin voor de komende jaren een
trendmatige toename wordt verwacht van zowel de doorstroom van het MBO naar het HBO als de doorstroom van
het HBO naar het WO.
ters die zonder een ‘startkwalificatie’ het initieel
onderwijs verlaten. Binnen deze groep wordt doorgaans nog een ‘harde kern’ onderscheiden van degenen die zonder een VBO- of AVO-diploma het onderwijs veriatenlO.
De arbeidsmarktprognoses
laten zien dat men
niet alle schoolverlaters zonder startkwalificatie over
één kam kan scheren. Zonder meer slecht zijn de arbeidsmarktperspectieven
voor de schoolverlaters zonder enig VBO- of AVO-diploma. Het is dus hoe dan
ook wenselijk dat VBO- of MAVO-schoolverlaters
hun opleiding met een diploma afronden. Ook bij de
schoolverlaters ‘Bovenbouw HAVO/VWO’ is de toekomstige arbeidsmarktpositie slecht. Daarentegen
zijn de arbeidsmarktperspectieven
van de schoolverlaters van het opleidingstype ‘VBO agrarisch’ goed.
Deze goede perspectieven zijn het gevolg van de
geringe instroom van nieuwkomers met deze opleidingsachtergrond en de hoge vervangingsbehoefte
vanwege pensionering en dergelijke van oudere arbeidskrachten.
Voor de nieuwkomers op de arbeidsmarkt bij de
opleidingstypen ‘MAVO en onderbouw HAVO/VWO’,
‘VBO verzorgend’, ‘VBO haven en vervoer’ en ‘VBO
beveiliging en bewaking’ zijn de arbeidsmarktperspectieven voor de toekomst redelijk. Bij de twee
eerstgenoemde opleidingstypen komt dit vooral door
de hoge vervangingsvraag. Deze vervangingsbehoefte vloeit echter voor een belangrijk deel voort uit de
hoge uitstroom van relatief jonge arbeidskrachten.
Dit duidt er op dat het voor de nieuwkomers met
deze opleidingsachtergrond
waarschijnlijk erg moeilijk is om hun positie op de arbeidsmarkt te handhaven, doordat zij terechtkomen in functies zonder
doorgroeimogelijkheden,
waarvoor men na enige tijd
te duur wordt vergeleken met de nieuw instromende
schoolverlaters. Wat dit betreft zou het ook voor de
schoolverlaters van deze opleidingstypen raadzaam
zijn toch een startkwalificatie te behalen door hun opleiding voort te zetten in het leerlingwezen.
De arbeidsmarkt van technisch opgeleiden
Een vierde beleidsthema waarvoor de arbeidsmarktprognoses naar opleiding aanknopingspunten
bieden
is de vraag in hoeverre een tekortschietend aanbod
van technisch opgeleiden een bedreiging zou kunnen vormen voor de economische groei. Een adequaat aanbod van technisch opgeleiden zou in deze
gedachtengang de vraag naar technisch opgeleiden
vanzelf bevorderen 11.
Door de hoge conjunctuurgevoeligheid
van de
werkgelegenheid in veel technische beroepen kan de
actuele situatie op de arbeidsmarkt het zicht op de
meer structurele ontwikkelingen aanzienlijk vertroebelen. Voor een adequate analyse zijn lange-termijnprognoses vereist. De voorliggende middellange-termijn prognoses zijn dan ook niet geheel toerei- kendo
Een tweede kanttekening die gemaakt dient te worden, is dat in dit rapport de technische opleidingen,
met uitzondering van de laboratorium opleidingen,
moesten worden samengevoegd tot een enkel, meestal zeer groot, opleidingstype. Dit maakt het onmogelijk eventuele verschillen in arbeidsmarktpositie tus-
sen de verschillende vakrichtingen in beeld te brengen.
De prognoses van de arbeidsmarktperspectieven
naar opleidingstype laten echter zien dat er op middellange termijn vooral ten aanzien van het hoger
technisch onderwijs knelpunten zullen optreden op
de arbeidsmarkt, in de zin van een tekortschietend
aanbod van nieuwkomers. Dit is in feite de keerzijde
van de verwachte goede arbeidsmarktperspectieven
voor de opleidingstypen ‘HBO technisch’, ‘HBO technisch laboratorium’, ‘HBO vervoer’ en ‘WO wis- en
natuurkunde’. Voor het ‘WO technisch’, worden de arbeidsmarktperspectieven
als redelijk getypeerd. De
wat betere perspectieven van de wis- en natuurkundigen zijn vooral toe te schrijven aan de verwachting
dat het aanbod van nieuwkomers op de arbeidsmarkt
bij dit laatste opleidingstype aanmerkelijk achterblijft
bij de arbeidsmarktinstroom
vanuit het ‘WO technisch’. Ook bij het ‘MBO technisch laboratorium’ zijn
er goede perspectieven van nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Daarentegen worden voor het ‘MBO
technisch’ en ‘VBO technisch’ op de middellange termijn slechts matige perspectieven verwacht.
Dit alles betekent dat er op de middellange termijn dus alleen duidelijke knelpunten op de arbeidsmarkt verwacht worden bij de hoger technisch opgeleiden. Vanwege de grote betekenis die juist deze
opleidingscategorie heeft voor zowel het innovatiepotentieel als het technologische diffusiepotentieel
van het bedrijfsleven, kan dit een bedreiging vormen
voor de internationale concurrentiepositie van de
Nederlandse economie.
Besluit
De planbaarheid van de afstemming tussen onderwijs
en arbeidsmarkt is relatief beperkt. De studie- en beroepskeuzevoorlichting
is daarbij in principe het belangrijkste sturingsinstrument. Naast een adequate incentive-structuur is het daarvoor van groot belang
om enig inzicht te hebben in de verwachte arbeidsmarktperspectieven
op middellange termijn. Deze informatie biedt leerlingen de mogelijkheid een opleiding te kiezen die voor hen de meest aantrekkelijke
combinatie oplevert van arbeidsmarktkansen
en -risico’s. De waarde van de arbeidsmarktinformatie
voor
individuele studie- en beroepskeuzebeslissingen
is
dus vooral gelegen in het verbeteren van de allocatie
op de arbeidsmarkt, waardoor de verwachtingen van
leerlingen en de door hen ondervonden werkelijkheid na het afstuderen dichter bij elkaar worden gebracht. Ook kan de grotere anticipatie op toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen
leiden tot het dempen van de beruchte varkenscyc1us in het studiekeuzegedrag.
Andries de Grip
Hans Heijke
10. Zie Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen,
Een
goed voorbereide start, Den Haag, 1993.
11. Zie ook Centraal Planbureau, Strategisch hoger-onderwijsbeleid, Achtergrondstudie
bij het HOOP 1994, Den
Haag, 1993.