Ga direct naar de content

Onderzoek Oost-Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1992

Onderzoek Oost-Europa
Tussen het moment van publikatie en dat van het
toekennen van de Nobelprijs verloopt in de regel
een flink aantal jaren; de recente toekenning van de
economieprijs aan Gary Becker bewijst dat eens te
meer. De Nobelprijs economic 2012 zal dus worden
toegekend aan iemand die een dezer dagen een
grensverleggende verhandeling schrijft over het onderwerp dat nu het meest relevant is. Dat onderwerp is ongetwijfeld de economische hervorming
van Oost-Europa.
Nimmer immers, vonden zoveel fundamentele ontwikkelingen op zo’n grote schaal in zo’n korte tijd
plaats. We hebben het over de overgang van dictatuur naar democratic en vrije pers. Dit valt samen
met de overgang van planeconomie naar markteconomie, waarschijnlijk naar een vrijere versie dan de
onze met haar complexe en gedetailleerde regelgeving en vele vormen van arbeids- en prijskartels.
Ten derde, en op dit moment voor de Oosteuropese
landen waarschijnlijk het moeilijkst op te lessen, het
instorten van de handelsrelaties tussen de voormalige CMEA-landen, waardoor import en export van
deze landen door de bank genomen met de helft
zijn teruggelopen.
Voor de betrokken bestuurders van overheden en
ondernemingen een nachtmerrie dan wel een uitdaging, voor onderzoekers een Eldorado. Men zou
dan ook verwachten dat het aan de Nederlandse
economische en bedrijfskundige faculteiten gonst
van de onderzoeksprojecten die de economische en
bedrijfskundige veranderingen in Oost-Europa tot
onderwerp hebben. Niets is echter minder waar. Terwijl (semi-)onafhankelijke onderzoeksinstellingen
slagvaardig inspelen op de keur aan financieringsmogelijkheden die er voor dergelijk onderzoek beschikbaar zijn, geven de faculteiten de voorkeur aan
het steeds beter worden in hetgeen waar men toch
al goed in was.
Aan economisch-bedrijfskundig onderzoek van de
Oosteuropese veranderingsprocessen is echter dringend behoefte en wel om vier redenen. In de eerste
plaats is er het genoemde zuiver wetenschappelijke
motief: een uniek verschijnsel mag niet aan de aandacht van de wetenschappers ontsnappen. In de
tweede plaats is er het toegepaste motief: er is dringend behoefte aan praktische inzichten en vervolgens recepturen waarmee de genoemde processen
versneld en vergemakkelijkt kunnen worden. Dat is
niet alleen van belang voor Oost-Europa, ook westerse investeerders zouden er hun voordeel mee
kunnen doen.
De derde reden waarom dergelijk onderzoek van belang is ligt in de ‘spin-off in de zin van adviezen
aan ondernemingen, cursussen en mogelijke andere
onderwerpen, die niet van de grond komen als er
niet een onderzoekskern aanwezig is. De vierde reden ligt in het feit dat de studie in Oost-Europa
nieuw licht werpt op ons eigen vrije ondernemingsgewijze produktiesysteem, dat in veel opzichten
dringend aan vernieuwing toe is.

ESB 4-11-1992

Onderzoek naar economische en
bedrijfskundige vragen in Oost-Europa en het ontwikkelen van recepten is moeilijk omdat de westerse
modellen niet zonder meer opgang
doen. Ik heb zelf op bescheiden
schaal bedrijfskunde gedoceerd in
Oost-Europa en gemerkt dat de
cases van Kelogg’s Cornflakes en
Chrysler Motor Corporation niet
erg aanslaan. Er is dringend behoefte aan goede Oosteuropese cases,
cases van bedrijven aldaar die het
goed doen (en dat zijn er vele; laten we niet badinerend doen over
Oost-Europa: herinnert u zich het
Japanse speelgoed van de jaren
vijftig?).
Het geheim van succesvol onderzoek zit hem in gezamenlijkheid: het moet door Oost- en Westeuropese onderzoekers gezamenlijk worden gedaan. Continui’teit is de tweede voorwaarde voor succes. Een
researchlab levert pas rendement na een jaar of vijf;
hetzelfde geldt voor een onderzoeksgroep. Het knelpunt is dat de meeste financieringsvormen naar de
geest van de tijd erg projectgericht zijn. Zo worden
er vele hageltjes verschoten en weinig volwassen kogels die in de weerbarstige materie een flinke bres
slaan. Bovendien is de besluitvorming over welke
onderwerpen op (Brussels) geld kunnen rekenen en
welke niet, erg onvoorspelbaar, en dat is voorzichtig uitgedrukt.
Het opzetten van een onderzoeksgroep op een
nieuw terrein is een kip-en-eiprobleem. Men moet
eerst iemand aantrekken die zich in de bureaucratic
verdiept, projectvoorstellen schrijft en dergelijke,
voordat men aan de slag kan. Maar men kan pas iemand aanstellen als er geld is. Tegelijkertijd •worden
er buiten de budgetten om goede artikelen geschreven door enkelingen. Dat heeft zijn verdienste maar
zet niet iets neer dat continuiteit heeft.

1/2

J.G. Wissema

Auteur