De derde icoon
Op 2 juli 1816 liep het Franse schip de Medusa op
de klippen voor de kust van Afrika. Een vlot werd
uitgezet met vijftig man aan boord die tot aan hun
heupen in het water stonden. Twee weken later werden vijftien overlevenden opgepikt. Monger, ziekte
en storm hadden hun tol geeist. Maar er was meer
gebeurd. Om te overleven hadden de sterken de
zwakken overboord gezet. En toen het proviand op
was hadden ze zelfs, zo wordt verteld, diegenen die
het toch niet zouden overleven opgegeten. Ik weet
dat dit beeld iets te gruwelijk is om daarmee de dreigende ondergang van de Nederlandse verzorgingsstaat te beschrijven. Toch zetten wij ook alles overboord wat ons dierbaar is om te overleven: de
WAO, de bijstand, de VUT, de koppeling, … alleen
het sterke blijft over. Er is sprake van een ministelsel van de sociale zekerheid, er is zelf sprake van de
miniverzorgingsstaat.
We moeten want de kosten van de welvaartsstaat
zijn een strop om onze nek en het stoeltje waarop
we staan wankelt. Een groeivertraging en we bungelen. Het grote aantal inactieven verstikt onze welvaartstoename en door onze brede wig lopen we
paars en piepend in de race op de internationale
markt. We zijn te dik, te pafferig, astmatisch. Het
moet strakker, lucht in de longen, schoon schip.
Drie taboes
Stel dat het economische beleid in Nederland op het
vlot van de Medusa ligt en we moeten hartverscheurende keuzes maken over wat overboord te zetten
om de zaak vlottend te houden tot de volgende
eeuw, hoe ver gaan we dan? Wat is echt heilig? Ik
denk dat er drie taboes zijn, beleidszaken zo diep
geworteld dat ze onaantastbaar zijn geworden: het
loonmatigingsbeleid, de koppeling van de gulden
aan de Duitse mark en de hoogte van de uitkeringen. Dat zijn de Nederlandse ‘beleidsiconen’. lemand die daaraan twijfelt is iemand die zijn hoofd
op het blok legt en alleen maar mag hopen dat de
bijl onder de oren en boven de schouders terechtkomt.
Toch zijn die beleidsiconen niet vanzelfsprekend
verheffend. Loonmatiging is eigenlijk een soort ‘beggar-my-neighbour’-beleid, het is afwentelen van problemen op de buren. Als de buren nog sterker gaan
matigen dan wij, is het hek van de dam. Ook over
de innige lotsverbondenheid van de gulden en de
mark zijn al kritische stemmen opgegaan. Maar ik
wil het hoofd er bij houden. Ik wil het hebben over
de derde icoon: de onaantastbaarheid van het sociale minimum.
Er is niemand die hardop durft te zeggen dat we
bewust moeten denivelleren of de uitkeringen fors
verlagen. Ik krijg zelf nauwelijks die woorden op papier. Waar komt die huiver vandaan? Ethische overwegingen, vanaf het eerste jaar kleuteronderwijs ingepeperd, zitten heel diep. Wat ook een rol speelt,
denk ik, is een collectief schuldbewustzijn veroorzaakt door de ellende in het begin van de industriele revolutie. Een soort erfzonde van het kapitalis-
ESB 1-4-1992
me. Peter Ackroyd beschrijft in zijn
biografie van Charles Dickens hoe
het was om in het midden van de
vorige eeuw in de sloppenwijken
van Londen te leven. London was
toen een kleine stad overspoeld
door proletariaat dat in grote aantallen op een te klein oppervlak leefde, zonder essentiele voorzieningen (riolering, water) en doodarm.
Ik zal u de onsmakelijke details besparen, maar dit soort onmenselijke situaties heeft revolutionairen
en hervormers ertoe aangezet te
werken voor de verzorgingsstaat.
De omslag
We zijn een eeuw later en nu komt de omslag. We
JJ-M. Theeuwes
weten dat de verzorgingsstaat veel goeds doet, we
realiseren ons ook dat hij op een aantal plekken is
doorgeschoten. Er zijn absurde situaties ontstaan:
aan de ene kant van het huishoudboekje staan uitgaven aan belastingen en premies, aan de andere kant
ontvangsten wegens huursubsidie, vergoeding ziektekosten, subsidies openbaar vervoer. Als een dolle
cavia in een tredmolen pompt de overheid het geld
rond. Rondpompen is een forse werkgelegenheidssector: 30.000 bij de belastingen, 40.000 bij de uitkeringsdiensten (gemeentelijke sociale diensten, bedrijfsverenigingen) en 5.000 bij overige diensten
(huursubsidies, informatiseringsbank), totaal 75.000
mensjaren1. In principe zou je dat rondpompen kunnen vermijden en uitgaven en inkomsten tegen elkaar wegschrappen. ‘Balansverkorting’ is de technische term voor deze operatic. Maar berekeningen
van Van Herwaarden en Pommer leren dat dan grote inkomensverschuivingen optreden 2 . Zelfs een matige variant zet huishoudens in de laagste inkomensgroepen op een forse achterstand en dat is taboe.
Sommigen vinden de te hoge dekking een vorm van
doorschieten van de welvaartsstaat en komen met
het ministelsel van de sociale zekerheid en willen aftoppen op het niveau van het sociale minimum. Eenvoudige rechttoe-rechtaan-berekeningen van De
Groot leren dat de uitgaven van zo’n ministelsel nog
steeds circa 80% van die van het huidige stelsel bedragen . Het tikt niet echt zwaar aan en zijn conclusie is onder meer dat de relatief hoge uitkeringsniveaus hogere besparingen in de weg staan.
Als we de verzorgingsstaat willen ombuigen dan
moeten we misschien toch de uitkeringen verlagen?
U weet net zo goed als ik dat we eerder het vlot zullen laten zinken dan dat over boord te gooien.
1. Uit het blote hoofd over de telefoon opgesomd door
Flip de Kam.
2. F. van Herwaarden en E. Pommer, Balansverkorting in
de publieke sector, in H. de Groot en C.A. de Kam (red.),
Jaarboek Overheidsuitgaven 1992, Academic Service, 1991.
3. H. de Groot, De Miljoenennota 1992, in H. de Groot en
C.A. de Kam (red.), op.cit., 1991.
315