fs?r–^ff-f;.^-:^g^ys^i,.
-i:;Si~f W5 ;s.- ‘E^’ 1-*%^ .!
Loonstijging
in Duitsland
Het Duitse staalakkoord dat begin februari werd bereikt heeft het gevaar
van een mogelijk langdurige staking
gekeerd, maar stemde de financiele
markten niet gerust.
Dat de loonontwikkeling voor Duitsland zeer ongelegen komt blijkt onder andere uit de werkloosheidscijfers over december die enkele
dagen na het loonakkoord werden
gepubliceerd. Deze tonen een stijging van de werkloosheid in de Oostelijke staten met 300.000 tot 1,25
miljoen of 17% van de beroepsbevolking. Ten dele heeft deze stijging
een statistische achtergrond. Daarnaast was in de Westelijke staten in
januari sprake van een stijging met
143.000 tot 1,87 miljoen, overeenkomend met 7% van de beroepsbevolking tegen een maand eerder nog
6,5%.
De loonsverhoging met 6,4% die
nu in de staalindustrie is overeengekomen ligt ruim boven de geldontwaarding en draagt daarmee bij aan
het tot stand komen van een loonprijsspiraal. Opvallend is dat landen
als Duitsland en Nederland, met een
goede reputatie op het gebied van
de inflatiebestrijding, thans juist met
een oplopende inflatie te kampen
hebben. In landen als de VS, Japan
en het VK is sprake van een tegengestelde ontwikkeling: een daling
van de inflatie die hand in hand gaat
met een daling van de loonstijgingen. Dit betekent niet alleen dat het
bedrijfsleven kan profiteren van geringere loonkostenstijgingen, maar
bovendien dat een bijdrage wordt
geleverd tot een neerwaartse loonprijsspiraal.
Loon-prijsspiraal
Vaak wordt, terecht overigens, de beschuldigende vinger uitgestoken
naar de overheid, die met haar lastenverzwaringen en de vorm waarin
deze zijn gegoten voor ongeveer
1,5% heeft bijgedragen aan deze inflatiestijging. Maar dit betekent niet
dat de inflatiestijging kan worden afgedaan als een incidentele zaak die
aan actualiteit verliest wanneer de effecten van de lastenverzwaringen
halverwege dit jaar weer uit de cijfers verdwijnen. Nog afgezien van
het feit dat nieuwe maatregelen dreigen, zoals de btw-verhoging in Duitsland en de milieuheffingen in Nederland, geeft de loonontwikkeling
immers aan dat er in de oplopende
inflatie ook sprake is van een structurele component.
Met name in Duitsland lijken de
loonstijgingen verdere prijsstijgingen
in de hand te moeten werken. De
looneisen, en nu tevens de eerste
nieuwe cao’s, liggen ruim boven het
inflatieniveau. Daar komt bij dat dit
verschil de afgelopen jaren wellicht
nog kon worden betaald uit de produktiviteitsstijging. Met de afnemende economische groei zal de produktiviteitsstijging ongetwijfeld ook
teruglopen. Het ligt derhalve voor
de hand dat het bedrijfsleven de
compensatie voor de oplopende kosten mede in de afzetprijzen zal zoe- ‘
ken.
Effecten op koopkracht
De keerzijde van de medaille is dat
het Duitse loonakkoord effecten
heeft op de koopkracht en daarmee
ook op de bestedingen. Waar we in
Nederland dit jaar geconfronteerd
worden met een teruglopende koopkracht, hetgeen leidt tot een achterblijvende groei, neemt met de hoge
loonstijgingen in Duitsland de koopkracht ongetwijfeld toe. Verwacht
mag worden dat dit te zien zal zijn
in de consumptieve bestedingen. Dit
komt niet ongelegen in een klimaat
waarin de economische groei stagneert. Op langere termijn gaat dit
wel ten koste van de structurele
kracht van de economic, maar op
korte termijn vermindert het de kans
op een te zware terugval van de economische groei.
Voor de Bundesbank zal dit laatste
overigens een extra argument zijn
om de monetaire politick niet te verruimen. De bank concentreert zich
op de doelstelling de inflatie terug te
•brengen tot 2%. Hierin passen geen
loonstijgingen van boven de 6%.
Voor de buurlanden vormt dit een
weinig hoopvol perspectief. Op weg
naar de EMU heeft men echter geen
andere keuze dan het Duitse rentebeleid te volgen, in de wetenschap
dat dit op langere termijn het beste
is voor de structurele kracht van de
economic.
Deze bijdrage is ontleend aan de twee-
wekelijkse publikatie Beleggen met Van
Lanschot.