Perestrojka in het Westen
De jaren negentig zouden best eens een uitzonderlijk gunstig decennium kunnen worden voor economische groei en ontwikkeling wereldwijd. De koude oorlog is voorbij en derde-wereldconflicten
zullen verminderen; militaire uitgaven kunnen worden verminderd en ingezet voor creatieve doeleinden; ‘governance’, de wijze waarop landen worden
geregeerd en georganiseerd, wordt beter naarmate
de nieuwe politieke generatie minder wordt gedreven door ideologische vooroordelen en meer door
gezond verstand; om kort te zijn, de komende periode zou meer ruimte kunnen bieden aan creatief
pragmatisme.
Deze veranderingen en nog vele andere – een gevolg van het ‘verloren decennium’ van de jaren tachtig! – zullen, anders dan men meestal denkt, waarschijnlijk sneller gevolgen hebben in Zuid dan in
Oost. In Oost is het kapitalisme iets geheel nieuws
en de situatie daar lijkt meer op het ‘wilde Oosten’
(Henk Holland) dan op een ordentelijke overgangsperiode. Uitschieters (hebben we daarvan niet een
pracht van een voorbeeld gezien in de afgelopen
maand!) zijn daar veel waarschijnlijker dan in Zuid,
dat overigens meer dan genoeg heeft gehad van zijn
portie ‘wilde tijden’.
Steeds meer landen in Zuid zijn in beweging, zijn
bezig orde op financieel-economische zaken te stellen, regeren gewoon intelligenter en dat kan heel
snel tot positieve resultaten leiden. Kijk maar naar
Mexico onder president Salinas en zijn team. Daarom is er plaats voor optimisme als men de brede
waaier van ‘plotselinge’ veranderingen ziet die alle
landen raakt, behalve… de OESO-landen!
Ja inderdaad, mijn optimisme wordt overschaduwd
door de statische en zelfingenomen houding van de
grote industrielanden. Tot op zekere hoogte zijn zij
het geweest die verantwoordelijk waren voor de ontwikkelingsmodellen die in het verleden in Zuid
gangbaar waren. En ook vandaag weer zijn zij ervan
overtuigd het uiteindelijke antwoord op het ontwikkelingsvraagstuk te hebben in de vorm van een simplistisch recept – liberalisatie, marktkrachten en juiste prijzen – dat zij zelf nooit helemaal volgen.
Het Noorden brengt dus niet in praktijk wat het predikt terwijl het veel beter dan Zuid in een positie is
dit te doen. Om de jaren negentig een decennium
van hoop te laten worden, moeten de industrielanden beginnen om de Uruguayronde snel tot een
goed einde te brengen. En dat betekent in de eerste
plaats het liberaliseren van het landbouwbeleid, het
einde van het Multivezelakkoord (net weer verlengd!) en nog een paar zulke dingen meer.
Ook moet een doelmatiger stelsel van internationale
‘governance’ worden ingevoerd en dat ligt alweer in
de slome handen van de G7-landen die vrijelijk lof en
blaam uitdelen op hun jaarlijkse topconferenties. Het
gehele stelsel van internationale organisaties, en in de
eerste plaats de Verenigde Naties, moet op de helling.
In een wereld waar globale markten en globale ondernemingen een algemeen verschijnsel worden en de
invloed van de nationale staat tanende is, behoort internationale ‘good governance’ uiteindelijk een nog
ESB 4-9-1991
hogere prioriteit te krijgen dan ‘governance’ op het nationale vlak.
De industrielanden zien de balk in
de ogen van de socialistische landen en van de ‘hopeloze gevallen’
in Zuid, maar zij zien niet de balk
in hun eigen oog. We mogen niet
vergeten dat de triomferende vrije
wereld deze hopeloze gevallen omvat alsmede de ‘vernarcotiseerde’
en ‘vercriminaliseerde’ maatschappijen in Noord-Amerika en ook
steeds meer in Europa.
De triomf van de markt en de algehele veroordeling van het socialisme in welke gedaante dan ook, zou
kunnen leiden tot een Vlakke’, materialistische wereld zonder plaats
voor idealen en een alternatieve maatschappelijke
visie. De resulterende afwezigheid van een stimulerende kritiek zou een ‘laissez-aller’ tot gevolg kunnen hebben die velen als definitief verleden tijd beschouwen.
Een van de dringendste punten op de wereldagenda
is dan ook het invoeren van een perestrojka in de
grote industrielanden – een herstructurering die onder meer het landbouwbeleid liberaliseert, andere
economische sectoren renoveert met dezelfde snelheid en intensiteit waarmee Zuid en Oost worden
geacht de hunne aan te passen, van Europa 1992
een partner maakt eerder dan een vesting, ontwikkelingshulp verschaft voor de ontvangende eerder dan
voor de donorlanden, en leidt tot een democratisch
stelsel van internationale ‘governance’ in plaats van
de huidige kruising tussen verlicht despotisme (G7)
en gemanipuleerde democratic (VN).
Perestrojka in het Westen moet eveneens leiden tot
de erkenning dat er geen sprake kan zijn van militaire zekerheid zonder economische zekerheid. Dit is
een hoofdreden om over te gaan tot het opzetten
van ontwikkelingscontracten, waarover misschien
een volgende keer meer.
Maar wanneer alles gezegd en gedaan is, blijft de
vraag of globalisering een zegen of een vloek is?
Ontaardt dit niet in een internationale arbeidsverdeling waar iedereen zich moet meten met ieder ander, een onmetelijk en constant ‘keeping up with
the Jones’, een technologische ‘ratrace’ zonder einde, die onherroepelijk zal leiden tot het opgeven
door uitputting van steeds meer ‘vliegende wilde
ganzen? En zo zou dan een nieuwe ronde van marginalisering van landen beginnen. Of zou dit leiden
tot een bewustwording dat landen en mensen verschillend kunnen zijn zonder hun trots of rang op te
geven? Zullen we dan echt regionale autonomie en
constructief regionalisme bereiken?
Maar dat is het ‘volgende probleem’ voor de generaties van de 21e eeuw. Zij kunnen echter slechts een
oplossing vinden •wanneer de huidige generatie er
in slaagt alle landen binnenboord te houden in een
een-wereldeconomie en in het kader van een democratisch stelsel van internationale ‘governance’.
L.J. Emmerij
879
I