Ga direct naar de content

Internationale arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 21 1991

ECONOMIE

Terugblik

beid
Arl

Internationale
arbeidsmarkt

In de persbesprekingen van de jaarlijkse Employment Outlook1 van de
OESO in Parijs trekken de werkgelegenheids- en werkloosheidsprognose doorgaans de meeste aandacht.
Dat is niet terecht. Ze zijn uiteraard
belangrijk, maar wijken niet af van
de daarvoor al verschenen Economic
Outlook. Naast deze prognoses bevat
de Employment Outlook een schat
aan diepgravender materiaal over de
internationale arbeidsmarkt.
De OESO schetst een globaal beeld
waarin de werkloosheid in 1991
voor het eerst sinds jaren weer oploopt, om in 1992 te stabiliseren.
De economische groei zal in de
tweede helft van dit jaar, gestimuleerd door het herstel in NoordAmerika, alweer aantrekken. Door
de tijdelijke inzinking nemen tekorten op de arbeidsmarkt, tot uitdrukking komend in een oplopend vacaturegetal, alweer enigszins af.
Een tijdelijke recessie zou – anders
dan begin jaren tachtig – niet alleen tot verlies van banen in de Industrie leiden, maar in sterke mate
nu ook in de dienstensector. De Nederlandse ontwikkeling wijkt lets
van dit patroon af. Als een van de
weinige landen daalt bij ons de
werkloosheid dit jaar. De OESO
voorziet in 1991 een stagnatie,
maar verwacht voor 1992 een lichte daling. Dit in tegenstelling tot
de prognose van het CPB dat de
werkloosheid volgend jaar fors zal
oplopen.

Na dit globale beeld begint de Outlook met een karakteristiek van de arbeidsmarktontwikkeling in de jaren
tachtig. Na een diepe recessie kende
deze de langdurigste economische expansie in de naoorlogse periode.
Toch was in 1990 de omvang van
(vooral langdurige) werkloosheid hoger dan in 1980, en dreigen er tevens
– in het licht van de demografische
ontwikkelingen – chronische tekorten
aan goed geschoold personeel. Het
Nederlandse beeld wijkt hier en daar
fors af van het gemiddelde. Het arbeidsaanbod is bij ons (afgezien van
IJsland) het snelst toegenomen van
alle OESO-landen. Dit hing samen
met een zeer snel stijgend arbeidsaanbod van vrouwen. Oorzaak daarvan
is niet zozeer een grotere herintreding van vrouwen, maar minder uittreding vanwege huwelijk of het krijgen van kinderen. De participatie van
oudere mannen daalt hier juist meer
dan elders.
De netto immigratie is bij ons vrij gemiddeld maar afgezet tegen de bevolkingsomvang toch hoger dan in
andere EG-landen. In Middeneuropese landen als Duitsland en Oostenrijk loopt het migratiesaldo de laatste jaren echter veel sneller op (zie
tabel). Het aandeel buitenlanders in
de beroepsbevolking is bij ons met
2,9% ronduit laag: in alle andere EGlanden waarvan cijfers bekend zijn is
het ten minste het dubbele.
Opmerkelijk van de jaren tachtig is
het in kracht verminderen van de
Amerikaanse ‘job machine’; in verscheidene Europese landen groeide
de werkgelegenheid sinds 1983 vergelijkbaar snel. Doorgaans ging dit
gepaard met een toenemend aandeel niet-traditionele banen: tijdelijk
werk, deeltijd, flexibele contracten.
Sinds het midden van de jaren tachtig heeft Nederland het grootste aandeel deeltijdbanen ter wereld. In de
Scandinavische landen is dit op ruwweg een kwart blijven steken, terwijl
het bij ons onbekommerd doorgroeit.

Tabel. Migratiesaldi en aandeel buitenlanders in de beroepsbevolking van enkele OESO-landen
Migratiesaldo per
1000 inwoners
1983-1987
1988-1989
Duitsland, Oostenrijk
Noorwegen, Zweden
Nederland

0,8
1,5
1,6

Aandeel buitenlanders
in beroepsbevolking (%)
1989

8,1
3,1
2,4

a. Alleen Zweden.
Berekend naar OESO, Employment Outlook 1991, biz. 30-34.

852

6,4

5,2a
2,9

De werkgelegenheidsgroei vond vrijwel geheel in de dienstensector
plaats. Afgezien van Canada en de
Verenigde Staten is het aandeel van
diensten in de Nederlandse werkgelegenheid het grootst. Dit gaat overigens gepaard met een in omvang
geringe werkgelegenheid in overheidsdiensten (inclusief publieke
gezondheidszorg en dergelijke). In
landen als de Verenigde Staten,
Groot-Brittannie, Frankrijk of Duitsland is het werkgelegenheidsaandeel van de kwartaire sector groter
dan in Nederland.

Beleidsthema’s
Vervolgens komen vier thema’s aan
de orde die uit beleidsoogpunt van
belang zijn: de ontwikkeling van vakbondslidmaatschap, scholing in bedrijven, de invloed van het sociale
zekerheidsregime op werkloosheid,
en de mate van afwezigheid gedurende werk .
Afnemende organisatiegraad
Kenmerkend voor de jaren tachtig
was een sterke afname van het vakbondslidmaatschap afgezet tegen
het aantal werkenden (organisatiegraad). Deze daling was het grootst
in landen waar de organisatiegraad
al laag was. In Nederland was deze
erg groot (van 35 naar 25% in 198088), nog groter dan bij voorbeeld in
Groot-Brittannie (van 51 naar 42%).
Met de Verenigde Staten, Turkije en
Frankrijk zijn we nu het OESO-land
met de laagste organisatiegraad. De
OESO kan de daling ook niet verklaren, maar noemt wel relevante factoren. Structuurverschuiving in werkgelegenheid (groei in sectoren met
traditioneel lage organisatiegraad)
speelde geen hoofdrol, omdat vakbonden juist in de overheidssectoren
doorgaans goed zijn georganiseerd.
Voor Nederland bij voorbeeld kan
de sectorverschuiving maar een
kwart van de afname verklaren. De
toename van het aandeel vrouwen
in de werkgelegenheid, die in Nederland dus relatief groot was, speelt
wel een essentiele rol. Hun organisatiegraad is vrijwel overal zeer gering,
hoewel het verschil met die van man-

1. OESO, Employment Outlook 1991. Parijs, 1991.

2. De Outlook bevat ook een hoofdstuk
over de arbeidsmarkt in enkele Aziatische
landen. Hoewel dit interessant voor onderzoekers kan zijn, is me onduidelijk
wat de relevantie ervan voor de OESOlanden is. Duidelijke conclusies worden
ook niet getrokken.

DEZE WEEK

nen in Nederland wel weer zeer

Hier komen ook de bekende vergelij-

instituties en beleidsproblematiek)

groot is (35 versus 13%, tegen 44 versus 31% in OESO gemiddeld). De
OESO veronderstelt dat vakbonden
zich alleen daar kunnen handhaven
waar ze zowel een sterke onderhandelingspositie in bedrijfstakken hebben, als herkenbaar op de werkplek

kingen tussen ‘actief en ‘passief arbeidsmarktbeleid (dus vooral uitkeringen, of vooral scholing en

blijk geeft. Een laatste opmerking betreft de werkgelegenheidscijfers
over Nederland. Onbegrijpelijkerwijs persisteert de OESO hier in het
verstrekken van gegevens over het
arbeidsvolume, waar er elders van
personen sprake is. Dat maakt nogal
uit. In 1989-1990 is de werkgelegen-

aanwezig zijn.

bemiddeling) aan de orde. Nederland komt in zo’n vergelijking als ac-

tiever naar voren dan enkele jaren
geleden. Afgezet tegen het nationaal
inkomen geven we evenveel aan
scholingsprogramma’s uit als landen
als Duitsland, Frankrijk of Finland.
Dat is anders geweest. De OESO ha-

heid hier dan niet met 1,8% per jaar

mert ook sterk op het belang van

toegenomen (ongeveer het EG-gemiddelde), maar met 2,6% per jaar
(na Spanje en Australie het hoogste

een dergelijk actief beleid en wijst

groeicijfer van de OESO) . Temid-

op het ‘inverdieneffect’ van programma’s als de Jeugdwerkgarantiewet.

den van alle somberheid over onze
daar op wordt gewezen.

Belangrijkste conclusie is dat het

Een positief effect heeft zo’n programma altijd: werklozen krijgen

(nog) weinig zin heeft de deelname
van werkenden aan bedrijfsopleidin-

een additionele baan, of ze gaan harder zoeken naar regulier werk, of ze

Pieter Boot

Bedrijfsopleidingen
Het hoofdstuk over scholing in be-

drijven is het mooiste van de Outlook. Rijk aan informatie, weloverwogen, afrekenend met degenen die
te snel conclusies op grond van ondeugdelijk materiaal willen trekken.

participatie is het niet slecht dat ook

gen tussen landen te vergelijken om-

hebben geen belangstelling en dan

De auteur is werkzaam bij het Ministerie

dat we dan niet goed weten wat er

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.

teit ervan. Wel zijn er deelnamepatro-

bespaart het de gemeenschap een
uitkering.
In algemene zin is de OESO echter
beducht voor banenplannen. Het
heeft weinig zin additionele banen
te creeren met publieke middelen
die niet op doorstroming naar de re-

nen die in verschillende landen

guliere arbeidsmarkt zijn gericht, of

enigszins op elkaar lijken. Soms is

er in het kader van het ‘gewone’

scholing in bedrijven sterk bij jongeren geconcentreerd, elders vooral bij

overheidsbeleid toch wel waren ge-

gemeten is; de statistieken als zoda-

nig onvergelijkbaar zijn (bij voorbeeld in lengte van periode waar-

over is gemeten); en omvang van
scholing niets zegt over de effectivi-

dertigers. Vooral hoogopgeleiden ne-

komen. Voor zover deze extra banen
zinvol zijn, moeten ze gepaard gaan

men deel, in grotere bedrijven, in

met scholing en van tijdelijke duur

het bank- en verzekeringswezen en
een beperkt aantal industriele sectoren. Maar sommige bedrijfstakken

zijn. Belangrijk is dat deelname aan

die in het ene land erg actief zijn,
zijn dat in een ander volstrekt niet
(bij voorbeeld handel). Op het ter-

scholing of werkervaring uitzicht

biedt op inkomensverbetering, of
niet-deelname gepaard gaat met aanzienlijke inkomensvermindering.

rein van vergelijkbaarheid van gege-

Ook waarschuwt men ervoor niet te
dralen met actief beleid bij een mo-

vens is hier nog veel vooruitgang te
boeken, waarbij om te beginnen

gelijke tijdelijke nieuwe recessie.
Het is moeilijker langdurige werk-

waarschijnlijk meer naar helderheid
van gehanteerde begrippen dan naar
eensluidende statistiek gestreefd
moet worden.

loosheid te bestrijden dan te voorkomen. Een goed toegeruste openbare
arbeidsvoorziening is daartoe essentieel.

A rbeidsmarktbeleid

Hoge afwezigheid

Informatief is ook het hoofdstuk
waarin het regime van sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid in verschillende landen wordt vergeleken.

Een resterend hoofdstuk behandelt
de afwezigheid van het werk tijdens

Nederland, Denemarken en Zweden

zijn de landen met de meest royale
werkloosheidsuitkering (qua hoogte

en duur) in vergelijking tot het laatstverdiende loon. Dergelijk royale
uitkeringen lijken niet zozeer van invloed op de hoogte van de werkloosheid, maar wel op de structuur ervan. Relatief hoge of langdurige
uitkeringen voor langdurig werklozen respectievelijk vrouwen blijken

het dienstverband, door bij voorbeeld recht op vakantie. Een verondersteld verband met de participatiegraad blijkt niet geldig. Nederland

doet het in dit opzicht slecht, met
een zeer hoge afwezigheid.

Helder inzicht
De Employment Outlook is van hoog
niveau. Daar waar vergelijkingen tussen landen niet verantwoord zijn

3. Consequentie van deze correctie is dat
de Nederlandse produktiviteitstoename
daalt. Deze is overigens sinds 1975 consequent lager dan het Westeuropese gemiddelde, dus de indruk dat Nederland zo’n
hoge toename van de arbeidsproduktiviteit zou hebben (wat weer een van de ver-

loosheidsaandeel van langdurig

heeft men er oog voor. Er worden
geen reeksen tabellen over de lezer
uitgestort, maar het materiaal wordt
gepresenteerd op een wijze die van

werklozen en vrouwen.

inzicht in de arbeidsmarkt (theorie,

1991, biz. 830-831.

samen te gaan met een hoog werk-

ESB 21-8-1991

klaringen voor hoge arbeidsongeschiktheid zou zijn) is bepaald onjuist. Zie hierover ook C.W.A.M. van Paridon, Hoe produktief is Nederland? ESB, 14 augustus

853

Auteur