Ga direct naar de content

De individualisering van belasting- en premieheffing

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 7 1991

Ar,beid

De individualisering van
belasting- en premieheffing
De belastingheffing in Nederland is slechts gedeeltelijk geindividualiseerd, waardoor de netto bijdrage aan bet gezinsinkomen van werkende vrouwen kleiner is dan de bruto bijdrage. Internationale vergelijking doet vermoeden dat dit een negatieve invloed heeft op de arbeidsparticipatie.
Eenheid van belastingheffing
Tot 1957 was de gehuwde vrouw
niet handelingsbekwaam: zij kon
geen overeenkomsten sluiten. Vrouwen in overheidsdienst verloren hun
baan als zij trouwden, omdat de wet
voorschreef dat zij ontslagen moesten worden. Vrouwen in particuliere
dienst die bleven werken na hun huwelijk werden verondersteld toestemming van hun man te hebben
gekregen voor het sluiten van een
arbeidsovereenkomst. Uit die tijd
stamt de nog steeds bestaande regeling, dat het (echt)paar en niet het individu eenheid van belastingheffing
is. Op die regel wordt thans een uitzondering gemaakt voor inkomen
door of uit arbeid van de vrouw, met
dien verstande dat de alleenverdienende man de belastingvrije som
van zijn vrouw krijgt als zij geen (arbeids)inkomen heeft. Sinds de invoering van de Oort-belastingwetgeving
geldt de zogenaamde overheveling
van de basisaftrek naar de alleenverdienende man zowel voor de belastingheffing als voor de premieheffing volksverzekeringen. Onder
individualisering verstaat de SER een
systeem waarbij uitsluitend de kenmerken van het individu bepalend
zijn voor de belasting- en premieheffing en de sociale uitkeringen . Zelfs
het arbeidsinkomen is dus niet gei’ndividualiseerd. De centrale vraag
van dit artikel is welke invloed individualisering van belasting- en premieheffing heeft op het arbeidsmarktgedrag van (herintredende)
vrouwen. Daartoe worden de systemen van belasting- en premieheffing
van Duitsland, Nederland en Zweden met elkaar vergeleken.

Systemen van belastingheffing
Voor het arbeidsmarktgedrag van
vrouwen zijn vier elementen van belang: de eenheid van belasting- en
premieheffing, de methode om het

800

1

te belasten inkomen te bepalen, belastingvrijstellingen en -aftrekken,
en de mate van progressie. In dit artikel ligt de nadruk op de eenheid van
belastingheffing.
Het Duitse systeem van belastingheffing is een zogenaamde ‘splittingssysteem’, dat wil zeggen dat de inkomens van man en vrouw worden
samengevoegd, door twee gedeeld,
waarna de te betalen belasting op
het gesplitste inkomen wordt bepaald en met twee vermenigvuldigd.
De basisaftrek voor een paar is tweemaal zo groot als voor een alleenstaande. Sociale premies worden
over het individuele inkomen geheven tot een bepaald plafond. Kleine
deeltijdwerkers betalen geen premie.
Het Nederlandse systeem van belastingheffing is ge’individualiseerd
voor het inkomen door of uit arbeid,
behoudens de mogelijkheid de basisaftrek over te hevelen naar de alleenverdienende partner. Sociale premies worden in principe individueel
geheven tot een bepaald inkomensplafond of met een individueel bepaalde franchise.
Het Zweedse systeem van belastingheffing is volledig ge’individualiseerd, behoudens een kleine aftrek
van/ 600 voor huisvrouwen zonder
inkomen. De werkgever betaalt alle
sociale premies.

herintredende vrouw van een man
met modaal inkomen/ 727.
In een OSA-studie wordt de vraag
gesteld hoeveel de herintredende
vrouw aan het netto gezinsinkomen
toevoegt bij onveranderd arbeidsmarktgedrag van de man. Haar netto
procentuele bijdrage wordt vergeleken met hetgeen een alleenstaande
of alleenverdiener netto overhoudt.
De herintreedster met een bruto jaarinkomen van/ 15.000 houdt daarvan 62 a 66% over, afhankelijk van
de hoogte van het inkomen van haar
partner, de alleenstaande 77%, de alleenverdiener 87%.
In een studie voor de WRR hebben
wij onderzocht hoe groot de brutoen de nettobijdrage van vrouwen
aan het gezinsinkomen is onder het
Duitse, het Nederlandse en het
Zweeds systeem van belasting-en
premieheffing4. Met behulp van micro-simulatie werden de systemen
van belasting- en premieheffing van
de drie landen los gelaten op (inkomens)data van representatieve steekproeven uit de drie landen. Voor
Nederland werd gewerkt met Swokadata, waarin 272 (echt)paren. Voor
Duitsland werd gewerkt met een
steekproef van 1.860 echtparen afkomstig uit het Soziookonimische
Panel en voor Zweden met een
steekproef van 613 echtparen uit de
z.g. HUS-data. In de microsimulatie
is het Zweedse en Duitse belastingsysteem van 1984 verwerkt en het
Nederlandse systeem van 1990.
Uit tabel 1 blijkt dat onder het Duitse
en Nederlandse systeem de netto bijdrage van vrouwen aan het gezinsinkomen kleiner is dan de bruto bijdrage, terwijl het Zweedse systeem de
netto bijdrage groter maakt dan de
bruto bijdrage. Het Duitse systeem
blijkt het minst vrouwvriendelijk te
1. SER, Advies overgelijke behandeling
van mannen en vrouwen in de AOW, nr.
84/02, biz. 14 en 15, en SER, Advies over

de hoofdlijnen van een gewijzigde sociale
zekerheid bij werkloosheid en arbeidson-

Bijdrage aan gezinsinkomen

geschiktheid, nr. 84/16. biz. 102.

In een nota van de Nederlandse regering over individualisering wordt de
invloed van individualisering weergegeven door de netto bijdrage aan het
gezinsinkomen van een in voltijd werkende man die (door overwerk) een
half minimumloon meer gaat verdienen te vergelijken met de netto bijdrage van de herintredende vrouw die
een half minimumloon gaat verdienen . De man met een modaal inkomen zou per maand/ 570 aan het netto gezinsinkomen toevoegen, de

2. Inkomensregelingen en de arbeidsparticipatie van vrouwen, nota van de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financier!, 20 december 1990.
3. M. Bruyn-Hundt en Th. van der Lin-

den, Materieleprikkels op het arbeidsaanbod van vrouwen, OSA-werkdocument

W 65, Den Haag, 1989.
4. M. Bruyn-Hundt en S. Gustafsson, Inco-

me taxes, demographic development and
incentives for women to work in the labor
market: a comparison between the Netherlands, Sweden and West Germany, WRRwerkdocument, Amsterdam. 1991.

zijn. Het Nederlandse systeem voor

Oort leidde er toe dat de netto bijdrage van tweeverdienende vrouwen
14,2% kleiner is dan de bruto bijdrage. Na Oort is de netto bijdrage aan
het gezinsinkomen 2,3% kleiner dan
de bruto bijdrage van tweeverdienende vrouwen, onder het Duitse systeem is het negatieve verschil 14,3%,
onder het Zweedse systeem zou de
netto bijdrage 13,9%) hoger zijn geweest dan de bruto bijdrage als gevolg van de lagere progressie van de
belastingtarieven op de relatief lage

inkomens van de vrouwen vergeleken met die van de mannen. In 1991
heeft Zweden een belastinghervorming gekregen, waarbij de progressie aanzienlijk is verminderd.

Arbeidsparticipatie
Als de belasting- en premieheffing
de enige factor zou zijn die invloed

heeft op de arbeidsmarktparticipatie
van vrouwen, zou men op grond

van ons vergelijkend onderzoek verwachten dat de arbeidsmarktparticipatie van gehuwde Zweedse vrouwen het hoogst is, claarna die van
Nederlandse gevolgd door die van
de Duitse vrouwen. Helaas wordt de
arbeidsmarktparticipatie van gehuwde vrouwen in Zweden sinds 1987
niet meer in de statistieken vermeld

Tabel 1. Aandeel van de vrouw in het bruto en netto gezinsinkomen van Nederlandse ecbtparen bij verschillende belastingsystemen

Bruto

Netto
voor
Oort

Alle echtparen
Tweeverdieners

0,119
0,302

0,107

0,274

Netto
na Oort
belast.

Netto
Duitse
belast.

Netto
Zweedse
belast.

0,116
0,295

0,102
0,259

0,135
0,344

Bron: Gustafsson en Bruyn-Hundt, 1991

Individualisering van de belastingen premieheffing is een van de factoren die invloed hebben op de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen,
naast onder andere het aantal kinderen, de aanwezigheid van voldoen-

de, kwalitatief goede en betaalbare
kinderopvang, verlofregelingen,
schooltijden, winkelsluitingstijden,
deeltijdbanen en dergelijke die de
combinatie van betaald en onbetaald

werk vergemakkelijken, een adequaat arbeidsvoorzieningsbeleid, gelijke behandelingswetgeving, programma’s van positieve actie en
culturele factoren.
De onderzoekresultaten wettigen

ke inkomensproblemen voor lage inkomens leiden. Van alle alleenverdieners verdiende slechts 0,5% in 1985

het minimumloon, 1,1% verdiende
minder dan 105% van het minimumloon en 3% minder dan 115% van het
minimumloon. De meeste minimumlonen worden verdiend door jongeren en tweeverdieners’. Het aantal alleenverdieners op minimumniveau is
onder de huidige generaties dus zeer
klein. De groeiende arbeidsparticipa-

tie vooral onder jongere generaties
zal het aantal alleenverdieners met

een laag inkomen verder doen verminderen. De WRR suggereert com-

pensatie voor de afschaffing van de

het vermoeden dat individualisering

overdracht van de basisaftrek te ge-

van het inkomensbeleid, naast vele

ven door een verhoging van de kinderbijslag. Ook kan voor de resteren-

andere factoren, invloed heeft op de
arbeidsmarktparticipatie.

Verdere individualisering

de kleine groep alleenverdieners
gedacht worden aan een toeslag via

zijn van 1986. In label 2 zijn de participatiecijfers van alle vrouwen vermeld en tussen haakjes die van de

boren na 31 december 1971. De vrou-

gehuwde vrouwen voor zover be-

wenbeweging vindt dat alle kostwin-

de bijstandswet.
Het argument van de regering dat
door afschaffing van de overdracht
van de basisaftrek de minimumuitkeringen zouden dalen omdat deze gekoppeld zijn aan het netto-minimumloon van de alleenverdiener snijdt
geen hout’. Als de basis aan een uit-

kend. Voor Nederland zijn de cijfers
vanaf 1987 opgenomen, omdat in

nersvoordelen geleidelijk aan moeten
worden afgeschaft en omgezet in faci-

keringssysteem ontvalt door de maatschappelijke ontwikkeling, gaat het

1987 werd overgestapt op een andere statistische meetmethode, waardoor de cijfers na 1987 slecht verge-

liteiten die de combinatie van betaald
en onbetaald werk vergemakkelijken,

niet aan die maatschappelijke ontwikkeling tegen te gaan door krampachtig vast te houden aan een verou-

omdat het aantal paren dat ongehuwd samenwoont sterk gestegen is.

De laatst bekende Zweedse cijfers

lijkbaar zijn met voorgaande cijfers.

Zweden is duidelijk koploper, de
Duitse vrouwen volgen op de twee-

de plaats, de arbeidsmarktparticipatie van Nederlandse vrouwen is het

laagst. De participatiecijfers hebben
echter betrekking op jaren waarin in
Nederland de zogenaamde tweeverdienersbelastingwetgeving gold, die

een hogere voetoverheveling naar
de alleenverdienende man kende
dan de Oortse belastingwetgeving.

Met de individualisering is in Nederland een begin gemaakt door het afschaffen van kostwinnerstoeslagen
op sociale minimumuitkeringen voor

de generatie afhankelijke partners ge-

zoals kinderopvang en betaald ouderschaps- of calamiteitenverlof. De

derde basis. Het ligt voor de hand de

WRR stelt in een recent rapport voor
de overdracht van de basisaftrek in de
loon- en inkomstenbelasting geleidelijk af te schaffen en om te zetten in
meer kinderbijslag en kinderopvang.

basis te veranderen onder handha-

Het Centraal Planbureau rekende uit
dat daardoor het arbeidsaanbod met
100.000 personen zou toenemen5.
Afschaffing van de overdracht van de

M. Bruyn-Hundt
S. Gustafsson

basisaftrek zou de schatkist/ 4 mrd.
opleveren en niet tot onoverkomelij-

ving van de netto uitkeringsbedragen (bij voorbeeld door verhoging
van de uitkeringspercentages).

De auteurs zijn universitair decent respeo
tievelijk hoogleraar Emancipatie-econo
mie aan de Universiteit van Amsterdam.

Tabel 2. Arbeidsmarktparticipatie van (gehuwde) vrouwen 15-64 jaar

West Duitsland

1986
1987
1988

ESB “”-8-1991

53,4 ( 8 4
4,)

54,1 ( 8 5
4,)
55,0 ( 9 4
4,)

Zweden

80,0 ( 2 9
8,)
81,1
81,8

Nederland
_

50,0 ( 3 0
4,)
52,0 ( 5 0
4,)

5. WRR, Een werkend perspectief, Den
Haag, 1990. biz. 219-225.
6. Idem, biz. 146.
7. Persbericht Ministerie van SZW d.d. 6

juni 1991, Kabinetsreactie op het WRRrapport “Een werkend perspectief , biz. 6.

801

Auteurs