Ga direct naar de content

Een matig coördinatiejaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 24 1991

Een matig coordinatiejaar
Ondanks tekenen van conjuncturele aarzeling was
1990 voor Nederland “een topjaar”. Toenemende onzekerheid vertraagde de economische ontwikkeling,
maar desondanks was er sprake van een economische groei van 3,5% en steeg de koopkracht met
2,5%. De werkgelegenheid groeide met 200.000 personen. De Nederlandsche Bank toont zich hierover
in het deze week verschenen Jaarverslag 7990tevreden. De door de internationale conflicten toegenomen onzekerheid heeft de conjuncturele aarzeling
echter versterkt, waardoor de Nederlandsche Bank
voor 1991 een aanmerkelijk tragere economische
groei verwacht.
Niet voor alle westerse landen is 1990 zo goed verlopen. Conjunctuurverschillen verscherpten zich. In
de Verenigde Staten stonden door de Golfcrisis en
de problemen in het bankwezen de bestedingen onder druk. Samen met het Verenigd Koninkrijk belandden de VS daardoor in een recessie. In het Verenigd Koninkrijk liep de inflatie daarbij nog eens op
tot 9,5%. Duitsland daarentegen kreeg een forse conjuncturele impuls door de omvangrijke extra-bestedingen in het oostelijke deel. De vrees bestond dat
hierdoor de inflatie zou aanwakkeren en het Duitse
stabiliteitsanker zou gaan krabben. Gezien de geringe aandacht die hij aan de gevolgen van de Duitse
eenwording geeft, lijkt DNB-president Duisenberg
zich hierover echter nauwelijks zorgen te maken.
De na aanvankelijke aarzeling aangekondigde belastingverhoging betekent dat de Duitse regering een
evenwichtig beleid blijft voeren om al te grote uitbundigheid te beteugelen.
De zich verscherpende Conjunctuurverschillen
maakten van 1990 een matig coordinatiejaar. Nationale beslommeringen bepaalden het monetaire beleid. Binnen het EMS-gebied bleven de wisselkoersen weliswaar binnen de afgesproken bandbreedte,
maar nu de conjunctuur afzwakt drukt het uit handen geven van het monetaire instrumentarium
zwaar. Veel Europese landen schipperen tussen het
volgen van de D-mark en het beteugelen van de inflatie enerzijds en het verzachten van de (dreigende) recessie en het handhaven van de concurrentiepositie ten opzichte van de Verenigde Staten
anderzijds. Dit laatste land gaf het afgelopen jaar
voorrang aan het verbeteren van de handelsbalans
boven wisselkoersstabiliteit. De dalende dollarkoers
leidde inderdaad tot verminderde tekorten. De afgelopen weken heeft dit goede nieuws echter alweer
tot een heftige opwaartse reactie van de dollar geleid, hetgeen kan betekenen dat de ingezette verbetering van korte duur is.
Leidt voor sommige Europese landen het strikt volgen van Duitsland per saldo tot negatieve gevolgen,
voor Nederland geldt nog steeds het omgekeerde.
Meer dan bij voorbeeld Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk ondervindt Nederland de positieve gevolgen van de Duitse vraagimpuls. Het overschot op de
lopende rekening (het nationale spaaroverschot)
nam toe tot meer dan/ 19 mrd. Volgens de Nederlandsche Bank heeft het spaaroverschot een structured karakter, veroorzaakt door de spaarlust van de

ESB 24-4-1991

relatief jonge Nederlandse bevolking en vooral door
het winstherstel van het bedrijfsleven. Sanering van
de overheidsfinancien kan het spaaroverschot nog
verder doen oplopen. De Nederlandsche Bank
spreekt geen oordeel uit over de (on)wenselijkheid
van een spaaroverschot, hoewel het effect op de
rente (en daarmee op de stabiliteit van het EMS) volgens Van Hoek en Groot in deze ESB groter is dan
van het gevreesde financieringstekort. Wel doet Duisenberg in zijn algemeen overzicht de “in een zich
integrerend Europa in wezen regionale beleidsaanbeveling” het spaaroverschot terug te dringen door
de bedrijfsinvesteringen verder te stimuleren. Hiervoor moeten knelpunten op de arbeidsmarkt en in
de inkomensontwikkeling worden opgeheven. Ook
een lagere rente kan een bijdrage leveren, maar wel
binnen de randvoorwaarde van wisselkoersstabiliteit ten opzichte van de D-mark: “een pleidooi voor
een onafhankelijker rentebeleid (lijkt) meer en meer
een pleidooi voor pariteitsaanpassing tussen ZuidLimburg en de Randstad”.
Voor Duisenberg lijkt de Europese eenwording (en
zeker de Nederlands-Duitse) dus al tot stand te zijn
gekomen. Ondertussen woedt de discussie over de
vormgeving van de Economische en Monetaire Unie
echter voort. Naast de economische convergentie
stuit ook de institutionele aanpak op problemen.
Het beleid van de Europese Centrale Bank moet gericht zijn op het voeren van een gemeenschappelijk
monetair beleid, met prijsstabiliteit als doelstelling.
Zolang de politieke beslissing om een gezamenlijk
beleid te gaan voeren nog niet is genomen en de
economische convergentie nog onvoldoende is,
heeft de oprichting van een ECB geen zin en kan
zelfs averechts uitpakken, omdat autonomie, vertrouwen en gezag dan ontbreken, waarschuwt de
Nederlandsche Bank.
Het streven naar een EMU brengt het gevaar met
zich dat de EG-landen weinig aandacht overhouden
voor monetaire relaties met derde landen. Stabiliteit
van de wisselkoers ten opzichte van yen en dollar
staat na alle initiatieven in de jaren tachtig weer op
een laag pitje. Ontwikkelingen in Oost-Europa vragen eveneens meer aandacht. De Nederlandsche
Bank signaleert dit gevaar wel, maar blijft zelf ook
terughoudend. Afwachten hoe de jonge markteconomiee’n zich ontwikkelen; op termijn zijn er wellicht
mogelijkheden voor bij voorbeeld wisselkoersarrangementen, zo lijkt het parool. Zou de ontwikkeling
niet sneller tot stand komen door nu initiatieven tot
toenadering te nemen, dan wanneer de gehoopte
stabiliteit al is ingetreden?
Voorlopig zal van nieuwe pogingen om van de wereld een markt te maken wel niet veel terecht komen. De ontwikkelingen in 1990 gaven al aan dat
een teruglopende conjunctuur niet bijdraagt aan de
wil tot economische samenwerking. Nu de conjuncturele vooruitzichten “tijdelijk wat minder florissant”
zijn, zou ook 1991 wel weer eens een mager coordinatiejaar kunnen worden.
D.E. Ernste

Auteur