De conjunctuur in 1987
me en steeg het importvolume. De binnenlandse vraag kon deze negatieve
impuls niet voldoende compenseren
om het hoge groeitempo vast te houden, te meer daar de bijdrage van de
overheid beperkt bleef. Het VK en Canada daarentegen ondervonden de
nadelige gevolgen van de lagere olieprijs. Het afgeleide effect van het vrijwel wegvallen van investeringen in de
energiesector was mogelijk nog van
grotere invloed op de ontwikkeling van
het bruto nationale produkt (bnp) dan
de daling van de olieopbrengsten zelf.
Australie’ ten slotte zag een dringend
noodzakelijk restrictief overheidsbeleid samenvallen met een voortdurende daling van de grondstofprijzen.
Aangezien de export grotendeels uit
grondstoffen bestaat, had dit sterke
negatieve implicaties.
In de overige landen bleef de groei
wel redelijk op peil, maar toch bracht
1986 niet helemaal wat door velen was
gehoopt. Zo bleef in de VS de conjunctuur gedragen door de binnenlandse
vraag, met name door de particuliere
consumptie, terwijl de externe sector
de groei zelfs afremde, de waardevermindering van de dollar ten spijt. In de
Westeuropese landen had deze waardevermindering wel invloed: de uitvoer
werd afgeremd en de invoer sterk beDe ontwikkelingen in 1986
vorderd, maar de stijging van de binnenlandse vraag bleef hier in tegenDe lichte groeivertraging in de stelling tot Japan wel voldoende comOECD-landen was de resultante van pensatie bieden. Het aandeel van de
weinig opzienbarende prestaties in de VS in het totale afzetgebied, voor
meeste industrielanden en een terug- West-Duitsland 10%, maar voor Japan
val van de groei in een klein aantal an- 40%, is hieraan niet vreemd.
De grote successen werden in 1986
dere, waarvan Japan en Australia en
– in mindere mate – hetVerenigdKo- behaald door een klein aantal ontwikkelingslanden, met Zuid-Korea, Taininkrijk (VK) en Canada de voornaamste zijn. De oorzaak van deze wan en Hong Kong als blikvangers.
Deze landen, die nun munt lieten meeontwikkeling was niet in alle landen
dalen met de Amerikaanse dollar,
dezelfde.
Japan had te lijden onder een scher- wisten in de VS hun marktaandeel uit
pe appreciatie van zijn munt ten op- te breiden ten koste van vooral Japan,
maar realiseerden ook een forse uitzichte van de dollar en de valuta’s van
zijn belangrijkste concurrenten in de voerstijging naar Europa. Zij konden
regio. Daardoor daalde het exportvolu- daardoor een economische groei beDe economische groei was in de
OECD-landen in 1986 ongeveer 2,5%
tegenover nog 3% in 1985. De verdere
daling van de rente, het ineenstorten
van de olieprijs en het opnieuw lagere
prijsniveau van de overige grondstoffen bleken niet voldoende om in de industrielanden het economische groeipeil vast te houden, terwijl dit toch zo
noodzakelijk werd geacht in het kader
van de aanpak van het schuldenprobleem zoals die door de Amerikaanse
minister van Financien, Baker, was geformuleerd. Ook in andere opzichten
lijkt 1986 een verloren jaar. Het tekort
van de Amerikaanse federate overheid
was groter dan ooit en de bestaande
handelsonevenwichtigheden tussen
de VS en zijn belangrijkste handelspartners werden nog versterkt.
Ogenschijnlijk waren slechts de voortdurende daling van de inflatie en een
licht afnemende werkloosheid duidelijke lichtpunten. Ogenschijnlijk, want
ondanks de eveneens wat magere
groeivooruitzichten is het risico op plotselinge verstoringen duidelijk afgenorrien, zodat er nog geen einde in zicht
is van de huidige fase van gematigde
economische groei.
62
reiken oplopend tot tegen de 10% voor
Zuid-Korea.
Kenmerkend voor het afgelopen jaar
waren de sterke schommelingen in de
olieprijs en het ononderbroken afglijden van de dollar, althans in de eerste
negen maanden. De olieprijs, die aan
het begin van het jaar nog $ 26 per vat
bedroeg, bereikte in augustus een
dieptepunt van $ 8 om daarna weer op
te krabbelen toen OPEC toch in staat
bleek produktieafspraken te maken en
die min of meer na te (even. Aan het
einde van het jaar werden deze afspraken andermaal bevestigd en werd een
nieuw produktieplafond van 15,8 mln.
vaten per dag (b/d) overeengekomen
voor de gehele OPEC exclusief Irak.
Omdat ook andere producenten bereid
waren de produktie enigszins te matigen, kon de olieprijs tegen het eind van
het jaar oplopen tot boven de $ 15 a
$ 16 per vat van de maanden daarvoor.
De overige grondstofprijzen bleven
onder druk staan, met als belangrijke
uitzondering koffie. Vooral de prijsontwikkeling van voedsel was neerwaarts
gericht doordat China, India en Indonesie zelf voedsel begonnen uit te voeren en andere voedselimporterende
landen goedeoogsten binnenhaalden.
In de prijsoorlog tussen de EG en de
VS, die zich in 1987 zal voortzetten,
dreigen kleinere producenten als
Australia’, Nieuw-Zeeland en wellicht
ook Argentinie te worden vermalen.
De Amerikaanse dollar vervolgde
zijn weg naar omlaag totdat hij medio
September, aan de vooravond van de
jaarvergadering van het IMF, door de
EG-landen een halt werd toegeroepen
(Gleneagles). Sindsdien is nog wel
enig koersverlies voorgekomen, maar
later volgde toch weer een herstel tot
boven de f. 2,25 medio december. Sedert het akkoord tussen de VS en Japan van eind oktober bleef de koersverhouding tussen yen en dollar vrijwel
ongewijzigd.
Vanwege de invloed van de hierboven geschetste ontwikkelingen op de
invoerprijzen kon de inflatie vrijwel
overal dalen. Dit gold ook voor de VS,
omdat het effect van de daling van de
grondstofprijzen (incl. olie) groter was
dan dat van de dollarkoersontwikkeling. In West-Duitsland trad zelfs een
geringe daling van het consumptieprijspeil op.
De Nederlandse economische groei,
ten slotte, bleef enigszins achter bij die
in de meeste andere industrielanden.
Onze energiepositie – met name de
forse daling van het uitvoervolume van
aardgas – speelde daarbij een rol.
Toch kon ook in Nederland de werkgelegenheid toenemen, waardoor de
werkloosheid verder kon verminderen.
Handelsbalans en dollar
Het saldo van de Amerikaanse handelsbalans lijkt niet te zijn bemvloed
door de sterke daling van de dollarkoers ten opzichte van de Japanse en
Tabel 1. Bilaterale handelsbalansen
VS, fas/fas basis, in mrd. dollars
1981
EG
Japan
Canada
Zuid-Korea
Taiwan
Hong Kong
10,0
-15,8
1985
1986 a)
– 2,2
-17,4
-43,5
-17,3
-21,3
-51,4
-18,9
– 0,1
– 4,0
– 2,8
– 4,3
-11,2
– 5,2
– 5,9
-13,0
– 4,9
a) Eerste helft op jaarbasis, niet seizoensgecorrigeerd.
Tabel 2. Bilaterale handelsbalansen
EG, fob/cif basis, in mrd. dollars
1981
1985
1986 a)
Japan
Canada
-12,0
– 2,7
-14,7
1,8
-22,0
2,2
Zuid-Korea
Taiwan
Hong Kong
–
– 4,3
-11,2
– 5,2
– 1,1
– 2,0
– 1,0
1,4
1.7
1,6
a) Eerste helft op jaarbasis, niet seizoensgecorrigeerd.
Westeuropese munten. Integendeel,
het exportvolume liet slechts een geringe toename zien, terwijl het importvolume mogelijk met ruim 10% is
gestegen.
Er zijn veel verklaringen gegeven
voor dit fenomeen. Zo is, volgens velen, de Amerikaanse uitvoer gericht op
ongunstige markten (minder dan de
helft gaat naar Europa en Japan), is het
exportpakket te eenzijdig (landbouwprodukten en vliegtuigen), is de kwaliteit van de Industrie onvoldoende en
speelt men te weinig in op verschuivingen in de voorkeur van de consument.
Ook hebben Westeuropese en Japanse exporteurs hun winstmarge ingekrompen ten einde hun marktaandeel
te behouden en hebben veel andere
landen hun munt parallel aan (Canada,
Taiwan, Korea en Hong Kong) of nog
sterker dan (Latijns-Amerika) de dollar
laten dalen en dumpt de EG zijn overschotten tegen afbraakprijzen op de
wereldmarkt.
Met zoveel verschillende factoren, is
moeilijk aan te geven wat als eerste
zou moeten gebeuren om het handelsbalanstekort toch omlaag te krijgen.
Een randvoorwaarde daarbij is dat de
resultaten snel zichtbaar moeten zijn
om eenzijdige stappen van de VS, die
ook en wel in toenemende mate zouden kunnen bestaan uit het opwerpen
van importbelemmeringen, te voorkomen. Vrij algemeen wordt de laatste
tijd de blik gewend naar de hierboven
genoemde landen, die van de wisselkoersbewegingen van het afgelopen
jaar sterk hebben geprofiteerd.
Dit is op zich zelf niet onlogisch. Nu
met name in Japan de kracht van de
yen een belemmering voor de economische groei lijkt te zijn, ligt het voor de
hand de aandacht te richten op de
buurlanden. De bedoeling van het
G5-akkoord van September 1985 was
immers niet het opblazen van de over-
schotten van Taiwan en Korea, maar
het verminderen van het tekort van de
VS. Uit label 1 blijkt echter dat men van
een appreciatie van de New Taiwan
dollar, de Koreaanse won of de Hong
Kong dollar – hoe noodzakelijk ook niet al te veel effect moet verwachten.
Het handelsbalansoverschot van deze
landen samen met de VS is nauwelijks
groter dan dat van de EG. Canada lijkt
ook een aantrekkelijke revaluatiekandidaat, maar dit land verwacht door de
gedaalde olieprijs een fors tekort op
zijn lopende rekening. Bovendien isde
kapitaalopbrengstenbalans tussen de
VS en Canada in het voordeel van de
VS. Dit laatste geldt ook ten aanzien
van de meeste Latijnsamerikaanse
landen, waarvan het gezamenlijk handelsbalansoverschot met de VS de
$20 mrd. benadert.
De conclusie die zich opdringt,
wordt nog ondersteund door de gegevens uit tabel 2. In de handel met de
EG springen de drie ontwikkelingslanden uit de tabel niet zo erg uit de band
dat een forse wisselkoersaanpassing
kan worden geeist. Een koersaanpassing ten opzichte van de Amerikaanse
dollar is wel noodzakelijk, zeker van de
New Taiwan dollar, maar niet voldoende om het Amerikaanse handelsbalanstekort te bestrijden. Daarvoor blijft
een bijdrage vereist van de EG en Japan. Het gegoochel van sommige
Amerikaanse instituten met koopkrachtpariteiten, waaruit zou blijken
dat de yen/dollarverhouding al dichterbij het ideaal zou zijn dan de
DM/$-verhouding, is in het licht van het
handelsbalanssaldo tussen Japan en
de EG een zinloze bezigheid.
De vooruitzichten voor 1987
De Amerikaanse federale begroting
voor het begrotingsjaar vanaf 1 oktober 1986 sluit met een tekort van $ 154
mrd. Het is niet erg waarschijnlijk dat
deze doelstelling wordt gerealiseerd.
Veeleer ligt een tekort van ca $180
mrd. in de rede. Ook dan zou echter
een aanmerkelijke tekortreductie (rond
$ 40 mrd.) optreden ten opzichte van
het voorafgaande begrotingsjaar, die
zijn uitwerking op de economische
groei niet zal missen, te meer daar een
belangrijk deel van de bezuinigingen
wordt gevonden bij defensie. Het is
aannemelijk dat de invloed van de bezuinigingen op de economische groei
reeds begin 1987 duidelijk wordt.
De conjunctuur in de VS wordt in dezelfde periode negatief beinvloed door
de getrapte invoering van de nieuwe
belastingwetgeving. Door eerst subsidieregelingen en aftrekmogelijkheden
af te schaffen en pas per 1 juli de daarmee samenhangende verlaging van
de (marginale) belastingtarieven door
te voeren wordt tijdelijk voor naar
schatting $ 11 mrd. aan de particuliere
sector onttrokken. In combinatie met
een slechts matige loonstijging, de
zeer lage spaarquote van de gezinnen
en de verwachting van een wat oplopende inflatie zal dit er toe leiden dat
de particuliere consumptie een zeer
zwakke ontwikkeling te zien geeft.
In dit klimaat, dat ook nog gekenmerkt wordt door een hoge reele rente,
zal er weinig lust tot investeren
bestaan. Het bedrijfsleven zal bovendien willen afwachten of inderdaad uitde dollardaling eindelijk resultaat zal
afwerpen en welke invloed de tekortvermindering bij de federale begroting
heeft op de economische groei. Het afbouwen van de ‘tweelingtekorten’ zal
overigens wel het vertrouwen in de
economische ontwikkeling bevorderen. Gezien het bezuinigingsprogramma van de overheid zijn ook uit deze
sector weinig impulsen te verwachten,
zodat de binnenlandse vraag in de
eerste helft van 1987 een slechts geringe groei te zien zal geven. Dit behoeft
op zich zelf niet slecht te zijn. Een van
de effecten is immers een geringere
toename van de invoer. Nu het er naar
uit gaat zien dat de lagere dollar zowel
aan de in- als de uitvoerkant effect gaat
sorteren, betekent dit dat een (zeer)
geleidelijke afname van het handelsbalanstekort mogelijk moet zijn, bij een
overigens zeer magere groei van het
bnp.
Tegen het voorjaar zal duidelijk beginnen te worden op welk groeipad de
Amerikaanse economie zich bevindt.
Indien het hierboven geschetste overeenkomt met de werkelijkheid dan is
het volgende aan de hand: het inflatiegevaar is vanwege oververhitting niet
en vanuit de kostenkant slechts in beperkte mate aanwezig, de economische groei is vrijwel stilgevallen en het
handelsbalanstekort evolueert slechts
traag in de juiste richting. Het ligt dan
voor de hand van drie kanten actie te
verwachten. De Fed zal mogelijk het
disconto verlagen; minister Baker zal
de handelspartners oproepen om de
Amerikaanse groei te verdedigen door
een verdere appreciatie toe te laten; en
de buitenlandse beleggers, toch al
wantrouwend geworden door de haperende conjunctuur, zullen een nog grotere aarzeling moeten overwinnen alvorens in dollars te gaan beleggen en
aldus bijdragen tot een depreciatie van
de dollar.
Het is moeilijk te zeggen op welk niveau, of liever bij welke bodem, de centrale banken van West-Duitsland en
Japan zullen ingrijpen. Ook voor hen is
het op een redelijk peil houden van de
mondiale economische groei een belangrijke beleidsdoelstelling en in dat
kader past een recessie in de VS niet.
Vanzelfsprekend zal men trachten de
nieuwe koersdaling van de dollar binnen de perken te houden, maar met
een dating van vijf tot tien procent moet
zeker rekening worden gehouden.
Daarna zal, om de dollardaling af te
remmen en de nadelige gevolgen voor
de economie te verzachten, ook in deze landen de rente dalen, zij het dat dit
niet met een discontoverlaging gepaard behoeft te gaan.
Een dergelijke rentedaling is moge-
lijk zonder dat de geloofwaardigheid
van met name de Bundesbank wordt
aangetast, omdat zal blijken dat de
Westduitse consumptieprijzen ook dit
jaar nauwelijks zullen stijgen. De verdere daling van de importprijzen (wisselkoerseffect in een omgeving waarin
vrijwel geen ruimte bestaat voor een
stijging van de grondstofprijzen inclusief olie) zal weliswaar worden gecompenseerd door hogere loonkosten,
maar ook niet veel meer dan dat, terwijl
aan de structurele daling van de prijzen van sommige duurzame consumptiegoederen (b.v. consumentenelektronica) nog geen einde is gekomen.
De tweede helft van 1987 begint dan
voor de VS met belastingverlagingen,
met een lagere dollarkoers dan aan het
begin van het jaar, met een lager rentepeil en met de zekerheid dat de internationale wil om de mondiale groei
overeind te houden onder gelijktijdige
redressering van de externe onevenwichtigheden nog steeds aanwezig is.
Het vertrouwen in de Amerikaanse
economie zal zich daardoor herstellen,
hetgeen er mede toe zal bijdragen dat
er weer enige groeiversnelling kan optreden. Hierdoor wordt de dollar ondersteund. Indien onder deze omstandigheden het handelsbalanstekort van
de VS inderdaad structureel blijkt af te
nemen en de begroting van 1987/1988
– mede uit electorate overwegingen
– andermaal budgettaire discipline
laat blijken, zou zelfs een licht oplopen
van de dollar weer mogelijk zijn.
Impliciet is hiermee ook het klimaat
geschetst waarin de andere landen
zich bevinden. De bijdrage die zij leveren aan de oplossing van de Amerikaanse problemen, zal ook in 1987 ten
koste gaan van de economische groei,
vooral in Japan. In dit land zal het herorientatieproces van de produktiesector nog in voile gang zijn als opnieuw
een appreciatie van de yen gaat optreden. Omdat in Japan een belangrijk
gedeelte van het gezinsinkomen uit
bonussen bestaat, die bij de slechte
exportprestatie van het bedrijfsleven
onder druk komen, is het gevaar aanwezig datde binnenlandse vraag in het
algemeen en de particuliere consumptie in het bijzonder uit zich zelf onvoldoende tegenwicht zullen bieden tegen de negatieve bijdrage aan het bnp
van de externe sector. De Japanse
overheid zal zich dan gedwongen zien
om (waarschijnlijk in de vorm van belastingverlagingen) de economische
groei te ondersteunen.
Het overheidsbeleid in West-Duitsland zal in 1987 weinig veranderingen
ondergaan, zelfs niet indien de huidige
regeringscoalitie bij de op handen zijnde parlementsverkiezingen haar meerderheid zou verliezen. Forse loonsverhogingen, een werkgelegenheidstoename van een kleine 1 °/o en een verdere stijging van het niet-looninkomen
zullen, bij het vrijwel uitblijven van inflatie, de reele koopkracht van de consument met ongeveer 4,5% doen toenemen. Dit heeft zijn uitwerking op de
particuliere consumptie, maar ook op
64
label 3. Conjunctuurprognoses
Reel bnp,
mutatie in %
Overheids-
Saldo lopende rekening,
bedragen in mrd.
Consumptieprijspeil,
tekort a) in %
van het bnp
mutaties in %
1986
Belgie
Wesl-Duitsland
Frankrijk
Italie
Japan
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
1987
1986
1,5
3
2,5
3
2
1.5
2,5
2,5
1
3
2,5
3
2,5
1.5
2,5
2
1,3
-0,2
2,5
6,1
0,5
0
3,5
2
1
0,5
2,5
4
0,5
0
4
3
1986
1987
BF
DM
FF
Lire
$
f
1986
1987
160
70
30
8.000
80
17,5
e
o
$
-135
BF
OM
FF
Lire
$
f
£
$
150
65
30
4.000
70
15
-2,5
-120
1987
11,5
1.8
2.5
14,2
4,0 b)
6,4
2,0
5,3 c)
9,0
1.8
2.4
12,5
4,5 b)
7,0
2,1
4,2 c)
a) Fiscalejaren.
b) Centrale overheid, exclusief sociale fondsen.
c) Alleen centrale overheid.
Bron: Amro Economisch Bulletin, januari 1987.
de woningbouw. De investeringen zul-
len ondanks de te hoge reele rente andermaal flink toenemen, maar gaande
het jaar zal het weglekken van de consumptieve vraag naar het buitenland
parten gaan spelen. Doordat opnieuw
een ruilvoetverbetering zal optreden,
alleen al door overloopeffecten, kan
het overschot op de lopende rekening
slechts in geringe mate dalen, negatieve volume-ontwikkelingen ten spijt.
De groei van het bnp in Nederland
zal .ook in 1987 bij die van WestDuitsland achterblijven. Belangrijkste
oorzaken zijn dalende investeringen in
de energiesector en de als gevolg van
het kabinetsbeleid optredende lastenverzwaringen. Op de wat langere termijn, als het saneringsproces van de
overheidsfinancien resultaten afwerpt,
zal Nederland weer met West-Duitsland in de pas kunnen blijven.
Voor de overige industrielanden zal
1987 in het algemeen meer van hetzelfde bieden. De meeste landen zullen een economische groei kunnen
realiseren van even boven de 2% en
zullen nun inflatie- en werkloosheidspercentages iets zien af nemen.
In de EG zal de toename van de binnenlandse vraag zich ten dele vertalen
in een redelijk forse stijging van het invoervolume. Mede hierdoor kan de
groei van de wereldhandel zich rond
het niveau van het afgelopen jaar
handhaven.
Dit laatste is op zich zelf positief voor
de ontwikkelingslanden. Te vrezen valt
echter dat slechts een kleine groep landen hiervan zal profiteren. Het merendeel van de ontwikkelingslanden is te
afhankelijk van de uitvoer van grondstoffen om op een duidelijke verbetering te kunnen hopen. Daarvoor zijn in
het algemeen het aanbodoverschot en
de voorraden te hoog.
wikkeling sluiten evenwel uit dat op
korte termijn knelpunten optreden die
de economische groei zouden bedreigen. Het grootste gevaar is gelegen in
de te verwachten groeivertraging in de
VS, die gemakkelijk in een (korte) recessie zou kunnen omslaan. De negatieve signaalwerking die hiervan zou
uitgaan, kan verstrekkende gevolgen
hebben, ook op het gebied van de
schuldenproblematiek.
Reeds meermalen is evenwel gebleken dat de autoriteiten zich wel degelijk van dit gevaar bewust zijn. Dat
geldt overigens ook voor het andere
gevaar: het dreigende oprukken van
protectionisme. In 1987 zullen zij, niet
gehinderd door nakende verkiezingen,
ongetwijfeld in onderling overleg trachten de wereldeconomie in het juiste
spoor te houden, ook als daarvoor opnieuw de dollar zou moeten deprecieren, waarbij een verlaging van de veel
te hoge reele rentetarieven voor de
hand ligt.
Binnen de groep industrielanden
heerst een redelijke mate van consensus over de doelstellingen van het economische beleid: een matige, stabiele
economische groei bij een zo laag mogelijke inflatie en afnemende onevenwichtigheden in de internationale handel. Indien deze overeenstemming
zich blijft uitstrekken tot de uitvoering
van een dergelijk beleid – dat betekent dat een uit binnenlandse overwegingen ingegeven solitair gedrag ongewenst is – is de kans op het bereiken van de doelstelling vrij groot. Dat
zou dan betekenen dat de ‘tweelingtekorten’ van de VS inderdaad afnemen
en dat de inflatie laag zal blijven, waardoor ook de rest van het decennium de
economische groei tegen de 3% zal
liggen.
J. van Gelder
Besluit ____________
De huidige conjunctuurcyclus blijft
voorlopig kwakkelen (zie tabel 3). De
ongebruikelijk trage groei, de hoge
werkloosheid en de grondstofprijsont-
De auteur is hoofd buitenland van het Economisch Bureau van de Amro Bank te Amsterdam. Het artikel is op persoonlijke titel
geschreven.