De conjunctuur
De cijfers die het CBS de laatste maanden heeft gepubliceerd
over de Nederlandse economic, bevestigen de ontwikkeling die
zich sinds eind vorig jaar aftekent: een sterk florerende export
aan de ene kant en stagnerende binnenlandse bestedingen aan de
andere kant. Terwijl de waarde van de export over de eerste helft
van het jaar bijna 20 % hoger ligt dan in dezelfde periode vorig
jaar, is de binnenlandse consumptie verder ingezakt. De optimistische geluiden die men hoort over sterk stijgende omzetten en dito resultaten hebben dan ook slechts betrekking op een deel van
het bedrijfsleven. In de voedings- en genotmiddelensector bij
voorbeeld, is de omzet in de eerste maanden van het jaar met zo’n
5 % teruggelopen ten opzichte van het al lage niveau van vorig
jaar en bij de duurzame consumptiegoederen is van een soortgelijke daling sprake. Ook andere, op de binnenlandse markt
gerichte sectoren, zoals de bouwnijverheid en de detailhandel,
merken nog weinig of niets van het internationale conjunctuurherstel. Pas in een latere fase van de conjunctuurbeweging, wanneer de besteedbare inkomens toenemen, kan ook daar de economische ontwikkeling rooskleuriger worden en gaan deze sectoren
van het herstel meeprofiteren.
Dit faseverschil in de conjuncturele opleving is een gebruikelijk verschijnsel. In elke golf zijn er ,,leidende” en ,,volgende”
bedrijfstakken. In een kleine, open economie als de Nederlandse
pleegt de exportsector de voortrekkersrol te vervullen. Onder invloed van de toenemende buitenlandse vraag (en in dit geval mede dank zij de dure dollar) neemt de export toe; de bezettingsgraad in de exportindustrie stijgt en de winsten lopen op, te meer
omdat het loonpeil laag blijft. Als gevolg van deze gunstige ontwikkelingen neemt de investeringsactiviteit toe. Hoewel een belangrijk deel van de investeringsgoederen uit het buitenland moet
worden gei’mporteerd, profiteren ook binnenlandse toeleveranciers van de gestegen investeringsvraag. Ook daar beginnen de
produktie, de bezettingsgraad en de winsten op te lopen. De conjunctuurgolf plant zich voort en in steeds grotere delen van het
bedrijfsleven wordt de onderbezetting weggewerkt. De werkgelegenheid neemt toe. In sommige sectoren begint er een gebrek aan
bepaalde produktiemiddelen of bepaalde categorieen arbeidskrachten te ontstaan. De prijzen van deze produktiemiddelen en
de lonen van deze arbeidskrachten beginnen te stijgen. De loonstijging werkt echter als een olievlek; ook andere groepen werknemers beginnen looneisen te stellen. De sterk toegenomen winsten en de verbeterde liquiditeitspositie maken het moeilijk die
looneisen te weerstaan. Het algemene loonpeil stijgt. Dit leidt tot
een toename van de besteedbare inkomens waardoor ook de binnenlandse consumptie begint aan te trekken. Ook de bedrijven
die voor de binnenlandse markt produceren kunnen nu van de
verbetering van de conjunctuur profiteren. De werkgelegenheid
neemt nu ook sneller toe. Als gevolg van de loonstijging en de
toegenomen vraag beginnen echter de prijzen te stijgen. Hierdoor verdwijnt het concurrentievoordeel en de winsten lopen terug. De investeringsactiviteit wordt minder. De conjunctuur is
over haar hoogtepunt heen. Een periode van contractie ligt in het
verschiet.
Tot nu toe verloopt de Nederlandse conjunctuur vrij nauwkeurig volgens het hierboven beschreven, globale patroon. De laatste
conjunctuurtest van het CBS wijst uit dat de bezettingsgraad
voor de industrie als geheel is gestegen van 79 naar 83 %. Daarmee nadert zij het hoogste niveau van de afgelopen tien jaar (85
% in 1974). De verwachte investeringen ontwikkelen zich in lijn
hiermee: volgens de laatste enquete van het CBS zullen de investeringen in de nijverheid dit jaar met 29 % stijgen. De liquiditeitspositie van het bedrijfsleven is zeer ruim; zo ruim dat er na
aftrek van de netto investeringen nog een aanzienlijk financieringsoverschot resulteert. Op de arbeidsmarkt doen zich hier en
daar reeds knelpunten voor met betrekking tot bepaalde categorieen arbeidskrachten (m.n. automatiseringsdeskundigen) en de
salarissen voor deze beroepsgroepen stijgen snel. De laatste twee
maanden is aan de stijging van de (voor seizoen gecorrigeerde)
werkloosheid een einde gekomen. De inflatie is nog zeer laag: het
prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie vertoonde in drie
maanden geen enkele stijging. De grote vraag op dit moment is
wat er in het najaar met de lonen gaat gebeuren. Zal zich dan een
inhaalbeweging manifesteren voor de matiging van de afgelopen
ESB 15-8-1984
jaren of is de situatie op de arbeidsmarkt nog zo deplorabel dat er
geen algemene loonstijgingen te verwachten zijn?
Theoretisch gesproken zou het niet bezwaarlijk zijn als in sectoren waar zich grote produktiviteitsstijgingen voordoen, loonsverbeteringen zouden plaatsvinden. Maar in de praktijk is altijd
gebleken dat hoge lonen in bepaalde sectoren zich als een olievlek
over de rest van de economie verspreiden, ook naar sectoren
waar eigenlijk geen ruimte voor loonsverhogingen aanwezig is.
Het is immers moeilijk te verdedigen dat de chauffeur of produktiemedewerker in een goedlopend exportbedrijf meer verdient
dan zijn collega die hetzelfde werk doet in een minder florerende
branche. Men kan van mening zijn dat de hoge werkloosheid er
vooflopig wel borg voor staat dat het met de loonstijging wel mee
zal vallen, maar er zijn twee argumenten om daar toch niet helemaal gerust op te zijn. In de eerste plaats bleek in de jaren zeventig dat het Phillipscurve-effect snel uitgewerkt was als de werkloosheid zich stabiliseerde, m.a.w. alleen een stijging van de
werkloosheid oefende een drukkende werking op het loonniveau
uit. In de tweede plaats zal de ruime liquiditeitspositie in veel bedrijven werkgevers wellicht wat toeschietelijker maken wat betreft het inwilligen van looneisen. Veel hangt af van de situatie op
specifieke deelmarkten van de arbeidsmarkt. Want hoewel er
macro-economisch gezien natuurlijk een enorme werkloosheid
is, sluit het aanbod van arbeid qua opleiding (veel kwartair opgeleiden) niet erg goed aan bij wat er op dit moment gevraagd
wordt. Daarom kan er toch een zekere spanning op de arbeidsmarkt ontstaan die de lonen doet stijgen. Hoewel het vanuit een
oogpunt van volledige werkgelegenheid natuurlijk verre te prefereren zou zijn als de loonstijging beperkt zou blijven en er meer
mensen in het arbeidsproces zouden worden ingeschakeld in
plaats van dat de beschikbare loonruimte opgaat aan forse loonsverhogingen voor kleine groepen arbeidskrachten die al goed verdienen terwijl er voor een steeds groter deel van de beroepsbevolking tegen het geldende loonniveau geen plaats in het arbeidsproces is, staat nog te bezien of wens en realiteit in dit geval zullen
samen vallen.
De conjunctuur heeft ook consequenties voor het macroeconomische beleid. Niet in de zin dat er nu stimulerende maatregelen nodig zouden zijn om de binnenlandse vraag te vergroten
– tegen de tijd dat die maatregelen effectief zijn is de binnenlandse vraag waarschijnlijk vanzelf al aangetrokken, zodat het
beleid zijn doel voorbijschiet en eerder procyclisch dan anticyclisch gaat werken -; ik doel hier veeleer op de politieke conjunctuurcyclus. Het valt te vrezen dat de sneller dan verwachte
daling van het financieringstekort de discipline ten aanzien van
de saner ing van de overheidsfinancien kan gaan aantasten. Nu al
kan men meer toegeeflijkheid bespeuren als het aankomt op het
realiseren van ombuigingen. Bovendien beginnen de ambtenaren
zich weer te roeren op het vlak van hun salarissen. Bij de huidige
koppeling zal een stijging van het niveau van de ambtenarensalarissen ook een verhoging van de uitkeringen bewerkstelligen. Als
er dan weer wat nieuwe overheidstaken worden ontdekt waarmee
regering en parlement vlak voor de verkiezingen nog even een
goede indruk willen vestigen, is de moeizaam verworven beheersing van de overheidsuitgaven weer gauw ongedaan gemaakt.
Een laatste punt dat in het kader van het conjunctuurherstel
van belang is, is dat niet uit het oog mag worden verloren dat de
conjunctuur niet alleen een kwantitatief verschijnsel is (meer of
minder vraag, hogere of lagere lonen, meer of minder werkloosheid), maar dat er door de golfbeweging heen ook kwalitatieve
aspecten spelen. De goederen en diensten die nu worden gevraagd zijn andere goederen en diensten dan die welke in de vorige opleving in trek waren en de behoefte aan arbeidskrachten die
zich nu manifesteert richt zich op mensen met andere kwalificaties dan voorheen werden gevraagd. Daarom is het zo belangrijk
dat er op de verschillende markten in de economie voldoende dynamiek blijft bestaan om steeds weer de aanpassing aan nieuwe
behoeften tot stand te brengen. Dat geldt zowel voor werkgevers
als werknemers, voor arbeid en kapitaal, voor goederen en
diensten. Want wie die vereiste flexibiliteit niet opbrengt, ziet het
conjunctuurherstel aan zijn deur voorbijgaan.
L. van der Geesl
733