W. Albedo
Investeren in
consumptie
Als er een ding aanleiding kan geven tot
boeiende, maar ook wel eens wat verwarrende discussies, dan is het wel de rol die de
loonshoogte kan spelen in het economisch
herstel. Sinds Henry Ford er de aandacht
op vestigde dat lonen een belangrijke rol
spelen bij de afzet van industrieprodukten
is het niet meer zo vanzelfsprekend dat
loonsverlaging zou kunnen leiden tot economisch herstel. Men kan deze stalling
trouwens, zoals in de politieke discussie
blijkt, uitbreiden tot de sociale uitkeringen. Henry Ford gaf het startsein voor de
eeuw van de massaconsumptie, die we met
het model ,,T” binnenreden.
Weinigen zullen thans echter zover gaan
dat zij een pleidooi zouden willen voeren
voor een forse loonsverhoging als de weg
uit het moeras. In die zin kan men zeggen
dat de tijd van Henry Ford voorbij is: de
consumptieverhogende effecten van een
loonsverhoging zouden te niet worden gedaan door de gevolgen van diezelfde loonsverhoging voor de relatie van onze economic met het buitenland: verminderde uitvoer en een vergrote rol van de invoer binnen onze nationale consumptie. De discussie beperkt zich daarom veeleer tot de
vraag of het zin heeft de lonen te verlagen
als middel om er door uitvoervergroting
weer bovenop te komen. Loonsverhoging
wordt weinig gepropageerd, al wordt de
mogelijkheid van loonsverhoging wel door
vakverenigingen gebruikt als stok achter
de deur in onderhandelingen over andere
zaken, zoals uiteraard met name arbeidstijdverkorting. In dezelfde zin kunnen ook werkgevers trachten met een
loonsverhoging arbeidstijdverkorting af te
kopen. Dit is niet de tijd voor loonsverhogingen, lijkt mij. Maar is het wel de tijd
voor loonsverlaging? Ik las een interessant
pleidooi tegen loonsverlaging als instrument, dat ik hierbij graag doorgeef.
Aglietta en Brender komen met een visie
op de relatie tussen lonen, massaconsumptie en economische ontwikkeling, die deel
uitmaakt van een beschouwing over de toenemende rol van gesalarieerden in onze samenleving en de gevolgen daarvan voor het
consumptiepatroon 1). Zij brengen de these naar voren dat wij leven in een ,,salariaESB 20-6-1984
le” maatschappij (,,une societe salariale”), een maatschappij gekenmerkt door
de groei van een brede groepering werknemers, die afhankelijk is van een salaris. Zij
zien in de afgelopen jaren een ontwikkeling
van de vroegere ongedifferentieerde arbeidersmassa naar een sterk gedifferentieerde
werknemersgroepering met een zeer verschillende mate van welstand.
Stond in de ,,societe bourgeoise” de rijke bourgeoisie tegenover alle anderen, de
grote laag van de spaarzamelijk beloonde
werknemers, in de ,,societe salariale” is er
niet meer de allesbeheersende tegenstelling
tussen de toonaangevende bourgeoisie en
de massa van de arbeiders. Thans bepaalt
de sterke differentiatie van vele groepen
gesalarieerden het patroon van onze samenleving. Het levensritme van de gesalarieerde arbeid bepaalt het leef- en consumptiepatroon van alle maatschappelijke
groeperingen. Kostbare infrastructuren
worden ingericht en afgestemd op het leefen consumptiepatroon van de gesalarieerden. In de ,,societe salariale” ontstaat een
min of meer geordende gelaagdheid van
sociaal-economische groeperingen, waarbij hogere lagen in hun consumptiepatroon
het voorbeeld geven aan de daaronder liggende lagen.
In de bourgeoisiemaatschappij onderscheidde het consumptiepatroon van de
elite zich scherp van het op een minimum
liggend verbruik van de massa. Voor de salariale maatschappij geldt dat welvaart
voor brede lagen der bevolking leidt tot een
breed geschakeerd patroon van massaconsumptie. De groei van de massaconsumptie
was tegelijkertijd resultaat en voorwaarde
voor de voortgezette economische groei die
ons de ,,societe salariale” bracht. In de visie van de schrijvers is de massaconsumptie
onder invloed van de technische ontwikkeling bezig een valkuil te worden voor de
ontwikkelde landen. De nieuwe gei’ndustrialiseerde landen kunnen, goedkoper dan
West-Europa, massaproduktie verzorgen.
Zij leveren goedkoper dan de Europese industrie de consumptiemiddelen die door de
massaproduktie kunnen worden geleverd.
Zolang wij in Europa tevreden zijn met de
produkten der massafabricage zullen wij
ons geld besteden aan produkten die anderen goedkoper dan wij kunnen produceren. Dit betekent weer dat een weg uit de
crisis zou kunnen worden gevormd door
een transformatie van ons consumptiepatroon. De voorwaarde voor een vernieuwing van de Europese Industrie door een
optimaal gebruik van de nieuwste technieken is gelegen in de produktie van hoogwaardige industriele produkten, waarvan
de afzet zal worden gestimuleerd door het
uitvinden van nieuw gebruik. Vandaar: investeren in de consumptie als manier om
op basis van een in principe sociaalcultureel bepaalde ontwikkeling van de
consumptie de industrie een nieuwe impuls
en een nieuwe kans te geven.
Zo gezien kan men de industrie niet redden door loonsverlaging. De relatie ligt andersom. Niet de lage lonen moeten concurrentiekracht leveren. Het kennisniveau en
de bekwaamheid van onze werknemers
rechtvaardigen hoge beloningen. Het gaat
erom produkten te ontwikkelen en af te
zetten waarin die kennis en de bekwaamheid en ervaring van Europese arbeidskrachten worden gebruikt. Door een verlaging van de lonen, die neerkomt op een poging weer te concurreren met de nieuw ontwikkelde landen, zal men de industrie niet
weer concurrerend maken: bij lage lonen
behoort een lage produktiviteit en een weinig ..sophisticated” produktie. Bij hoge
lonen behoort een zekere kwaliteit van de
arbeid en dus kwaliteit van het produkt.
ledere onderneming staat zodoende voor
,,1’imperatif de valorisation”.
Het tijdperk van de massaconsumptie
was, zo gezien, de prehistoric van de industriele beschaving. Voor de ontwikkelde
landen is de tijd gekomen om dat stadium
te verlaten. Een algemene verlaging van
het levenspeil zou een dergelijke ontwikkeling verhinderen en daarmede het de ontwikkelde landen onmogelijk maken de valkuil der massaconsumptie te verlaten.
Deze redenering staat uiteraard haaks
op die welke er de nadruk op legt dat arbeidsintensieve activiteiten van velerlei
aard, zoals die thans in de informele economic welig tieren, door een hoog loonpeil
uit de officiele economic worden verdreven. Zou men moeten kiezen tussen de
twee benaderingen? Ik denk van niet. Het
lijkt mij uitgesloten om met het oog op de
werkgelegenheid een lage-looneconomie
naast een op hoge lonen gebaseerde economic te laten functioneren. Slechts door een
vorm van loonsubsidie zijn de activiteiten,
die thans een onderkomen hebben gezocht
in het informele circuit, terug te lokken in
de officiele economic.
1) Michel Aglietta en Anton Brender, Les metamorphoses de la societe salariale, Parijs, 1984.
551