J
us
nq~~1
W
Cm
W
UITGAVE VAN DESTICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Prof Dr. J. Pen:
Wat het zwaarst is
……
435
Prof Dr. J. Wemeisfelder:
,Evangelische
radicaliteit” sociaal-economisch een lege
huis
………………..
436
Drs.
C.
J.
Brakel:
De
Antilliaanse
economie: al te veel handen, al te weinig
monden (1) —————-
438
Drs.
B. G. Klein
Wassink:
Ontwikkelingshulp
en
re-
clame, met een naschrift van
Drs. B. Goudzwacrd …….
441
Drs. P. A. de
Ruiter:
Doelmatigheid versus recht-
vaardigheid
………….
446
Drs. R. L. Boissevain:
Geld- en kapitaalmarkt
….
450
Wat het zwaarst is….
door Prof. Dr. J.
Peil
D
E financieel-economische paragrafen van de regeringsverklaring zijn
in buitengewoon zorgelijke toon gehouden. Daarin schuilt niet
alleen een stuk beschrijving van de situatie, maar vooral ook de
grondslag voor het beleid. De Minister van Financiën wil blijkbaar een
rem aanzetten op het streven van gelduitgevende, om niet te zeggen geld-
verslindende, departementen, en een waarschuwing richten tot ieder in
den lande die het op de budgettaire ruimte mocht hebben voorzien. Zulke
ruimte is er namelijk niet; wat er was, is al
bij
voorbaat in beslag genomen.
Om zijn standpunt kracht bij te zetten heeft de Minister, juist voor de
regeringsverklaring, een nota uitgegeven over de begroting 1967: er wordt
een tekort verwacht, niet van f. 1,17 mrd., zoals bij de indiening geraamd,
maar van f. 2,31 mrd. Cijfers, die iedere soliede financier de schrik om
het hart moeten doen slaan. Waar moet het geld vandaan komen? Te
grote staatsleningen frustreren de financiering van het bedrijfsleven; dus,
zegt de regeringsverklaring, moet het tekort ten dele door schatkistpapier
worden gedekt. Onder die omstandigheden is soberheid het wachtwoord.
De beredenering van deze zorgelijke situatie klinkt overtuigend. Toch
zouden sommige economen enige twijfel kunnen voelen opkomen. Zij
herinneren zich wellicht de boeken over de moderne leer der openbare
financiën, die beweren dat de begrotingspolitiek niet zozeer gericht moet
zijn op de noden van de schatkist, als wel op de noden van de volkshuis-
houding. Het behoort niet beslissend te zijn, of de Minister van Financiën
met financiële zorgen te kampen heeft, maar of de kringloop in evenwicht
is. Laat het tekort (of het overschot) op de begroting maar uitvallen zo
het wil, mits voldaan zij aan de nieuwe gouden regel: over- en onderbe-
steding moeten worden uitgebannen. In deze geest denkende zou men
verwachten, dat de regeringsverklaring ons eerst uit zou leggen, of de
Nederlandse economie zich onder dan wel boven de rode streep bevindt,
die in- en deflatie van elkaar scheidt. Als die diagnose (of prognose, want
het gaat over 1968) gesteld is, vloeit het optimale budgettaire beleid er
uit voort. Een dergelijke opzet van de financiële paragraaf zou men hebben
verwacht indien die paragraaf werkelijk, zoals een krant schreef, ,,uit het
college-dictaat van Witteveen
was
geknipt”.
De opzet van het stuk is echter een andere. De zorgelijke positie van de
schatkist staat centraal. Slechts één zin is gewijd aan de vraag van in- of
deflatie, en die zin aarzelt en twijfelt: ,,het is onzeker in hoeverre het fun-
damentele evenwicht wordt benaderd”. Ik lees daaruit, dat de regering
in ieder geval nog overbesteding aanwezig acht, want dat ,,benaderen”
van de rode lijn geschiedt van boven af, van uit de inflatie. Overschreden
is zij, volgens de regeringsverklaring, niet. Ergo: de conjunctuurpolitiek
blijve gericht op bestedingsbeperking.
Dat standpunt is stellig verdedigbaar. Er zijn genoeg gegevens, die in
deze richting wijzen: het werkloosheidspercentage ligt nog beneden de
twee, de betalingsbalans vertoont nog een tekort, er zijn nog prijsstijgingen
te verwachten, de kapitaalmarkt blijft nog krap, de produktie stijgt nog.
Maar men had wel gewild, dat de regeringsverklaring de conjunctuur-
diagnose iets meer had geargumenteerd. Velen in den lande, zakenmensen
en werknemers, zien de situatie immers geheel anders. Zij zijn ongerust
over de werkloosheid, zij zien terughouding op de markten voor sommige
verbruiksgoederen, zij vermoeden de afflauwende investeringen, de dalende
afzet. Zij vrezen een naderende depressie. Misschien is die vrees over-
dreven; maar was het dan niet de taak van de regering geweest, dat
te zeggen? Zij belooft maatregelen
–
verdere maatregelen
–
tegen
de werkloosheid, als die mocht doorzetten; maar zo’n belofte
.35
26 april 1967
52e jaargang, no. 2590
verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGiË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilniars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:
J. Geluck.
maakt weinig indruk als zij gepaard gaat met een somber
betoog over de geldzorgen van de schatkist. De regering
heeft hier een kans gemist.
Want niet iedere krantelezer, en zelfs niet ieder Kamerlid,
is er zich van bewust, dat
bij
een werkelijk dalende con-
junctuur als bij toverslag ruimte ontstaat. Niet in de
begroting, maar in de volkshuishouding. Dan worden
begrotingstekorten als onbelangrijk naar de achtergrond
geschoven, of zelfs als heilzaam begroet. De regerings-
verklaring had op dit stuk, zonder additionele moeite of
kosten, enige simpele en uiterst beknopte lessen uit de
•Keynesiaanse leerboeken kunnen verbreiden – niet om
de taak van het onderwijs over te nemen, maar om de
positie van de schatkist tegen de juiste achtergrond te
plaatsen, en om de Kamers en de kiezers in te prenten,
dat onderbesteding, mocht zij over ons komen, bestreden
kan worden en bestreden zal worden. Een blijk van vast-
beradenheid was geen overbodige luxe geweest. Zoals
de tekst nu luidt valt er alleen vastberadenheid tot finan-
ciële sanering uit te lezen.
Nu is deze sanering op zichzelf een goed ding. Zolang
de macro-economische situatie onzeker is, en niemand
weet hoe zij er in 1968 uit zal zien; zolang een aanzienlijk
deel van de werkloosheid (kolen, textiel) voortvioelt uit
pijnlijke doch onvermijdelijke structurele aanpassingen;
zolang forse stappen in in- of deflatoire richting verkeerd
zijn, moet het beleid worden gezocht in het stellen van
prioriteiten binnen een nauw omschreven kader. Als
zodanig is de Zijlstra-norm een bruikbaar hulpmiddel,
zelfs als zou blijken, dat de aldus berekende ruimte (in de
orde van grootte van f. 1,2 mrd.) te gering is om de on-
stuitbare verlangens mee te betalen. Men zal waarschijnlijk
over de norm heengaan, maar
zij
werkt niettemin als een
waarschuwing. Over de prioriteiten, welke het Kabinet
binnen het krappe kader wenst aan te houden, is nog
niet veel bekend, behalve op een tweetal punten. Zij zijn
belangrijk genoeg om te memoreren.
Daar is in de eerste plaats de ontwikkelingshulp, die
prioriteit zal krijgen. Dat zal velen tot vreugde stemmen.
Maar een der sectoren, die de last draagt, is de woning-
bouw. Dat valt, bij lezing van de regeringsverklaring,
niet dadelijk op. Er wordt een programma van 125.000
woningen in het vooruitzicht gesteld. Dat is geen gering
getal. Toch blijft het achter bij de produkliecapaciteit.
Nederland zou, door aller op alles te zetten, enkele tien-
duizenden woningen meer kunnen bouwen. Het beleid
van Minister Bogaers heeft een aantal arbeiders naar
de bouwvakken gelokt. De produktiviteit in deze sector
stijgt. Men zou daarvan nu de vruchten kunnen plukken,
maar het Kabinet is dat blijkbaar niet van plan. Er bestaat
een werkloosheid van 6 â 7 pCt. in de bouw, en de woning-
nood is nog dringend. Dat is een kwalijke combinatie.
Het zij uiteraard toegegeven, dat de bouwcapaciteit op
een minder gelukkige manier over het land is gespreid;
de spreiding klopt niet met die van de woningnood.
Voorts moeten wij er ons van bewust zijn, dat een ver-
hoogd programma, van zeg 150.000 woningen, bijzonder
zware eisen zou stellen aan de financiering. In een uit-
gesproken overbestedingssituatie zou daarin voor velen
een doorslaggevend argument kunnen liggen om een stuk
bouwcapaciteit onbenut te laten. Maar zo uitgesproken is
de situatie niet – niet de nationale economie, maar de
schatkist heeft immers met nijpend ruimtegebrek te
kampen. Dat maakt deze ingreep moeilijker aanvaard-
baar, al moet ieder voor zichzelf uitmaken, hoe hij het
(vervolg op blz. 449)
,,Evangelische, radicaliteit’
sociaal-economisch een
Inleiding:
de voorgeschiedenis
D
E Anti-Revolutionaire Partij heeft, zoals begrijpelijk,
vanouds gezocht naar een fundering voor haar
,
partijprogramma – d.w.z. ook voor haar sociaal-
economisch programma – gebaseerd op het evangeiie.
Men is altijd op zoek geweest naar een rechtlijnige rede-
nering vanuit dat evaïigelie naar de sociaal-economische
praktijk. Een gelukkige hand blijkt men daarin, achteraf
bezien, niet te hebben gehad.
Aanvankelijk meende men met het beginsel van de
,,soevereiniteit in eigen kring” een uitgangspunt voor een
positief Christelijke benadering te hebben gevonden. Met
dit beginselkon mén de schoolstrjd aan. Men kon stellen
dat de school aan de ouders hoorde en niet aan de Staat.
Het is begrijpelijk dat men met dit beginsel ook getracht
heeft om een fundament te leggen voor de visie op de maat-
schappelijke orde. Met name Abraham Kuyper heeft met
deze centrale idee, die de grondslag werd voor zijn maat-
schappelijke gedachtengang, grote invloed uitgeoefend
op het denken in de Anti-Revolutionaire Partij.
De meeste bekendheid kreeg in dit verband waarschijn-‘
lijk zijn inleiding ,,De souvereiniteit in eigen kring”,
een rede die hij hield ter gelegenheid van de inwijding
van de Vrije Universiteit. Het was als het ware een meta-
fysische interpretatie van Gods ordinantiën. ,,Elk gebied”
– aldus Kuyper, – ,,gehoorzaamt aan een eigen levens-
wet en staat onder een eigen overhoogheid”. Men moest
dit zo zien dat iedere maatschappelijke kring in eigen
soevereiniteit zijn eigen regels en wetten zou moeten
vaststellen. De overheid mocht daar niet in treden. De
overheid mocht slechts ingrijpen wanneer de ene kring
in botsing zou komen met de andere. Voorts mocht de
overheid ingrijpen om de eenling te beschermen tegen
overheersing van zijn eigen kring.
De gedachte van de soevereiniteit in eigen kring leek
aanvankelijk een knappe trouvaille, omdat deze de moge-
]jkheid scheen te bieden om zich als partij in sociaal-
economisch opzicht te onderscheiden van enerzijds de
liberalen en anderzijds de
socialisten.
De liberalen gingen
immers uit van het individu en overtrokken daarmee de
betekenis van het individu, terwijl de socialisten uitgingen
van de Staat en daarmee de betekenis van de Staat over
–
trokken. De ,,soevereiniteit in eigen kring” bood naar
het scheen de mogelijkheid tot een eigen specifieke benade-
ring van de juiste inrichting van de maatschappij. De
gedachte van de publiekrechtelijke bedrjfsorganisatie
leek daarbij later een nadere uitwerking van dit beginsel.
De praktische ontwikkeling van het sociaal-economisch
leven en de visie op het sociaal-economisch gebeuren
gingen echter in een geheel andere richting. De gedachte
van de ,,soevereiniteit in eigen kring” bleek in de praktijk
onbruikbaar of, krasser geformuleerd, een lege huis.
Het was Zijlstra die het op deze forse manier stelde bij zijn
intrede aan dezelfde universiteit die Kuyper zeventig jaar
tevoren met zijn bekende – zoëven geciteerde – rede had
geopend.
Dat het beginsel van de ,,soevereiniteit in eigen kring”
niet kon worden geoperationaliseerd hing samen met de
toenemende betekenis van de centrale overheidstaak.
436
.ege huis.
Conjunctuurpolitiek, loonpolitiek, prijspolitiek, sociale
politiek, belastingpolitiek werden de instrumenten van het
sociaal-economisch beleid. De publiekrechtelijke bedrijfs-
organisatie bleek in belangrijke sectoren van het economisch
leven geen wortel te kunnen schieten. Zij bleek – zeker in
verhouding tot andere structurele veranderingen in het
sociaal-economisch bestel – van geringe betekenis.
Bij dat alles kwam ook nog dat de ontwikkeling van het
socialistische en liberale denken zodanig was, dai het
moeilijker was geworden om zich ten principale hiervan
te onderscheiden. Bij de socialisten raakten rigide planning
en staatsalmacht op de achtergrond, terwijl bij de liberalen
de gedachte van consequente staatsonthouding meer en
meer werd uitgehold.
Zo stierf de gedachte van de ,,soevereiniteit in eigen
kring” nog niet zo lang geleden een zachte dood. Zij had
eigenlijk een lang – doch weinig vruchtbaar – leven
geleid. Deze ontwikkeling was niet zonder een zekere
tragiek, omdat de maatschappijbeschouwingen van socialis-
ten en liberalen mee-evolueerden met de maatschappelijke
ontwikkeling, terwijl bij de anti-revolutionairen nood-
zakelijkerwijs een vacuUm moest ontstaan. De praktische
politiek moest naar andere middelen zoeken om een funda-
ment te geven voor het programma van een beginselpartij.
Evangelische radicaliteit
M
EN krijgt de indruk dat men thans de sleutel tracht
te zoeken in het begrip ,,evangelische radicaliteit”.
Bleek – zoals hiervéér werd aangegeven – het
begrip ,,soevereiniteit in eigen kring” weinig houvast te
bieden voor een consequent Christelijke maatschappij-
beschouwing, het begrip ,,evangelische radicaliteit” biedt,
wanneer wij het zo objectief mogelijk trachten te analyseren
en het A.R.-partijprogramma hieraan toetsen, nog aan-
zienlijk méér moeilijkheden.
Een praktische moeilijkheid is dat het begrip ,,radicali-
teit” geen goed Nederlands is. Het komt althans in Van
Dale’s woordenboek niet voor. Wij treffen er wèl het be-
grip ,,radicalisme” in aan, dat wordt aangegeven met
,,neiging tot diepingrijpende hervormingen” resp. ,,neiging
tot strenge consequentie”. Het is moeilijk om over begrip-
pen te twisten, maar wanneer wij aan bovenstaande be-
gripsomschrijving van het woord radicalisme vasthouden
(hetgeen gezien het spraakgebruik redelijk lijkt), voldoet
het programma van de Anti-Revolutionaire Partij stellig
niet aan het door de partij zèlf gestelde criterium.
Men kan weliswaar met strenge consequentie met het
evangelie in de hand tot aanbevelingen voor diepingrjpende
hervormingen komen. Dat kan dan echter in verschillende
richtingen gaan. Dat kan allereerst gaan in de richting van
een maatschappij, waarin de individuele
vrijheid
een
aanzienlijk grotere rol speelt dan thans het geval is. Men
legt dan de nadruk op het Bijbels thema van het ,,rent-
meesterschap”, hetgeen in modern Nederlands ook ver-
taald kan worden met het begrip ,,individuele verantwoor-
delijkheid”.
Deze gedachte wordt bijv. verdedigd in de geschriften
van Drs. Bonda (zie o.a. H. J. Bonda:
Volkskracht in
gevaar).
Men kan ook drastische hervormingen in meer collecti-
vistische richting bepleiten, waarbij o.a. het Bijbelse thema
van de ,,naastenliefde” een uitgangspunt kan bieden. Dit
vindt men terug in het proefschrift van Dr. De Lange:
De vera,ztwoordeljke maatschappij.
Ook een tussenweg – of zo men wil een ,,synthese”
is mogelijk. Men zoekt dan een oplossing tussen enerzijds
,,verantwoordelijkheid” en anderzijds ,,gerechtigheid”.
Dit is een tamelijk geijkte benadering in de handboeken
over Christelijke ethiek. Het is de betoogtrant die men o.a.
vindt bij Emil Brunner, die bijv. schrijft in zijn boek
Gerechtigheid
(blz. 168):
,,De moderne Staat schijnt tegemoet te komen aan de Bijbelse
vereveningstendens, doordat hij met behulp van een progressieve
belastingschroef de al te grote winsten en vermogens afroomt.
Hoezeer het ook rechtvaardig en in het belang van het algemeen
welzijn is, dat de sterken meer lasten moeten dragen dan de
zwakken, toch zal de gemeenschap anderzijds in aanmerking
moeten nemen, dat ook hier een grens ligt, welker overschrijding
een nieuwe onrechtvaardigheid zou doen ontstaan; terwijl zij
voor de vitaliteit van het economisch leven ruïneuze gevolgen
zou hebben. Men kan niet de kip slachten en toch haar eieren
rapen”.
Een betoogtrant – als hierboven weergegeven – is zo
vrijblijvend dat men er alle kanten mee op kan. Het zelfde
geldt voor het met de label ,,evangelische radicaliteit”
voorziene programma van de Anti-Revolutionaire Partij.
Dit programma hinkt inderdaad met onvermijdbaar lege
volzinnen, â la Brunner e.a., tussen de polen van verant-
woordelijkheid en gerechtigheid. Verder dan tot dit genre
van generalisaties kan men echter tôch niet komen omdat
iedere concretisering een kwestie van persoonlijke voorkeur
wordt.
Nu zou men in verband met ons thema nog in aan-
merking kunnen nemen dat een forse verhoging van de
ontwikkelingshulp nogal vooraan wordt genoemd in het
tamelijk lijvige A.R.-urgentieprogramma. Is dit – zo
zou men zich kunnen afvragen
geen specimen van
,,evangeisch radicalisme”. Hoewel dit een subjectieve –
interpretatie is, lijkt het nogal zwak, indien een gehele partij
aan dit ene punt zou moeten worden opgehangen. Maar
zelfs wanneer dit het geval zou zijn doet een hulpverlening,
die qua omvang 2 pCt. (of méér) van het nationaal inkomen
uitmaakt, gezien in het licht van een geladen begrip als
,,evangelische radicaliteit”, aan als een bedroevende fooi.
Deze naastenliefde via het belastingaanslagbiljet heeft vrij-
blijvende rekkelijkheid. Het is – zoals bekend – ook niet
het specifiek monopolie van één partij.
Al met al, behalve dat de gevoelswaarde van het begrip
,,evangelische radicaliteit” clocheert met de sociaal-
eçonomische inhoud van het partijprogramma, lijkt het
begrip als zodanig weinig geschikt voor een duidelijk om-
lijnd sociaal-economisch programma. Het laat zich, zonder
– zoals gezegd – in gemeenplaatsen te vervallen, evenmin
operationaliseren wanneer het gaat om belastingpolitiek,
industrialisatiebeleid, ondernemingsstructuur, handels-
politiek, monetair beleid, enz. enz.
Het lijkt dan ook niet onwaarschijn]ijk dat men – gezien
de hierboven geschetste omstandigheden – in A.R.-kring
tot de ontdekking zal komen dat, evenals dit het geval is
geweest met het begrip ,,soevereiniteit in eigen kring”
(al heeft het zeventig jaar geduurd voor men tot deze
conclusie kwam), ook het begrip ,,evangelische radicaliteit”
als beginsel voor sociaal-economisch beleid onbruikbaar is.
Drastischer geformuleerd: een lege huis is.
Leende.
J. wEMELsFELDER.
E.-S.B. 26-4-1967
437
De Antilliaanse economie:
al te veel handen, al te weinig monden
1. De grote werkloosheid
B
OVENSTAANDE paradox geeft de huidige moeilijk-
heden op de Antilliaanse eilanden in zijn eenvoudigste
doch meest ware karakteristiek weer. Twee verschijnse-
len worden hoe langer hoe duidelijker. In de eerste plaats
is er de werkloosheid; een paar jaren geleden een dreigend
spook,vandaag zichtbaar op straat en in de ,,koenoekoe”.
De overheid is zich bewust van de ernst van de werk-
gelegenheidssituatie. Dat is een goed ding en het geeft
hoop. Toch heb ik de indruk dat men nog te optimistisch
is over de toekomst. Dat komt, omdat het tweede, veel
dieper liggende, verschijnsel: het gebrek aan markt op de
Nederlandse Antillen, bij de meeste mensen hier nog niet
goed is onderkend. Op twee maal drie eilanden wonen
ruim 200.000 mensen. De afstand tussen deze twee groepen
eilanden is zo groot, dat er geen sprake is van bij elkaar
behoren in de normale geografische zin van het woord
(afstand ca. 800 km). Het dichtst bij elkaar liggende markt-
gebied van enige omvang wordt gevormd door Curaçao,
Aruba en Bonaire en daar wonen niet veel meer mensen
dan in de stad Haarlem. Een economie dus van een flinke
stad, maar die de welvaartsbasis moet vormen voor een
complete zelfstandige natie.
Is het wel mogelijk om met zo’n klein aantal mensen
een toekomst op te bouwen? Op het ogenblik ‘zijn er
teveel mensen: er is werkloosheid. Maar zijn er eigenlijk
niet te weinig mensen om die werkloosheid op den duur
blijvend weg te nemen? In dit artikel wil ik ingaan op het
urgente probleem van de grote werkloosheid, in een volgend
artikel op dat van de kleine marktomvang.
Officiële en verscholen werkloosheid
Het is geen uitzonderlijke zaak zonder werk te zijn op
de Antillen. Ruw geschat heeft een derde van de daarvoor
in aanmerking komende bevolking geen baan (25.000
mensen). Nu wil dat niet zeggen dat deze mensen allen
werkloos zijn in de geijkte statistische betekenis. Velen
scharrelen er voor een paar uur per dag wat bij, helpen
vrienden met een karweitje of vissen wat. Bij de thans
aan de gang zijnde registratie van de werkloosheid – door
middel van de invoering van een persoonsbewijs per
Antilliaan – zal er misschien slechts een getal van 25 pCt.
werkloosheid van de totale beroepsbevolking uit de bus
komen. Bovendien is er een vrij grote groep die statistisch
niet tot de beroepsbevolking behoort (omdat zij ont-
kennend antwoordt op de vrâag of zij – indien er werk
was – zou gaan werken), hoewel ze daarvoor wel in aan-
merking komt. De lage beroepsbevolking is een van de
merkwaardige verschijnselen van deze eilanden. Zelfs
in de hoogtij van de olie-industrie was het percentage
van de bevolking dat werkte zeer laag in vergelijking met
eilanden in de buurt, ook rekening houdend met verschillen
in bevolkingsopbouw. Op Curaçao buy, kwam de werkende
bevolking van Antilliaanse origine nimmer uit boven de
30 pCt. Het ,,normale percentage” zou in de buurt van de
35
tot 39 liggen.
Er was dus altijd een ,,verscholen werkloosheid”
1),
nl. verscholen tussen het niet werkende deel van de Antil-
!ianen, welke als een extra last drukte op de schouders
van hen die werk konden vinden. Hierdoor was en is
nog steeds de feitelijke werkloosheid hoger dan de officiële
cijfers aangeven. Uit onderstaand overzicht blijkt dit
duidelijk:
Nederlandse Antillen 1965
Totale bevolking
…………………….
209.000
.,Normale beroepsbevolking”, zeg 36 pCt
75.000
Officiële beroepsbevolking
31 pCt.
65.000
,,Verscholen werkloosheid”
…………….
10.000
Geschatte officiële werkloosheid
15.000
Feitelijke werkloosheid
……………….
25.000
=
33 pCI. van 75.000
Bij mijn weten is dit verschijnsel nog nooit goed onder-
zocht. Naar mijn mening spelen drie factoren hier mogelijk
een rol, die een nader onderzoek waard zouden zijn, t.w.:
de cultuurhistorie (de handel en de slaventijd)’ heeft
handenarbeid en de lichamelijke inspanning die daarmee
samengaat een lager aanzien gegeven dan in West-Europa
en Noord-Amerika;
het warme klimaat met de altijd heersende droge
passaatwind is niet bevorderlijk voor een actief, werkzaam
leven (geringe uitdaging door het klimaat);
de relatief hoge lonen die de olie-industrie betaalde
aan een Vrij groot aantal inkomentrekkers, maakten het
aantal afhankeljken per inkomentrekker, gezinshoofd of
familielid, groot, zonder dat er armoede ontstond. Boven-
dien zijn de familiebanden op de eilanden zeer hecht
en is het normaal als zoons en dochters met hun kinderen
in het ouderlijk huis blijven en leven van een inkomen van
vader of broer (oom of neef).
Op deze wijze kwamen veel volwassen jongens en meisjes
nooit tot werken; de impulsen waren te klein, het bestaan
was iiiet direct zorgelijk
2),
De Olie reorganiseert
Toen het arbeidersoverschot als gevolg van de reorgani-
saties in de raffinaderijen van Esso op Aruba en Shell
op Curaçao zichtbaar werd, liet men allereerst de buiten-
landse arbeiders vertrekken. Er werkten op de Antillen
vele duizenden Surinamers, Hollanders, Engelsen en
Portugezen (Engelsen afkomstig van andere Caraïbische
eilanden, Portugezen uit Madeira). De Antillianen merkten
deze uittocht aan het dalen van de geldstroom; de handels-
omzetten op de eilanden liepen terug en de eerste symp-
tomen van dalende welvaart werden voelbaar. Pas de
laatste jaren werden ook de ,,landskinderen” getroffen
door de ontslagen in de olie.
Deze verscholen werkloosheid is een andere dan de ,,dis-
guished unemployment”, die bestaat indien en zolang de grens-
produktiviteit van de arbeid kleiner of gelijk aan nul is. Dit
type verborgen werkloosheid bestaat op de Antillen ook, met name in de sector van het open bate vervoer. Honderden zes-
persoons taxi’s, werk biedend aan evenveel chauffeurs, zouden –
met behoud of zelfs verbetering van het dienstbetoon tegen
dezelfde prijs – kunnen worden vervangen door grote auto-
bussen.
Hetgeen overigens niet wil zeggen dat er vroeger geheel
geen armoede was op de eilanden. De olie-arbeiders vormden
met hun familieleden een relatief welvarende groep, temidden
van armere groepen.
438
De cijfers over de ontslagen zijn langzamerhand bekend
geworden: in 1957 werkten er in de oliesector op de eilanden
Aruba en Curaçao naar schatting 19.000 mensen, daarbij
inbegrepen de arbeiders in dienst van aannemers die voor
de olie werkten. In 1966 zijn dat er nog maar ruim 7.000.
Eeti daling dus met 65 pCt.! Het aantal Antillianen (lands-
kinderen) dat in die jaren werd ontslagen – rekening
houdend met voortgaande aanstellingen van jonge werk-
nemers – schat ik op 4.000 in totaal, zodat er zo’n 8.000
buitenlandse- werkers zijn verdwenen. Als gevolg van de
dalende inkomsten uit de oliesector namen ook de activi-
teiten in de verzorgende sectoren af en vielen ook daar
arbeidsplaatsen weg. Dit laatste, indirecte, effect voor de
werkgelegenheid is moeilijk te kwantificeren. M.i. kan
het gesteld worden op 4.000 arbeidsplaatsen die voorheen
door Antiilianen werden bezet. Dat betekent dus dat er
in totaal voor Antillianen ca. 8.000 arbeidsplaatsen meer
zouden zijn geweest op deze eilanden indien de olie-
industrie niet was gaan bezuinigen, hierdoor gedwongen
door de verscherpte concurrentie op de wereldmarkt.
Vergelijk hiermede de ca. 15.000-16.000 Antillianen die
thans ,,officieel” werkloos zijn. Overigens heeft de olie-
industrie getracht de ontslagen arbeiders zoveel dit mogelijk
was te begeleiden d.m.v. vervroegde pensionering of
overbruggingsregelingen.
Bevolkingsexplosie
De andere oorzaak voor de werkloosheid op de eilanden
is de snelle stijging van het bevolkingstal. Sedert de jaren
veertig werd de groei aanvankelijk op 3 pCt. tot
3,5
pCt.,
later op 2,5 pCt. tot 2 pCt. per jaar geschat. Op dit moment
betekent dat ca. 4.000 zielen per jaar. De ,,normale”
beroepsbevolking neemt nog steeds per jaar met ca. 2.000
zielen toe. Daarvan zijn er zeker 1.700 geboren uit Antil-
liaanse ouders, de overigen zijn van buitenlandse afkomst.
Op het ogenblik kunnen er van deze 2.000 zo’n 400 werk
vinden door de ontwikkelingsprojecten, die vooral door
steun uit Nederland worden uitgevoerd. Verder zullen er
jaarlijks een 600 naar Holland vertrekken om daar tijdelijk
te gaan werken, zodat de stijging van de werkloosheid
als gevolg van de bevolkingsgroei ongeveer 1.000 jongens
en meisjes bedraagt. De werkloosheid onder de leeftijds-
groep 16 tot 30 jaar is dan ook angstwekkend hoog (tot
40 pCt.?).
Aannemend dat er thans reeds ca. 15.000 werklozen
zijn, dan is de toename als gevolg van de bevolkingsgroei
per jaar ongeveer 7 pCt. Om die 7 pCt. ofwel 1.000 jonge
mensen van werk te voorzien, zouden tenminste jaarlijkse
bedragen van NA f. 25 mln. â NA f. 30 mln, in blijvende
arbeidsplaatsen moeten worden geïnvesteerd, gegeven de
huidige ïnkomenshoogte op deze eilanden
3).
Dat betekent
per jaar ca. 7 pCt. van het nationaal inkomen of 2 â 3
Hiltonhotels Curaçao (het toeristische paradepaard op
dit ogenblik)
4).
Algemene welvaartsdaling
Tot voor kort merkte de buitenstaander weinig of
niets van de stijgende werkloosheid. De armoede die
gepaard gaat met het gemis van een betrekking, werd
meestal verborgen gehouden achter de traditionele en
hechte familiebetrekkingen. Op de Antillen helpen familie-
leden in nood elkaar; de onderlinge verantwoordelijkheid
uit zich vooral in een solidariteit tussen verwanten. Zolang
er een inkomen wordt genoten, eet vaak de hele familie,
soms ook buren of vrienden, mee! Het zal echter duidelijk
zijn dat bij een stijging van de aantallen werklozen een
verdere toeneming van de aantallen afhankelijken per
inkomentrekker op den duur moet leiden tot een algemene
welvaartsdaling. .Dit moge ook nog blijken uit de volgende
gegevens over de loonhoogte op de Antillen.
De gemiddelde lonen voor volwassen geschoolde
arbeiders buiten de olie-industrie liggen in debuurt van
de NA f. 300 â NA f. 350 per maand. De lonen voor onge-
schoolden liggen lager, dichter in de buurt van de NA
f. 250 per maand. Deze inkomens worden op het ogenblik
hoe langer hoe meer gespreid over hele families in plaats
van over gezinnen. Bovendien zijn gevallen dat alleen-
staande vrouwen met één of meer kleine kinderen van een
bedrag van NA f. 50 tot NA f. 80 moeten rondkomen,
wat zij dan bijv. verdienen als dienstnieisje, talrijk. Als
men dan weet dat op deze eilanden toch echt wel een in-
komen van ca. NA f. 200 â NA f. 250 nodig is om een
bestaansminimum te verzekeren voor een gezin van man,
vrouw en twee
t
drie kinderen, dan vrees ik dat er hier
op het ogenblik veel gebrek wordt geleden.
Van overheidswege en ook door particuliere instel-
lingen (kerken, service-clubs) wordt veel gedaan om de
ergste nood te lenigen. Voedselacties op feestdagen,
schoolvoedingssystemen; zij vangen veel nood op. Maar
met dat alles wordt de oorzaak van het kwaad niet weg-
genomen.
Ongeschoolde werklozen
De werkloosheid is groot en de kwade gevolgen voor
het algemene welvaartspeil nemen toe. Toch zijn er nog
een Vrij groot aantal open plaatsen die niet door werk-
lozen kunnen worden opgevuld. Dit brengt ons op het
vraagstuk van de grote mate van ongeschooidheid van de
werklozen.
In een situatie waarin de overheid poogt om de infra-
structuur te verbeteren ) en om door middel van het
aantrekken van bedrijven en de bevordering van het
toerisme meer arbeidsplaatsen te scheppen is dit probleem
van ongeschooldheid een extra hanoicap. Bij het enta-
meren van nieuwe projecten de laatste jarn, heeft men
herhaaldelijk gekampt met acute tekorten voor bepaalde
vakmensen. De werkloze arbeiders uit de olie-industrie
hebben vaak een vrij geringe en veel te beperkte scholing,
slechts bruikbaar in een speciale bedrijfstak. Bovendien
zijn Antilliaanse arbeiders nog veel te veel gewend om
onder toezicht te werken en hebben zij te weinig ervaring
opgedaan in zelfstandige vakuitoefening. Daarbij komt
nog dat naar het slechte voorbeeld van de Hollanders
Stel inkomen van een arbeider inclusief sociale lasten op
NA f. 5.000 â f. 6.000 per jaar. Voor 1.000 arbeiders dus NA f. 5
f. 6 mln. Bij een geschatte kapitaalcoëfficiënt van ongeveer 5 vraagt zulks een investering van NA f. 25 & f. 30 mln.
Volgens de toelichting op de Eilandelijke Begroting 1967 van Curaçao verwacht de eilandsoverheid tot aan 1970 dat een
viertal nieuwe grote hotels zullen worden gebouwd, tezamen
werk biedend aan ruim 1.000 personen. Als deze plannen door
–
gaan, schat ik per jaar een toename van de werkgelegenheid in
de hotelsector van 200 â 250 personen. Voor Curaçao alleen,
waar de jaarlijkse aanwas van werklozen als gevolg van de
stijging van de beroepsbevolking op 700 á 800 kan worden
gesteld, zal dus de realisatie van de hotelplannen uitkomst
bieden voor zo’n 30 pCt. van de werkloosheidstoename in de
komende vijf jaren. Binnen het kader van een tienjarenschema (1962-1972) is
hiervoor een bedrag van ca. NA f. 700 mln, uitgetrokken. De
eerste fase van de uitvoering van deze plannen is thans achter
de rug. In totaal heeft Nederland gedurende de afgelopen vijf
jaar voor ca. NA f. 185 mln, steun beloofd in de vorm van
schenkingen, leningen en garanties. Daarnaast heeft het E.E.G.-
Ontwikkelingsfonds een bedrag van NA f. 50 mln. ter beschikking
gesteld. Besprekingen over de financiering van de tweede fase
zijn onlangs afgesloten.
E.-S.B. 26-4-1967
439
thans ook nog de witte-boordenbaantjes in veel hoger
aanzien staan dan de jobs waarbij men vuile handen krijgt.
Nu ziet men de laatste tijd het gevaar van deze ooge-
schooldheid gelukkig in. Er zijn plannen uitgewerkt om
tot een om-, her- en bijscholing te geraken van werk-
lozen. Een voorbeeld van een project op dit gebied dat
veel goeds belooft is het werk dat door de Dienst Arbeids-
zorg op Curaçao wordt gedaan. O.a. is daar een speciale
spoedcursus voor bedienend personeel van hotelbedrijven
gestart, die zeker in een dringende behoefte voorziet als
men weet hoe pover over het algemeen de bediening is
in restaurant en hotel, hetgeen veel wrevel wekt bij toe-
risten.
Overigens ligt in diezelfde hoek nog een terrein braak,
ni. dat van de bediening in de winkels. Op Curaçao bijv.
is de service in de detailhandel slecht. Met uitzondéring
van énkele wereldberoemde juwelierszaken is er een
duidelijke onverschilligheid voor het artikel dat men aan
de man brengt, misschien voor het grootste deel een ge-
volg van de vreemdsoortige assortimenten die men hier
in de winkels aantreft. (In de etalages ziet men band-
recorders broederlijk staan naast schoenen en overhemden;
in dezelfde winkel waar men parfum kan kopen, liggen
pijpen of verrekijkers uitgestald). Ik voorzie dat de zakenlui
hun service wel wat deskundiger en behuipzamer moeten
maken als men hier straks meer Europese toeristen heen
wil lokken. Over het algemeen is men te weinig toeristen-
minded en zal er zeker aan de scholing van winkelpersoneel
nog veel moeten gebeuren.
Gericht onderwijs
Wordt het onderwijs voor de komende generaties nu
wel afgesteld op de eisen van vooral technische vakbe-
kwaamheid en dienstverlening in de toeristensector?
Ik geloof dat deze vraag voor het moment ontkennend
moet worden beantwoord. Na de lagere school is de
meest populaire vorm van onderwijs op de Antillen de
M.U.L.O.-opleiding, geïnspireerd op Hollands voor-
beeld. Ruim
55
pCt. van de jongens en
75
pCt. van de
meisjes, die na de lagere school hun opleiding voort-
zetten, gaan naar de M.U.L.O. toe. Ik weet dat men in
onderwijskringen op de AntilJen niet goed raad weet
met deze vorm van onderwijs. Het M.U.L.O.-examen
geeft de mogelijkheid tot het volgen van M.O., maar
daar is dan ook de praktische waarde in feite mee om-
schreven. Sedert de figuur van de kantoorklerk is uitge-
storven, en hier op de Antillen is dat nog sneller gegaan
dan in Nederland, vooral door de mechanisatie van de
administraties
bij
de oliebedrjven, is het M.U.L.O.-
diploma op zich van weinig waarde bij het vinden van een
baan. Tot nu toe heeft de overheid van Eiland en Land
do’or de uitbreiding van het ambtenarenapparaat veel
M.U.L.O.-mensen opgevangen. Maar ik vrees dat weldra
ook de veel te grote massa van ambtenaren (ca. 9.000 bij
Land en Eilanden) zal worden ,,gestroomlijnd”.
Het ziet ervoor de M.U.L.O.-leerlingen niet best uit.
In 1963 kon op Curaçao 20 pCt. van de geslaagden die
werk zochten geen baan vinden, in 1964 was dat reeds
5
pCt., straks meer dan 30 pCt.? En dan te beseffen dat
er ondanks de daling der activiteiten, bij sommige grotere
bedrijven buiten de oliesector toch nog tekorten waren
aan bijv. goede draaiers of lassers, aan monteurs en elek-
triciens.
Kennelijk worden op het ogenblik niet de mensen
opgeleid waar tenminste nog enige vraag naar is. Dit
blijkt te meer uit de beperkte omvang van het lager tech-
INTERN TRANSPORT
TRA NS P0 RT WER KTUIG EN
Postbus
3, Jutphoas, Tel. (03471) 4 86
nisch onderwijs. Op Curaçao volgt nog geen 30 pCt. van
de jongens na de lagere school het eenvoudig of lager
technisch onderwijs (E.T.S. of L.T.S.). Bovendien is de
afval Vrij hoog, en verdwenen tot voor kort velen vrij
spoedig naar Nederland. Dit laatste verlicht natuurlijk
de werkioosheidslast, maar het heeft ten gevolge dat de
,,vrje reserve” aan enigszins technisch geschoolden zeer
klein is. Voor bedrijven
die vanuit Europa of de Verenigde
Staten het oog laten vallen op de Antillen voor een indus-
trievestiging is dat natuurlijk een groot nadeel. Ook de
uitvoerders van de grote infrastructuurprojecten kampen
met schaarste aan goede vaklieden. Het zal niemand ver-
wonderen als dit jaar bij de uitvoering van grote projecten
buitenlandse specialisten, bijv. metaalbewerkers, zullen
worden ingezet. Het werkgelegenheidseffect is dan voor
een deel verloren voor de eilanden.
De conclusie moet dan ook luiden dat er jammer ge-
noeg te weinig bewuste aansluiting wordt gemaakt tussen
het
onderwijs
en de economische plannen van de Antillen.
Overigens raken we hier een probleem dat steeds weer
opduikt in ontwikkelingslanden; wie ontwerpt een gerichte
onderwijspolitiek, waardoor welbewust het kiezen van
bepaalde opleidingen wordt gestimuleerd en het volgen
van andere vakrichtingen wordt afgeremd of zelfs on-
mogelijk wordt gemaakt?
Naar mijn smaak heeft de econoom zich te lang afzijdig
gehouden van de onderwijspolitiek. Te lang is hij te be-
scheiden geweest over de invloed van de economische
behoefte van een land op de keuze van een onderwijs-
structuur. Het resultaat is dat vooral in ontwikkelings-
landen, maar zeker ook nog in het Westen, goedbedoelende
,,cultuurexponenten” op vage, zweverige gronden adviseren
over vraagstukken, waarin een nuchter aanbod- en vraag-
oordeel uitsluitsel zou moeten geven.
Madurodam van de- staathuishoudkunde
Het blijkt wel uit de aantallen werklozen, waarover in
het voorgaande is gesproken – 15.000 mensen, waar er
per jaar zo’n 1.000 bijkomen – dat de absolute onlvang
van de problemen op de Antillen klein is. Als men trouwens
op de Antitlen komt, valt het dwergachtige van alle zaken
het eerst op. Bijna nergens ter wereld bestaat dan ook
zoals hier de kans om een compiete economie als het
ware in één oogopslag te overzien: een soort Madurodam
van de staathuishoudkunde. Men gaat zich na een wat
langer verblijf echter realiseren dat ondanks hun beperkte
absolute omvang de relatieve importantie van de pro-
blemen zeer groot is. Een werkloosheid van 15.000 mannen
en vrouwen spreekt wellicht niet zo aan, een werkloos-
heidspercentage van 25 (tot 33) zegt voldoende.
De geringe omvang van de Aiitilliaanse samenleving
kan in de toekomst het grote struikelblok zijn voor een
spoedig economisch herstel. Zagen we hiervoor het
,,teveel aan handen” (de werkloosheici), in een tweede
artikel zal blijken uat het ,,te weinig monden” (cie kleine
marktomvang) als een fundamentele handicap deze
economie frustreert.
Curaçao.
Drs.
C.
J. BRAKEL.
Ontwikkelingshülp en reclame *
T
OT besluit van wat Drs. B. Goudzwaard – in zijn
artikel ,,Om de koers van het sociaal-economisch be-
leid”
1)
– noemt: een vluchtige selectie uit het ver-
kiezingsprogramma van de Anti-Revolutionaire partij,
besteedt
hij
enkele alinea’s aan de ontwikkelingshulp.
Het zou niet op mijn weg liggen – ware dit een zuiver ver-
kiezingsbetoog – een opmerking hierover te maken.
De plaatsing in
E.-S.B.
en ook de min of meer ,,eco-
nomische” bewoordingen waarin een en ander is gesteld,
geven mij aanleiding enkele aantekeningen te maken.
Mijn kritiek richt zich niet tegen de ontwikkelingshulp
zelve, doch veeleer tegen enkele ten gunste van de ont-
wikkelingshulp aangehaalde argumenten en de wijze waar-
op deze hulp zou zijn te financieren. Het verheugt mij dat
de heer Goudzwaard geen pleitbezorger is voor een fixatie
van de ontwikkelingshulp op een bepaald percentage van
het nationaal produkt. Hij verzuimt echter een alternatief
aan te geven, zoals bijv. de opnamecapaciteit van de
ontwikkelingslanden of iets dergelijks. Goudzwaard komt
tot wat hij in navolging van Abraham Kuyper noemt:
architectonische kritiek op onze maatschappij. Ik betwijfel
of deze architectonische kritiek bedoeld is als alternatief
voor of aanvulling op de afzondering van een bepaald
percentage van het nationaal produkt voor de zgn. ont-
wikkelingslanden. Deze kritiek luidt als volgt: er bestaat
een structurele mondiale disharmonie in het economisch
leven. De ontwikkelde landen kenmerken zich door een
zekere mate van verspilling door minder urgente of zelfs
volkomen overbodige behoeften te bevredigen of te sti-
muleren, terwijl in de ontwikkelingslanden een tekort be-
staat aan middelen ter bevrediging van de noodzakelijke
behoeften. Er is een laakbare structureel-bepaalde corre-
latie tussen enerzijds de mate van ,,bloei” van onze onder-
nemingsgewijze produktie en anderzijds de mate, waarin
men materialistisch aan eigen ,,quasi”-behoe.ften voorrang
verleent boven reële behoeften van anderen.
Ik ben enigszins geschrokken van deze betoogtrant.
Men ontdekt eerder de theologiserende, ascetische Calvi-
nist, dan de econoom achter deze bewoordingen. Er wordt
echter een begrippenapparaat gehanteerd, dat volledig is
gebaseerd op en uitgaat van onze ontwikkelde i.c. Westerse
wereld. Het zal de heer Goudzwaard bekend zijn, dat het
begrip ,,reële” behoeften niet alleen tijdgebonden, doch
ook plaatsgebonden is. M.a.w. wat in de ene maatschappij
reëel is, is in de andere irreëel, misschien quasi. In zijn
bewoordingen beluister ik de wens de ontwikkelingslanden
een ontWikkelingsniveau te geven, dat gelijk
is aan dat der
ontwikkelde landen. Ik betwijfel of dit haalbaar is, althans
op korte termijn, en of dit ook door de ontwikkelingslanden
gewenst wordt. M.i. wensen zij eerder een niveau dat
– hoe anders misschien ook –
vergelijkbaar
is met de
ontwikkelde landen. Moge Goudzwaard dit een woorden-
spel vinden, blijft de vraag wat hij onder quasi-behoeften
wenst te verstaan. Het gebruiken van de term ,,quasi”
impliceert dat hij een criterium heeft kunnen vinden om de
behoeften te meten; of is het slechts een intellectueel
constateren?
Ik meen eveneens een theologiserende of – zo er be-
zwaar bestaat tegen deze term – een ethische stellingname
te beluisteren in de zinsnede, dat onze Westerse samen-
leving de ingebouwde tendens heeft de mens ,,op te voeden
tot begeren”, d.w.z. te stimuleren tot een materialistische
levensstijl ten koste van anderen. Met name dit laatste:
ten koste van anderen, geeft mij enige problemen. Goud-
zwaard doelt hier kennelijk op de minder bedeelde ont-
wikkelingslanden. Wij hebben echter – gelukkig – in
onze Westerse wereld gezien, dat er op een bepaald moment
aandacht werd bésteed aan de minder bedeelden in de
maatschappij. Men behoeft slechts te denken aan de
sociale politiek en de via de belastingen te voeren inkomens-
politiek. In onze Westerse maatschappij is het, enkele
achterhoedegevechten daargelaten, toch ook geen probleem
meer dat gelden t.b.v. ontwikkelingshulp opgebracht
dienen te worden. Het opvoeden
ten koste van
anderen
lijkt mij een te boude uitspraak.
N
A deze meer inleidende bezwaren kom ik tot iets
waarover ik misschien niet geschreven zou hebbeq
ware het niet dat Goudzwaard hierop in ander
verband terug is gekomen
2).
Schrijvende over de finan-
ciering van de ontwikkelingshulp meent hij dat een soort
belasting op reclame tot de mogelijkheden behoort. Het
blijkt dat niet voor niets de reclame aan een bestemmings-
heffing dient te worden onderworpen. Er is volgens Goud-
zwaard een onderscheid in informerende, rivaliserende en
pousserende reclame. Slechts de informerende reclame
wordt aanvaardbaar geacht.
Ik wil enkele bezwaren naar voren brengen tegen de
heffing van een belasting op reclame. Deze belasting legt
een direct aanwijsbaar verband tussen de reclame en de
ontwikkelingshulp. Het is een soort boetedoening voor
een zondige uitwas van onze maatschappij. Het ware
consequent – deze redenering volgend – de reclame
geheel te verbieden en de
bedrijven
extra te belasten.
Praktisch is dit niet uitvoerbaar omdat, eenmaal een
verbod ingesteld hebbende, de belastingverdeling over de
bedrijven vrij willekeurig kan worden. Is eenmaal de weg
gekozen om de reclame te belasten – dan weet de heer
Goudzwaard net zo goed als ieder ander – dat zal worden
getracht deze extra last te ontgaan of te verschuiven (dit
is wellicht de matérialistische levensstijl ten koste van
anderen). Men kan de last ontgaan door om te zien naar
andere middelen (tijdelijke prjsreducties, meer vertegen-
woordigers, premies aan tussenhandel e.d.). Men kan de
last verschuiven door de belasting in de eindprjzen (consu-
mentenprijzen) door te berekenen (vergelijk de omzet-
belasting).
Ik meen dat het heffen van een reclamebelasting een
vrij willekeurige werking zal hebben. Ik meen ook dat het
heffen van een dergelijke belasting weinig heilzaam zal
zijn voor de ontwikkelingshulp. Het opleggen van afzon-
derlijke lasten aan het Nederlandse volk ten gtinste van de
ontwikkelingshulp, zoals gesteld in het verkiezingsprogram-
ma van de groepering waartoe de heer Goudzwaard
* De auteur van dit artikel is secretaris van de commissie
ontwikkelingslanden van de C.H.U. (red.).
1
)In het Verkiezingsnummer van E.-S.B., 1
februari
1967, blz.
1411142.
/
2)
Zie
Ariadne,
no. 8, van
22
februari
1967,
bLz.
255, 256.
E.-S.B. 26-4-1967
441
behoort, kan noodzakelijk zijn. Men moet echter voor-
zichtig zijn bij het uitkiezen van objecten waarop de
belasting zal worden geheven. Met evenveel recht kan
worden gepleit voor een extra inkomstenheffing, hetgeen
nog de charme heeft, dat hierin het draagkrachtprincipe
is verwerkt.
De heer Goudzwaard zal mij tegenwerpen, dat ik hier
–
iiiede niet de vinger heb gelegd
bij
de wonde plek in onze
maatschappij. Ik moge hem erop wijzen dat er nog een
paradox – zoals er zovele bestaan in onze maatschappij
aanwezig is. Een teruggang in de groei van de ontwikkelde
economieën zal onvermijdelijk een vermindering inhouden
van de fondsen welke ten goede komen aan de ontwikke-
lingslanden. De ontwikkelingslanden
zijn
dus niet gebaat
bij een stremming van de Westerse ontwikkeling, doch
veeleer bij een (verhoogde) overdracht van middelen.
Een extra heffing – waarbij het de vraag blijft of het
psychologisch gezien verstandig is een ontwikkelings-
heffing als zodanig in te stellen; denkbaar is ook een ruimere
inkomstenheffing met financiering van de ontwikkelings-
hulp uit de algemene middelen – heeft als voordeel dat
het reeds gereleveerde draagkrachtbeginsel word t gehan-
teerd en dat de burgers zelf tot een, misschien andere,
ordening van hun behoeften komen. Belastingtechnisch
lijkt mij een heffing op inkomens, als zodanig, ook gemak-
kelijker dan de bij wijze van voorbeeld gekozen heffing
op reclame.
D
E heer Goudzwaard heeft zich
kennelijk
geen voor-
stelling gemaakt van de reclame in de ondernemingen
van onze maatschappij. Bij de klassieke economen
zal men geen rol zien toebedeeld aan de reclame. Het
vrije spel van vraag en aanbod resulteert in een marktprijs.
Het verbreken van deze relatie geeft ruimte voor de reclame.
M.a.w. een verbroken communicatie autoriseert het
bestaan van bepaalde soorten reclame. A. Marshall maakt
een onderscheid in ,,constructive” en ,,combative adver-
tisements”, een onderscheiding die wij terugvinden in
informerende, pousserende en rivaliserende reclame
afgezien van, maar dit is misschien een detail, het verschil
tussen ,,advertisements” en reclame. Bij Marshall treft
men een
afwijzing
van de ,,combative” reclame, zijnde
,,social waste”. Ik vraag
mij
af, welke criteria er gebruikt
zullen moeten worden om een
dergelijk
verschil in reclame-
uiting te kunnen registreren. Het verschil tussen pous-
serende en rivaliserende reclame is uitermate moeilijk
vast te stellen, temeer daar vergelijkende reclame, althans
in Nederland, tot de uitzonderingen behoort. Dit verschil
zal de heer Goudzwaard wellicht niet interesseren, omdat
beide vormen in het verdachtenbankje zitten. Blijft het ver-
schil tussen de informerende reclame en-de andere vormen.
Langzamerhand is men ook in reclamekringen – tot
de overtuiging gekomen, dat één der hoofdfuncties van de
reclame dient te zijn: het vervullen van een goede com-
municatie. Het effect van de reclame dient dan ook niet
te worden afgelezen in termen van omzet (,,the cash bel!
rings”). Het merkwaardige feit doet zich voor dat vooral
buitenstaanders geneigd zijn bij reclame direct te denken
aan de omzetverhogende werking alleen, eventueel ten
koste van anderen. De reclame behoort – met andere de
ondernemer ten dienste staande instrumenten
bij te
dragen in een verhoogd resultaat. De heer Goudzwaard
zal in zijn schuldigverklaring van onze huidige Westerse
maatschappij dan tot de conclusie moeten komen, dat
elk van deze instrumenten dienen te worden belast,
althans voor zover niet informatief werkende. Met de
heer Goudzwaard kan ik het eens zijn, dat er verspillingen
kunnen optreden, ook bij het maken van reclame. Micro-
economisch gezien is het de taak van dè ondernemers
om deze zo klein mogelijk te doen zijn. Macro-economisch
gezien is het een kwestie van appreciatie van onze maat-
schappijvorm.
Ter voorkoming van misverstand wil ik er ten slotte
op wijzen, dat ik geen enkele kritiek heb op het geven van
ontwikkelingshulp als zodanig. Integendeel.
Breukelen.
Drs. B. G. KLEIN WASSINK.
Naschrift
I
N zijn gewaardeerde reactie heeft Drs. Klein Wassink
zowel mijn argumentatie t.a.v. de ontwikkelingshulp
aangevochten, als de daaruit voortvloeiende suggestie
van een ,,bestemmingsheffing” op reclame. Graag ga ik
op beide punten een ogenblik nader in.
Allereerst zou ik willen opmerken, dat mijn betoog over
de ,,architectonische kritiek” op onze samenleving inder-
daad niet losstaat van een zeker ongenoegen, dat ik ten
aanzien van de meeste discussies over ontwikkelingshulp
gevoel. -Deze discussies komen tot nu toe niet veel verder
dan de vraag, of 1 of 2 pCt. van ons nationaal inkomen
aan ontwikkelingshulp moet worden besteed en of die
hulp multilateraal of bilateraal moet worden gegeven.
Enigszins gechargeerd voorgesteld doen deze discussies
mij denken aan de befaamde vraag uit de vorige eeuw,
of men een bedelaar aan de deur alleen een ,,bete broods”
behoeft te geven, ofwel een morele verplichting bestaat
hem ook voor de duur van één nacht huisvesting te ver-
lenen.
Waarom dit voorbeeld? Omdat, evenals toen, de hulp-
verlening van thans mi. te zeer wordt getrokken in de
sfeer van de liefdadigheid, in de sfeer van een charitatief
gebaar, dat in zijn omvang beperkt blijft door wat wij zelf
,,overhouden” na al onze andere behoeften te hebben
vervuld. Dit is naar mijn mening géén adequaat antwoord
op de nood der ontwikkelingslanden, evenmin als in de
vorige eeuw de sociale kwestie zo tegemoet kon worden
getreden. De huidige meningsvorming rond de ontwikke-
lingshulp is nog niet veel verder dan men in de vorige
eeuw was, toen men op de sociale kwestie veelal reageerde
in de trant van ,,het kommetje soep van de diaconie”.
Vandaar, dat ik het noodzakelijk achtte, in mijn artikel
het vraagstuk van de toenemende kloof tussen arme en
rijke landen te plaatsen in het licht van een ,,architec-
tonische kritiek” op onze samenleving, evenals Kuyper
in zijn tijd dat t.a.v. de sociale kwestie noodzakelijk vond.
Deze kritiek richt zich daarbij thans op die factoren in
onze Westerse samenleving, welke de structurele
oorzaak
vormen voor de nog steeds plaatsvindende verwijding
van de kloof tussen arme en rijke landen.
De heer Klein Wassink heeft klaarblijkelijk uit mijn
betoog opgemaakt, dat ik toenemende welvaart en luxe
(1.1W.)
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico: aandelen
442
als zodanig afkeur; hij spreekt
immers van de betoogtrant
van een theologiserende, as-
cetische Calvinist. Niet tegen
welvaart als zodanig richtte
zich echter mijn betoog, maar
tegen een stimulering van wel-.
vaart, die geschiedt
temidden
van een wereld vol reële en
-”
”
bittere bestaansnood. Tegen
dit reliëf van diepe armoede
durf ik rustig, ook als christen,
het politieke waarde-oordeel
aan, dat veel van onze
Westerse behoeften quasi-behoeften zijn. Daarmee bedoel
ik dus met name behoeften, die in mate van dringendheid
zover achterop komen, dat zij bij een mondiale schaarste
aan produktiemiddelen hebben te wijken voor de vitale
primaire levensbehoeften van anderen.
De heer Klein Wassink heeft mij er daarbij niet van
overtuigd, dat een opvoering van onze welvaart zonder
meer als voordelig voor de ontwikkelingslanden kan worden
beschouwd – omdat hierdoor de mogelijkheden tot
financiële overdracht van gelden zouden toenemen.
Wanneer men ‘een kloof wil verkleinen, moet men hem
mi. niet eerst opzettelijk verwijden. Veel reëler lijkt het
mij toe, wanneer door een afremming van de behoeften-
stimulansen
in de rijke landen een deel van de autonome
groei van hun produktiecapaciteit wordt vrijgemaakt
voor een overheveling naar, en een inzet in ontwikkelings-
landen. Daartoe is nodig, dat de keuze tussen onze eigen
welvaart en de armoede van anderen institutioneel een
plaats krijgt in alle belangrijke stadia van ons inkomens-
vormings- en -verdelingsproces. Bovendien zal de ont-
wikkelingshulp moeten worden geïntegreerd in het
totale
overheidsbeleid, ook waar dit op zgn. typisch binnen-
landse vraagstukken (zoals onderwijs, fiscaal beleid)
betrekking heeft. De ontwikkelingshulp zal in onze eco-
nomie m.a.w. niet langer als randverschijnsel, maar als
centrale ,,
issue” moeten gaan fungeren!
Hiermede heb ik m.i. tegelijkertijd een antwoord gegeven
op de vraag van Drs. Klein Wassink, of de ,,architec-
tonische kritiek” al dan niet fungeert als een alternatief
voor de 2 pCt. ontwikkelingshulp. De wegen, die via deze
architectonische kritiek in het zicht komen, vormen m.i.
de enige mogelijkheid om op de duur tot hôgere percen-
tages dan 2 te geraken. Via de geijkte weg van ontwikke-
lingshulp als ,,overschot vân onze weelde” mogen we blij
zijn, wanneer we nog eens, in de verre toekomst, 1 pCt.
of 14 pCt. bereiken. We komen pas verder, wanneer de
structuur
van onze samenleving op bepaalde punten is
omgevormd.
D
AARBIJ is ten aanzien van de concrete wegen om
dit doel te bereiken, uiteraard zeer wel verschil
van mening mogelijk. De door mij gedane suggestie
van een soort belasting op reclame geef ik graag voor
een betere; ik heb deze suggestie dan ook zeer voorzichtig
geformuleerd. Dit wil echter niet zeggen, dat ik reeds nu
(I.M.)
door de bezwaren van de heer Klein Wassink van de
onjuistheid van deze suggestie overtuigd zou zijn.
Om te beginnen: natuurlijk zal ook deze belasting
worden afgewenteld door de producent. Maar is dat een
bezwaar? Wanneer zij wordt afgewenteld op de consu-
ment, gaat zij naar haar effect fungeren als een soort
omzetbelasting op luxe en semi-luxe goederen; t.a.v.
noodzakelijke levensbehoeften wordt immers niet of
nauwelijks pousserende of rivaliserende reclame bedreven.
En juist voor de luxe en semi-luxe behoeften geldt m.i.,
dat zij zeker geen hogere economische prioriteit hebben dan
de primaire levensbehoeften in de ontwikkelingslanden.
Evenmin geloof ik, dat zulk een belasting een wille-
keurig element in ons belastingstelsel zou introduceren.
Men kan haar beschouwen als een soort tariefdifferentiatie
naar de door reclame aan het produkt toegevoegde waarde.
Ook in de omzetbelasting groeit men qua systeem naar
een belasting op de toegevoegde waarde toe.
Natuurlijk kan de fiscale wetgever niet een precies
onderscheid maken tussen reclame van overwegend infor-
matief karakter – die ook ik in principe van belasting
zou willen vrjwaren – en reclame, die primair uit is op
het verwerven van het marktaandeel van anderen en/of in
hoofdzaak van ,,persuasive” behoeften scheppend karakter
is. Hier zal een fiscaal criterium moeten komen. Dit kan
men vinden door bijv. de reclame-uitgaven pas belastbaar
te doen zijn, wanneer zij een bepaald percentage van de
totale produktiekosten te boven gaan, of zich bij belasting-
heffing te beperken tot degenen die gebruikmaken van
bepaalde ,,dure” media, zoals radio en televisie. Ik geef
graag toe, dat dit vrij grove criteria zijn, maar bij een billijk
tarief zijn ze m.i. als eerste uitgangspunt aanvaardbaar.
Mijn bedoeling is namelijk geenszins, de reclame als
fenomeen uit onze economische orde te verdrijven; die
orde is zonder reclame welhaast ondenkbaar. Maar wel
hoop ik, dat op deze wijze
cumulatieve
tendenties in het
aandeel van de reclame in onze nationale bestedingen
– zoals die in de Verenigde Staten zijn opgetreden – op
langere termijn worden tegengegaan. Wanneer die cumu-
latieve tendenties uitblijven, ontstaat een minder sterk
kunstmatig opgeschroefd behoeftenpeil, en daarmede
ook de economische mogelijkheid om op de duur tot een
zekere versmalling van de welstandskloof t.o.v. de ont-
wikkelingslanden te geraken.
Schoonhoven.
B. GO1JDZwAARD.
(I.M.)
VEREENIGD BEZIT VAN 1894
E.-S.B. 26-4-1967
443
Hoe komt iemand
aan het idee
…
dat wij
een “wetenschappelijke”
cornputerindustne zijn?•
Wetenschap is onze kracht. Zolang dât de betekenis is:
akkoord. Maar als het wil zeggen dat wij vooral computers zouden
ontwikkelen voor wetenschappelijke toepassingén :het
tegendeel is waar.
Onze
computers zijn vôör alles ontwikkeld
voor automatisering op administratief gebied. Ze worden vooral
ingezet bij industriële en commerciële ondernemingen. In
verschillende Westeuropese landen. Vanwaar dan
“wetenschappelijke”? Dat wordt u snel duidelijk. De eerste
computers, die wij ontwikkelden – meer dan tien jaar geleden –
kregen een wetenschappelijke taak. Al waren ze minstens even
goed voor administratieve informatieverwerking. Door diverse
mogelijkheden. Met name op het gebied van de randapparatuur.
Bij onze huidige serie computers ligt het accent op
AUT0MAT1EREN + VOORUITZIEN = DENKEN AAN ELECTROLOGICA’ administratieve toepassingen.
Hoewel ernog steeds EL-computers worden ingezet
ELECTRD LDGICA.
voor .zeer specialistische, wetenschappelijke appli-
caties. Pleit het niet voor onze computers, dat ze die
uiteenlopende taken even goed vervullen?
Wij dachten van wel.
Zéker omdat die tendens zich duidelijk aftekent. Er
is een ontwikkeling naar het gebruik van één ma-
chine voor wetenschappelijke èri administratieve
toepassingen.
“Wetenschappelijk?” Ja, al zijn we meer dan weten-
schaDDeliik alléén.
ogica, Stadhouderspiantsoen 214,
•
070 – 51 46 41.
Doelmatigheid versus rechtvaardigheid
De ideeën van een ex-Staatssecretaris
E
LKE oproep tot eenvoud, doelmatigheid en door-
zichtigheid vindt dezer dagen gretig gehoor. Zo ook
het voorstel tot vereenvoudiging van ons stelsel van
loon- en inkomstenbelasting, dat (de toen demissionaire
en nu ex-) Staatssecretaris van Financiën, Dr. W. L. G. S.
Hoefnagels, heeft gedaan in zijn rede voor het Neder-
lands Katholiek Werkgeversverbond op 25 oktober jl.
Men moet sterk in zijn schoenen staan om de waarde van
voorstellen, de doelmatigheid beogende, in twijfel te durven
trekken. Dit laatste nu deed op 8 april jI. Prof. Dr. J. H.
Christiaanse in een voordracht voor de Vereniging voor
Belastingwetenschap. Wij zullen in het onderstaande, na
eerst de essentie van Hoefnagels’ plan te hebben aangeduid,
ingaan op enkele van Prof. Christiaanses bezwaren; de
volledige tekst van zijn rede verschijnt binnenkort in druk ‘).
Hoefnagels’ voorstel
Naar de mening van Hoefnagels ligt de eigenlijke oor-
zaak van de ingewikkeldheid van ons belastingsysteem in
het hoge marginale tarief. Immers, dit heeft geleid tot
sterke aandrang aftrekposten of bijzondere tarieven te
creëren alsmede tot de neiging door middel van allerlei
ingewikkelde constructies belasting te ontgaan, hetgeen de
fiscus er weer toe heeft gebracht vele gedetailleerde maat-
regelen te ontwerpen ten einde zulks te voorkomen. Boven-
dien is er dan nog het parlement dat voor allerlei deel-
belangen op speciale regelingen aandringt. De ondoor-
zichtigheid van ons systeem van inkomsten- en loon-
belasting is zodoende groot (en de perceptiekosten hoog).
Op zichzelf is daarom iedere poging tot vereenvoudiging
van het stelsel toe te juichen.
Hoefnagels koppelt zijn poging aan het heffingsysteem-
A.O.W. Hij ziet een mogelijkheid voor dat deel van het in-
komen dat ook onder de heffing van de A.O.W.-premie
valt (het huidige premie-inkomen hiervan is nu maximaal
f. 14.050) de verschillen in inkomensbegrip, tariefopbouw
en kinderaftrek tussen I.B.- en A.O.W.-heffing glad te
strijken en aldus voor de massa van de belastingplichtigen
een vereenvoudiging in te voeren. Deze komt neer op een
laag proportioneel I.B.-percentage tot een zekere inkomens-
grens, waardoor heffing A.O.W. én belasting in één percen-
tage zouden kunnen worden geïnd. Een laag proportioneel
percentage betekent ook een laag marginaal percentage,
waarmee de bestaande verfijningen bij de vaststelling van
het inkomensbegrip zouden kunnen worden gemist.
Hoefnagels’ voorstel komt in concreto hierop neer:
a.een proportioneel tarief voor de eerste f. 14.000 van
9 pCt. voor gehuwden;
over de tweede schijf van f. 14.000 tot f. 20.000 het oude
tarief plus 5 pCt.;
het meerdere van het inkomen boven f. 20.000 wordt
volgens het bestaande tarief belast
2);
het aantal tariefklassen wordt tot twee teruggebracht:
gehuwd en ongehuwd; de laatste zou dan enige procen-
ten meer dan 9 pCt. over de eerste f. 14.000 moeten
gaan betalen;
voor gehuwden met kinderen zou voor de dan vervallen
kinderaftrek compensatie moeten worden gezocht in
een verhoging van de (belastingvrij geworden) kinder-
bijslag;
compensatie voor de eveneens vervallen belastingvrije
voet vindt buiten de I.B. en L.B. plaats (hogere A.O.W.-
uitkeringen, beurzen e.d.);
vervanging van de vele aftrekposten door één algemeen
procentueel forfait.
Christiaanses bezwaren
Christiaanse verhult geenszins dat hij blij is met het doel
van Hoefnagels’ voorstel, de vereenvoudiging van het sys-
teem, en acht het plan uit dezen hoofde dan ook zeer
waardevol. Hij oppert echter een aantal belangrijke be-
zwaren die wij, voor zover wij deze delen, hieronder willen
noemen of aanvullen.
Naar de mening van Christiaanse loopt Hoefnagels te
gemakkelijk heen over ,,de fundamentele verschillen tussen
belastingen èn de heffingen, die in het kader van onze
volks- en werknemersverzekeringen worden opgelegd”.
Christiaanse ziet in de wens om tôt een verdergaande
samenbundeling van sociale verzekering en belasting te
komen ,,een politiek vooroordeel”. Wij laten dit –
overigens zeer belangrijke – principiële punt liever rusten,
omdat onze mening toch niet meer kan zijn dan één die
onze uiteindelijk ook politiek bepaalde, visie refiecteert.
Wij beperken ons daarom tot de meer objectief waarneem-
bare manco’s in Hoefnagels’ plan, waarover een zeker
communis opinio kan bestaan.
In nevenstaande grafiek worden de absolute en margi-
nale percentages van Hoefnagels’ plan (zonder de compen-
satieregelingen) vergeleken met die van het jongste eind-
tarief, zoals dat – nieuwe regeringswisselingen voorbe-
houden – in 1968 in zijn totaliteit van kracht zal zijn.
Ten gevolge van het proportionele tarief beneden de
veertien mille zijn tot die grens Hoefnagels absolute en
Tezamen met een bij dezelfde gelegenheid door Prof. Dr
Th. A. Stevers geleverde, meer macro-economische, kritiek op
het voorstel-Hoefnagels, beide in de door Kluwer uitgegeven
reeks ,,Geschriften yan de Vereniging voor Belastingweten-
schap”. Prof. Christiaanse was zo vriendelijk ons inzage te
verlenen van zijn manuscript.
Voorbeeld: iemand met een inkomen van f. 40.000 zou aan
belasting betalen: 9 pCt. van f. 14.000 +
5
pCt. van f. 6.000 +
(belasting volgens huidige tabel over f. 40.000 – dito over
f. 14.000).
(I.M.)
staalconstructies
DE VRIES ROBBEc0
metalen ramen en deuren
GORINCHEM
446
55
50
45
40
35
30
25
20
15
10
marginale percentage aan elkaar gelijk, daarna gaat het
absolute percentage stijgen en het absolute percentage van
het eindtarief steeds verder naderen, maar het als limiet
houden, m.a.w. bij Hoefnagels betaalt men dus, wanneer
men een inkomen van meer dan f. 8.000 heeft,
in totaal
minder belasting dan onder het eindtarief.
Omdat aan Hoefnagels’ ideeën een vereenvoudiging van
het
marginale
tarief ten grondslag ligt, is het verdere ver
–
loop van het marginale percentage voor ons het meest
interessant. Welnu, bij f. 14.000 maakt het een enorme
(discontinue) sprong: van 9 pCt. naar 32,5 pCt. en ver-
volgens oplopend tot 40 pCt. bij f. 20.000; het maakt dan
weer een kleinere sprong, nu naar beneden, en krijgt daarna
dan hetzelfde grafisch verloop als het marginale percentage
onder het eindtarief. Christiaanses oordeel hierover, waarbij
wij ons van harte aansluiten, is zeer negatief.
,,In stede van het doortrekken van de tegemoetkoming in
de steilte van de progressie voor personen met inkomens boven
de f. 14.000 wordt een groot deel van deze groep geconfron-
teerd met een nog steilere progressie dan thans
……
Aan-
vaarding van de gedachte-Hoefnagels ten aanzien van de
f. 14.000 zal mi. de tegenstellingen in ons volk tussen bepaalde
inkomensgroepen èn de frustratie ten aanzien van de overheid
eer doen toenemen dan afnemen”.
In feite wordt de verlaging van het marginale tarief be-
neden de veertien mille gekocht met een verhoging van
het marginale tarief voor de inkomens tussen f. 14.000 en
f. 20.000. Een vreemde zaak en een willekeurige dis-
criminatie.
Hoefnagels doet afstand van het internationaal aan-
vaarde belastingvrije minimum, de zgn. vrije voet, een
maatregel dus die (zie grafiek) de inkomens beneden de
f. 8.000 treft. Weliswaar biedt hij daarvoor enige compen-
satieregelingen (o.a. voor bejaarden en gehuwde bursalen)
maar loopt toch wel heel gemakkelijk heen over de pro-
blemen met betrekking tot wat wij maar gemakshalve de
,,gewone” loontrekker zullen noemen met de opmerking:
,,Aangezien gehuwde werknemers zonder kinderen
3)
vrij-
wel zonder uitzondering het minimumloon genieten, blijven
er weinig te compenseren gevallen meer over en daarvoor
zijn oplossingen denkbaar”. Die oplossingen geeft hij niet
aan. Bovendien is het minimum loon nog altijd bepaald
geen f. 8.000 en tot die grens zal toch onder Hoefnagels’
tarief moeten worden gecompenseerd.
Niet duidelijk is waarom Hoefnagels wél de kinder-
aftrek voor inkomens beneden de f. 14.000 wil afschaffen
(en vervangen door een verhoging van de kinderbijslag),
maar niet voor de inkomens boven die grens, terwijl zijn
oorspronkelijke opzet toch is over de gehele linie vereen-
voudigingen in te voeren. Christiaanse vraagt zich in dit
verband af waarom een proportionele zone mét kinder-
aftrek, en dan in de technische vorm van inkomens-
aftrekken, niet mogelijk is (en doelmatiger).
Ten einde tot een vereenvoudiging van het inkomens-
begrip te komen, stelt Hoefnagels een algemeen forfait
voor van buy. 20 pCt. met een maximum van f. 2.800; met
de mogelijkheid dit in het propôrtioneel tarief te verwerken.
Grafische voors€eliing van het verloop van de inkomsten-
belastingpercentages volgens tariefgroep II
(gehuwden zonder kinderen)
II
percentage
–
mEen mli
mH
/E_
absoluut vigs. eindtariet
gE = gemiddeld vigs. eindtarief
Z
aH = absoluut vlgs. Hoelnagels
g i = gemiddeld vigs. Hoefnagels
1
1L
35
40
be1astbaar inkomen.
Dit zou dan, uitgaande van een forfait van 20 pCt., van
9 tot ca. 7 pCt. kunnen dalen. Voor inkomens boven de
veertien mille blijft Hoefnagels nog al vaag.
Christiaanse acht een algemeen overkoepelend forfait
veel te grof omdat de uitgaven voor persoonlijke ver-
plichtingen en de buitengewone lasten zeer sterk van geval
tot geval kunnen verschillen. De materiële gelijkheid tussen
de belastingplichtigen zou aldus tekort worden gedaan.
E
EN zekere charme is Hoefnagels’ voorstellen niet te
ontzeggen; de sobere lijnen van zijn bouwsel zijn verre
te prefereren boven de barok van ons huidige in-
komstenbelastinggebouw. Het zal echter ook functioneel
moeten zijn; aan l’art pour l’art in de fiscale sfeer bestaat
geen behoefte. Een andere kracht die aan ons belasting-
recht vorm geeft, de rechtvaardigheid, wordt onvoldoende
recht wedervaren. En dat is veel belangrijker dan welke
vormschoonheid ook.
Het introduceren van een grens waarbeneden het margi-
nale tarief proportioneel en waarboven hetsterk progressief
is, draagt reeds het element van een zekere willekeur in
zich, nog geheel afgezien van de feitelijke keuze van grens-
lijn. Aan het rechtvaardigheidsaspect doet ook het alge-
3)
Gehuwde werknemers met kinderen acht hij voldoende
gecompenseerd door de in zijn voorstel opgenomen verhoging
van de kinderbijslag.
(1. M.)
E.-S.B. 26-4-1967
447
meen forfait onrecht. Je kan niet alle belastingplichtigen
op een kluitje gooien
4)
en dan een min of meer gemiddelde
aftrekpost creëren. Het is buy, onrechtvaardig aan hem,
die net boven de loongrens voor de ziekenfondsverzekering
zit, door de woningnood tot het kopen van een huis (met
een dure tophypotheek) is gedwongen en veel reis- en
andere verwervingskosten heeft, een zelfde procentueel
forfait toe te staan als aan zijn collega, die een paar hon-
derd gulden minder verdient en daarmee wel ,,in het fonds
zit”, die voorts in een (relatief goedkope) woningwet-
woning huist en twee straten van zijn kantoor afwoont.
De groep beneden de f. 8.000 is absoluut, de groep
tussen
S.
14.000 en f. 20.000 marginaal het kind van de
(Hoefnagels)rekening. De compensatieregelingen voor de
eerste categorie zijn onvoldoende uitgewerkt en op het
eerste gezicht ontoereikend. Vele voordelen van het propor-
tionele tarief slaan in nadelen om wanneer zij de willekeurige
grens van veertien mille zijn gepasseerd. Zolang een wer-
kend echtpaar beneden die grens blijft, is het voor de
vrouw dankzij het marginale tarief inderdaad aantrekkelijk
te blijven werken (geen latere
aanslag). Zodra het gezamen-
lijk inkomen echter meer
dan f. 14.000 gaat worden,
wordt (a) de animo van de
vrouw om te blijven werken
t.g.v. het hoge marginale ta-
rief veel geringer en rijzen (b)
er problemen met betrekking
1
tot de loonbelasting: wanneer
1
VolI,dig, co,c,,t,,tl,. triot, o,tga,t de dldg.nt. NI.toa,tgiot h,t pubii,k. EO, harmonisch .am.n.p.t wit
i5o
o.rra.nnd
r.Suiia,ts Bijoo,d,ro o,nd,cht krijgt ook Uw advertentie In rat naktijd.
.ch,ilt. Ee, tijdschrift wordt gat,,,,
t,
een matige .1,.,.
uitstek de oiegonh,id om U. vertoopbood.ch
.p t.
Daarom ed,,,te,,n oloede inédt bedrijven. mat groeiend .cw
ce.. 1fl OOhiijdetih,ilIOtil
moet men ophouden proportioneel 1.b. in te houden?
Dezelfde vraagstukken rijzen ten aanzien van de bijzondere
beloningen en het vervullen van twee dienstbetrekkingen.
Deze bezwaren zijn alle terug te voeren op ons hoofd-
bezwaar: de willekeurige grens van veertien mille en het
hoge marginale tarief (van
32,5
tot 40 pCt.) voor de eerste
zesduizend gulden daarboven.
Niet duidelijk is ons in hoeverre het yoorstel van de ex-
Staatssecretaris het produkt is van een eigen inval (hobby
zo men wil) dan wel de weerspiegeling van een meer
algemene tendens op Financiën. Als het eerste het geval is,
dan is ons de val van het Kabinet-Cals in dit opzicht niet
onwelgevallig.
. dR
4)
Wat Hoefnagels in feite doet, getuige ook zijn opmerking:
,,Naarmate mèn dus de draagwijdte van de regeling vergroot,
wordt het over één kam scheren van alle gevallen meer gemoti-
veerd”. Hoefnagels’ rede is verschenen bij Samsom als no. 48
in de serie ,,Geschriften Recht/Bestuur/Economie”, 16 blz.,
f. 2,50.
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
– –
__ —-
– –
Wij verkopen een belangrijk assortiment verpakte
levensmiddelen op de binnen- en buitenlandse markt.
Binnen de marketing-groep bestaat nu behoefte
aan een
• functionaris
1
die belast zal worden met
1 documentatie en
1
cornmercieledeskresearch
1
Hij zal commerciële gegevens uit binnen- en
I
buitenland verzamelen, systematiseren en analyseren.
Voor deze functie, waarvoor een ruim salaris.budget
I
beschikbaar is, gelden de volgende sollicitatie-eisen:
– middelbare opleiding, eventueel vervolgd door
1
‘
een academische vorming;
— ervaring welke zijdelings of bij voorkeur
1
rechtstreeks op bovenomschreven functie gericht is;
— goede beheersing der moderne talen.
1
e
1
Wij verzoeken geïnteresseerde kandidaten
en sollicitatiebrief te zenden aan de
Personeelsafdeling van onze N.V.
1
HONIG MERKARTIKELEN N.V.
•
KOOG AAN DE ZAAN
Wit las:.
“rgktfl
–
dpro’,m Is
1
‘
– – – – – – – – – – – –
448
(vervolg van blz. 436)
leed van de onderbehuisden afweegt tegen het leed van
een groter begrotingstekort en omvangrijker schuldcreatie.
Misschien was ook op dit punt iets meer argumentatie
in de regeringsverklaring wenselijk geweest. De regering
had openlijk kunnen zeggen, dat er een prioriteitsver-
schuiving heeft plaatsgevonden, van de woningbouw naar
de ontwikkelingshulp en andere sectoren, en vooral naar
de financiële sanering. Daarmee zou een einde zijn ge-
maakt aan een mythe die wij lang in stand hebben gehouden,
namelijk dat de opheffing van de woningnood ons boven
alles ter harte gaat. Zo’n demythologisering zou risico’s
hebben meegebracht; er was
moed voor nodig geweest.
Andërzijds neemt de regering
nu het risico, dat de Kamer
de verschuiving der sociaal-
economische prioriteiten op
eigen kracht constateert, en
er politieke conclusies uit
trekt. Er is eerder een regering
gevallen op haar woning-
bouwprogramma.
Dit lot wensen wij het Kabinet niet toe.Juist. in de
huidige labiele situatie, waarin tussen in- en deflatie door-
/ geschipperd moet worden en waarin de structurele wijzi-
gingen hoge eisen stellen aan een gestaag en toch wend-
baar beleid, mag de continuïteit van de economische
politiek niet worden doorkruist door kabinetscrises. Men
moet hopen, dat de regering de periode tot de derde
dinsdag in september benut voor de opstelling van een
concreet programma, dat overeenstemt met de priori-
teiten die in de Kamers leven. Meer dan ooit geldt, dat
wat het zwaarst is, het zwaarst moet wegen.
Grotingen.
J. PEN.
lb
de rijksoverheid vraagt
voor het Rijksinkoopbureau
te ‘s-Gravenhage
Jong econoom
vac. nr.7.081110936
Taak: commerciële en economische research ter bepaling van het
inkoopbeleid.
Vereist: doctoraal examen economie; commerciële aanleg; goede
mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid; geschiktheid
voor contactfunctie. Beheersing van de moderne talen strekt tot
aanbeveling. Leeftijd max. 35 jaar.
Salaris, afhankelijk van ervaring en leeftijd, max. f1665,- per
maand. Goede promotiekansen aanwezig.
voor het Ministerie
van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening
bij de Rijksplanologische Dienst te ‘s-Gravenhage
medewerker algemeen
secretariaat
vac. nr
. 7.090910936
De afdeling is om, belast met de interne coördinotie op directie-
niveau, de redactie van belangrijke stukken bestemd voor Minister-
raad en Parlement, de voorlichting en de documentatie.
Bij bovengenoemde functie ligt de nadruk derhalve
Op:
redactionele kwaliteiten, enige ervaring in overheidszaken, ruime
wetenschappelijke belangstelling.
Kandidaten dienen een academische of daarmede gelijkstaande
opleiding te hebben genoten.
Salaris max. f1665,- per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde
vac.nr. (voor elke vacature een afzonderlijke brief)
zenden aan
Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de
Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-
uitkering
Nr. 11/12
jaargang 1966
van de
ECONOMIST
is gewijd aan
VERNIEUWING
VAN HET
INTER-
NATIONALE
GELDSTELSEL
met bijdragen van:
Prof. Dr. F. J. de Jong,
Dr. W. F. Duisenberg,
T. de Vries,
Prof. Dr. C. D. Jongman,
Drs. H. de Haan,
Prof. S. Posthuma,
Drs. C. A. Klaasse
en
Prof. Dr. J. Goudriaan
Deze speciale aflevering verschijnt met steun van
het
Prins Bernhard Fonds.
Omvang 240 blz.
Prijs f. 7,-
Verkrijgbaar
in uw boekhandel en bii de Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN N.V.
HAARLEM
E.-S.B. 26-4-1967
449
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
U
IT de gegevens die door de nieuwe Minister van
Financiën verstrekt zijn met betrekking tot ‘s Rijks
financiën blijkt dat na de inschrijving op 28 april
op de f. 300 mln. 6 pCt. Staatslening voor dit jaar naar
verwachting nog een financieringstekort zal optreden van
ca. f. 900 mln. Het ligt niet in de bedoeling dit tekort
geheel op de open kapitaalmarkt te dekken. Het lijkt
echter wel waarschijnlijk dat voor een deel hiertoe middelen
op de geldmarkt zullen worden aangetrokken. Inmiddels
is opvallend, dat sinds het begin van dit jaar het uitstaande
schatkistpapier reeds met ruim f. 600 mln, is toegenomen.
De stijging heeft zich voornamelijk voorgedaan bij de
3- en 5-jarige schatkistbiljetten, doch op verzoek van de
banken worden sinds 17 april door de Agent ook 2-jarige
biljetten afgegeven, waarvan inmiddels ook wel enige
tientallen miljoenen zullen zijn geplaatst. Tot verleden
week bedroegen de afgiftetarieven voor 2, 3 en 5 jaars
papier resp.
5
3/16 pCt.,
5
3/8.pCt., en
5
5/8 pCt., doch
deze werden deze week met 1/16 pCt. verlaagd.
In de per 10 april geëindigde week was
itt
totaal voor
een bedrag ad f. 111 mln, aan biljetten afgenomen. Niette-
min daalde het tegoed van de Staat bij De Nederlandsche
Bank met f. 417 mln., zodat de Staat per saldo betalingen
van ten minste f. 528 mln, heeft moeten verrichten. Hier-
onder bevonden zich de maandelijkse uitkeringen aan
de gemeenten ad ca. f. 265 mln, alsmede betalingen uit
hoofde van de dienst der Staatsschuld ad f. 53 mln., zodat
voor andere doeleinden door de Staat nog eens ca. f. 210
mln, op tafel werd gelegd. Door een en ander konden de
banken hun kassen weer behoorlijk versterken en een groot
deel van de opgenomen voorschotten aflossen. Cailgeld
ging in 2 etappes fors omlaag van 44 tot 3 pCt., doch reeds
na enkele dagen werd het al weer tot 34 pCt. verhoogd.
De naderende ultimo met – in verband met Koninginne-
dag – het lange weekeinde zullen via de uitzetting der
bankbiljettencirculatie voor de nodige verkrapping zorgen.
KAPITAALMARKT
U
IT de ontwikkeling der besparingen bij spaarbanken
en handelsbanken blijkt, dat in de eerste twee
maanden van 1967 de spaarverschillen bij de Rijks-
postspaarbank en bij de algemene spaarbanken zijn
achtergebleven bij die over dezelfde periode van 1966;
bij de boerenleenbanken bewogen de besparingen zich
per saldo op nagenoeg hetzelfde peil. De handelsbanken
zorgden in januari en februari echter ruimschoots voor
compensatie van de lichte daling elders. Zoals men weet
houdt het streven van de banken naar verhoging van het
bestand aan spaargelden in hoge mate verband met de
gewijzigde financieringsstructuur van het bedrijfsleven.
Meer en meer is behoefte ontstaan aan middellang krediet.
Het Instituut voor Sociale Wetenschappen
heeft behoefte aan een
ECONOOM-STATISTICUS
die bereid is (eventueel na een overangsperiode als
gastdocent) als docent in vaste dienst te treden
van het Instituut.
Van deze functionaris wordt verwacht, dat hij boeiend
kan doceren en naast een algemeen economische gerichtheid
in het bijzonder op de hoogte is met de statistiek
van de markt en van het commerciële beleid.
Gegadigden wordt
verzocht zich te
wenden tot de
Directeur Personeelsbeleid
van het ISW,
Wassenaarseweg 39,
Postbus 2817,
0
‘s-Gravenhage.
450
Bij de representatieve handelsbanken maakt deze categorie
reeds meer dan 20
pCr.
uit van de kredietverlening aan
de private sector en het is begrijpelijk, dat de banken
zich bij hun passieve financiering hierbij hebben aan te
sluiten.
Besparingen via spaarbanken vormen echter slechts
een onderdeel van de total
j
e particuliere besparingen.
Een belangrijk deel wordt gevormd via het levensver-
zekeringbedrijf. De door levensverzekeringmaatschappijen
verzekerde bedragen zijn in 1966 opnieuw belangrijk
toegenomen, nI. met 13 pCt. De stijging was bij de kapi-
taalverzekeringen wat groter dan
bij
de renteverzekeringen.
Volgens het Bureau Voorlichting Levensverzekering is
in het bijzonder bij de jongere generatie een toenemende
belangstelling voor levensverzekering ontstaan, die mede
gestimuleerd wordt door de Algemene Premiespaarregeling.
Aangenomen kan worden, dat deze tendens zich in het
lopende jaar heeft voortgezet. Evenzeer mag worden
aangenomen, dat de verhoogde produktie ook tot uiting
is gekomen in toegenomen premie-ontvangsten.
KOERSSTAAT
Indexcijfers aandelen
29 dec.
H. &
L.
14 april 21 april
(1953 = 100)
1966
1967
1967
1967
Algemeen ………………270
307 – 268
305
305
Internationale concerns …….351
405 – 343
390
389
Industrie ………………..269
316-270
312
315
Scheepvaart ……………..108
120-108
114
113
Banken en verzekering ……..154
174-155
170
171
Handel enz . ……………..
138
153— 138
153
153
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Philips ………………….f. 78,70
f. 90
f. 90,65
Unilever, cert . …………… f. 86
f. 95,25 f. 9235
Kon. Petroleum ………….f. 122,40
f. 130,50 f. 130,50
A.K.0.
……………….. f. 53,80
f. 52,85
f. 52,10
K.L.M………………….f. 352
f. 381,30
f. 389
Hoogovens, n.r.c . …………
278
357
367
E.M.S., nieuwe …………..-
F. 28,10 f. 28,10
Kon. Zout-Ketjen …………463
556
546
Zwanenberg-Organon ……..f. 152,70
f. 192,50 f. 191,60
Robeco ……………….. .f. 193
f. 203,50 f. 206,25
New York.
Dow Jones Industrials
786
883 – 786
860
883
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b) 6,43
5,89
5,90
Aandelen: internationalen b).
5,0
lokalen b) ………5,1
Disconto driemaands schatkist-
papier ………………..5
45
44
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam.Rotterdam Bank.
Drs. R. L. BOISSEvAIN.
LEEK (GRONINGEN)
Te koop aangeboden solied nieuw
FABRIEKSGEBOUW
(850 m
2
bebouwd)
met zeer riante BUNGALOW, gunstig staande en gelegen bij
het Industriepark te LEEK met ca. 10.000 m
2
TERREIN.
Prijs
f
360.000,—.
Bij rijksweg no. 43, pim. 15 km vanaf Groningen. Centrum-
plaats met gunstig woonklimaat en goede onderwijamogelijk.
heden. Secundaire industriekern. Voor velerlei doeleinden
geschikt.
Te bevragen
:
Makelaarskantoor D. van Hoogen, Bosweg 14,
Leek. Telefoon (05945) 25 33.
De afdeling
Merchandise
Control
heeft ten doel de
inkoop op systematische
wijze gegevens te
verschaffen op grond
waarvan commerciële
beslissingen worden
genomen. Aan deze afdeling
willen wij op korte termijn
als staffunctionaris een
jong econoom
verbinden.
Het zal zijn taak zijn om in
samenwerking met
commerciële en
administratieve
functionarissen een
informatiesysteem te
ontwikkelen en in te voeren.
Daartoe zal hij in gesprekken
met in kopers moëten
inventariseren welke
gegevens nodig zijn voor het
volgen van de voorraden en
de omzetten van de
verschillende onderdelen
van het assortiment.
Onze voorkeur gaat uit naar
een pas afgestudeerde
bedrijfseconoom, die via
deze functie een carrière in
het warenhuisbedrijf wenst
te maken.
Leeftijd tot 30 jaar.
Met de hand geschreven
sollicitaties, voorzien van
een pasfoto, worden gaarne
tegemoet gezien door de
Centrale personeelafdeling,
postbus 1870.
de Bijenkorf
Amsterdam
Een beter sociaal- en politiek-
economisch inzicht
met
E.-S.B.
E.-S.B. 26-4-1967
45j
1967
Kapitaal
.
.
.
…………
f
136.280.000
Reserves
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
175.000.000
Leningen
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
84.683.000
Deposito’s
op
termijn
.
. . . . . .
.
f
3.096.963.000
Spaargelden
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
946.012.000
Crediteuren
…………..
f
2.923.568.000
Geaccepteerde wissels ………
f
57.494.000
Overlopende saldi en
andere
rekeningen
.
. .
.
. . . .
.
.
f
128.408.000
1966
f
136.280.000
f
170.000.000
f
113.742.000
f2.713.509.000
f
808.714.000
f
2.702.931.000
f
46.455.000
f
197.464.000
f
7.548.408.000
f
6.889.095.000
Geconsolideerde maandstaat per 31 maart
1967
1966
Kas, kassiers en daggeldieningen
.
f
259.162.000
f
171.813.000
Nederlands schatkistpapier
. . . . .
f
937.934.000
f 830.894.000
Ander overheidspapier
. . . . . . . .
f
613.358.000
f
753.516.000
Wissels
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
405.967.000
f 348.192.000
Bankiers in binnen- en buitenland
. .
f1.108.468.000
f
949.579.000
Effecten en syndicaten
.
.
.
.
.
.
.
.
f
212.387.000
f
205.429.000
Voorschotten tegen effecten
. . . . .
f
234.195.000
f
211685.000
Debiteuren
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
3.752.340.000
f 3.386.659.000
Deelnemingen (mci. voorschotten)
f
17.587.000
f 24.318.000
Gebouwen
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
7.010.000
f
7.010.000
f
7.548.408.000
f6.889.095.000
Algemene Bank Nederland N.V.
IUEIUUIRIMUI$$IR$Ui
•
•JJ
Voor een van onze relaties, een in het Zuid-Oosten van
het land gevestigd productiebedrjf in de proces-sector, zoeken
wij contact met een
•
•
hoofd, administratieve en financiële afdelingen
•
.,
•
Als Europese vestiging van
afdeling mechanische
leeftijd van 35-45 jaar, die
.
een zeer expansief concern van
administratie (de overgang op
voldoende ervaring heeft om
wereldnaam, kan dit bedrijf
computer-administratie zal in
de bedrijfseconomische en
als volgt gekenschetst worden:
modern van opzet (2 jaar in
1968 plaats vinden),
Het direct
administratief-financiële
onder zijn
aspecten van deze functie te
produktie), duidelijk groeiende
verantwoording werkende kunnen combineren. omzet met goede winstcijfers,
apparaat heeft een
huidige
De honorering is aantrekkelijk. gelegen in een mooie streek
bezetting van ongeveer 30 Een woning is eventueel
van ons land.
medewerkers. Tot zijn eigen
beschikbaar.
1
taken behoren onder andere
•
•
Genoemde functionaris is in
bedrjfsanalyses en de
U
Sollicitaties in handschrift
dit bedrijf de
specialist voor
opstelling van een
te richten aan het TIB,
.
het financiële directiebeleid.
Direct verantwoordelijk
de
aan
meerjaren-plan.
Grundelaan 18, Hengelo (0),
t.a.v.
drs. R. J. Dingemans,
die
directeur, geeft hij leiding
•
Gaarne zullen wij in
als extern adviseur optreedt.
de
boekhouding,
aan
afdelingen
contact treden met een
Brieven worden pas door-
budgettering, interne controle
econoom of iemand van
gegeven na overleg met
en een in opbouw zijnde
gelijkwaardig
niveau
in
de
betrokkene.
1
Instituut voor Bedrijfspsychotogie,
van het
Raadgevend Bureau Ir. B.W. Berenschot n.v.
•
.
Hengelo (0)
–
Amsterdam -Tilburg
–
Brussel
–
White Plains (USA)
452
Telkens en telkens blijkt ons weer hoezeer de nog steeds snel groei.
mde lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaat voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.
Dit heeft vele redenen het bevat
wekelijks
le Interessante (hoofd)artiketen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door eenieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak.
tisch systeem, enig voor Node,.
tand.
STAAT DER NEDERLANDEN
6 pct LENING 1967
uitgegeven krachtens de Leningwet 19.66 (Stb. nr. 334)
GROOT
f 300.000.000
KOERS VAN UITGIFTE
wordt na sluiting van de inschrijving vastgesteld.
De koers zal niet beneden 98
°Io
liggen.
Schuldbewijzen aan toonder groot nominaal f1000 en
–
f100. Schuldregisterinschrijvingen groot ten minste
f1 00.000
LOOPTIJD TEN HOOGSTE 25 JAREN•
Aflossing in 15 jaarlijkse termijnen, afwisselend 7
0
/o, 601
0
en 7% per jaar, zodat telkens in drie opeenvolgen-
de jaren
200/0
van de lening wordt afgelost. Eerste
aflossing op 1 juni 1978; vervroegde gedeeltelijke of
algehele aflossing op of na 1 juni 1977 te allen tijde
voorbehouden.
JAARCOUPONS PER 1 JUNI
4. Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
INSCHRIJVING
OP 27 APRIL 1967 VAN 9-15 UUR
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën
te Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de
leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel te
Amsterdam, de Vereeniging van Effectenhandelaren te
Rotterdam of van de Bond voor den Geld- en Effecten-
handel in de Provincie te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden op-
gegeven, dat zij door de Bank of Commissionair op
de inschrijvingsdag
véér 15 uur
kunnen worden inge-
diend bij het Agentschap.
STORTING
op 1 juni 1967 vôôr 12.30 uur bij de Nederlandsche
Bank te Amsterdam.
S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. jn: in vrijwel
elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldjg gelezen.
Advertentie-opdrachten te richten aan:
–
ADVERTENTIE-AFDEUNG E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260
E.-S.B. 26-4-1967
S
.
453 –
Hoogovens IJmuiden vraagt voor de
Bedrijfseconomische Afdeling een
bedrijfseconoom
accountant
De afdeling heeft o.a. tot taak om tezamen met verschillende
andere afdelingen mede te werken aan de voorbereiding
van bepaalde beleidsbeslissingen en zich daarbij speciaal
te richten op de financiële aspecten en consequenties.
Als stafafdeling van de Administratie, heeft zij een,
stimulerende invloed met betrekking tot het kosteninzicht
dat voor het nemen van beslissingen van verschillende
aard noodzakelijk is.
In het kader van genoemde taak worden door de afdeling
o.a. de volgende werkzaamheden verricht
• rentabiliteitsberekeningen voor investeringsprojecten
• financiële planning op korte en lange termijn
• opstellen van bedrijfseconomische en statistische
modellen
• bepaling van calculatiegrondslagen en het uitvoeren
van calculaties.
Voor de vervulling van de vacature voor medewerker van
genoemde afdeling komen in aanmerking economen,
afgestudeerd in de bedrijfseconomische richting en bij
voorkeur met een voltooide of gevorderde accountantsstudie.
Enige ervaring, opgedaan op een accountantskantoor
of een administratiekantoor, is gewenst doch niet vereist.
Leeftijd tot ± 35 jaar.
Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervaring worden, onder’ vermelding van
ons nummer ED 939, Ingewacht bij de afdeling Personeelsvoorziening (Hoofdkantoor). Nadere inlichtingen kunnen telefonisch worden verkregen bij de heer E. Boersma,
tel. 02510-91284.
Voc’r
VCC
41′
kon men
te veel
en ook
te weinig
uitgeven
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
HOOGOVENS IJMUIDEN
U recjgeert op annonces in ,,E.-S.B.”? * Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
454