Ga direct naar de content

Werk of vrijhandel?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1993

Werk of vrijhandel?
Sinds afgelopen maandag is de Europese Unie een
feit. Een moment van opluchting en ontnuchtering.
Opluchting dat deze kans voor verdergaande Europese integratie alsnog kan worden benut. Ontnuchtering dat de bescheiden verdieping die het Verdrag
van Maastricht behelst, al zo controversieel blijkt te
zijn. Het enige wat in Maastricht goed is uitgewerkt,
is immers de aanloop naar de monetaire unie alsmede de manier waarop deze in de eindfase moet functioneren. Over het aanpakken van inmiddels belangrijkere problemen als stagnerende groei, oplopende
werkloosheid en tekortschietende concurrentiepositie is het verdrag veel minder expliciet. Dit is des te
wranger nu juist deze problemen de zorgvuldig voorbereide marsroute naar de EMU onbegaanbaar hebben gemaakt.
De ervaringen van de afgelopen twee jaar leren
dat op deze terreinen alsnog gemeenschappelijke actie op zijn plaats is. De neerwaartse spiralen tussen
groei, werkloosheid, sociale zekerheid, belastingheffing en concurrentiepositie betreffen Europese problemen, die individuele lidstaten te boven gaan. Bovendien loopt de geloofwaardigheid van het Europese integratieproces gevaar als de Gemeenschap het
hier laat afweten. Hoe zou een gemeenschappelijke
aanpak eruit kunnen zien en hoe verhoudt deze zich
tot de beleidscoordinatie met derde landen?
Waarschijnlijk dient de aandacht niet zozeer uit te
gaan naar het zoeken van een wondermiddel, alswel
naar het toepassen van beproefde recepten op Europese schaal. De noodzakelijke aanpassingen raken
de werking van de arbeidsmarkt, de inrichting van
het stelsel van sociale zekerheid, en de omvang en
samenstelling van de overheidsuitgaven. Dit zijn echter beleidsterreinen waarover Brussel niets te zeggen
heeft. Gezien de verschillen in nationale voorkeuren
ten aanzien van belastingen en overheidsvoorzieningen, herverdeling en groei, alsmede rechtvaardigheid
en efficientie kan Brussel niet meer dan een signalerende en adviserende rol spelen.
De ideeen die Delors de afgelopen weken heeft
geventileerd, zijn inderdaad geen wondermiddelen.
Ze betreffen vooral het goedkoper maken van arbeid, een accentverschuiving van herverdeling van
inkomen naar herverdeling van werk, en investeringsgeleide groei. Arbeid kan goedkoper worden door
de loonontwikkeling achter te laten blijven bij de
groei van de arbeidsproduktiviteit, door een grotere
loonflexibiliteit aan de onderkant van de arbeidsmarkt en door het verschuiven van de lastendruk op
arbeid (vooral werkgeverspremies) naar alternatieve
heffingsgrondslagen als energie en milieu. De verschuiving van inkomensherverdeling naar herverdeling van werk kan tot stand gebracht worden door
een activerend arbeidsmarkt- en sociale-zekerheidsbeleid en door het stimuleren van arbeidstijdverkorting en deeltijdwerk. Via deze route kan de lastendruk op arbeid nog verder afnemen.

ESB 3-11-1993

Bovengenoemde ideeen bieden een nuttig referentiekader voor het toetsen van de noodzakelijke
structurele aanpassingen in de lidstaten. De lakmoesproef is het afnemen van de lastendruk, in welke
vorm dan ook. Een verschuiving van de lastendruk
van arbeid naar andere produktiefactoren kan leiden
tot een grotere arbeidsparticipatie, de grootste winst
doet zich echter voor bij een verlaging van de totale
lastendruk omdat dan in ieder geval de concurrentiepositie van het bedrijfsleven kan verbeteren. Een
tweede gevaar betreft de nadruk op herverdeling van
arbeid via arbeidstijdverkorting. Als dit inhoudt dat
produktievere mensen direct of indirect worden ontmoedigd om langer te werken, komt dat neer op het
slachten van de kip met de gouden eieren.
Bij de in omloop zijnde plannen valt voorts op
dat wel de slechte concurrentiepositie ten opzichte
van de rest van de wereld wordt benadrukt, maar
niet de mogelijkheden om via beleidscoordinatie de
Europese problemen in een Internationale context
aan te pakken. Deze mogelijkheden zijn wel degelijk,
aanwezig. Zo kan Europa bij het vaststellen van een
effectief groei- en werkgelegenheidsbeleid veel leren
van de ervaringen van de overige OESO-landen en
Zuidoost-Azie. Daarnaast geldt dat het verschuiven
van belastingopbrengsten van arbeid naar milieu en
energie beter werkt naarmate de geografische schaal
waarop dit gebeurt groter is.
In de derde plaats kan Europa zich eigenlijk geen
stimuleringsbeleid veroorloven, al is dit wel noodzakelijk. Stimulering via minder urgente infrastructurele
investeringen is contraproduktief. Hierdoor nemen
immers de overheidsuitgaven nog verder toe, waardoor de collectieve-lastendruk oploopt en de concurrentiepositie verslechtert. Stimulering via deze benadering kan zelfs uitlopen op protectionisme. Het
alternatief van belastingverlagingen werkt wel kostenverlagend, maar alleen als dit ingekaderd wordt in
een strategic van meer marktwerking en minder overheidsuitgaven. Omdat deze strategic de concurrentiepositie wel ten goede komt, is de kans dat zij
uitmondt in protectionisme veel kleiner. De noodzakelijke bezuinigingen zullen echter weerstanden oproepen die de haalbaarheid van deze strategic verminderen. Beleidscoordinatie kan hier een uitweg
bieden. Gecoordineerde stimuleringsprogramma’s
en/of vergrote markttoegang zijn immers in het belang van alle partijen.
Europa kijkt reikhalzend uit naar de voorstellen
van Delors inzake het versterken van de groei, de
werkgelegenheid en de concurrentiepositie. Hopelijk
neemt de coordinate met derde landen in het definitieve referentiekader een prominentere plaats in. Dan
hoeft ook niet de indruk te ontstaan dat de Europese
top in december moet kiezen tussen werkgelegenheid en vrijhandel.
A.R.GJ. Zwiers

1001

Auteur

Categorieën