Op internet zijn er verschillende machtige bedrijven bezig met anticompetitief gedrag door hun eigen diensten binnen hun ecosystemen actief te bevoordelen, waarbij de schade achteraf vaak moeilijk te repareren is. In aanvulling op het bestaande mededingingstoezicht is er extra regelgeving nodig die al bij voorbaat bepaalde discriminerende gedragingen op internet verbiedt.
In het kort
– Machtige online-platforms kunnen hun producten of diensten zo bevoordelen dat de mededinging tegengewerkt wordt.
– Het huidige mededingingstoezicht kan dergelijk marktmisbruik alleen achteraf bestraffen, wat vaak te laat komt.
– Een toezichthouder moet de bevoegdheid krijgen om dergelijke schadelijke verticale discriminatie vooraf te verbieden.
Op internet zijn de afgelopen kwarteeuw vele platforms ontstaan: infrastructuren die waarde creëren door het faciliteren van interacties en transacties tussen derden (Frischmann, 2012; Parker et al., 2016). Op sommige platforms, zoals Amazon Marketplace en bol.com, verhandelen derden fysieke goederen. Op andere platforms wisselen derden digitale goederen uit – zoals apps (in Google Play en de App Store van Apple), content (bijvoorbeeld op Facebook en YouTube) en advertenties (met name bij Google en Facebook). En bij weer andere platforms, zoals die van Airbnb, Werkspot en Thuisbezorgd.nl, vindt onder andere handel in diensten plaats.
Sommige van deze platformbedrijven zijn erg succesvol en hebben marktmacht. Ze kunnen als private marktmeesters voorwaarden stellen wat betreft de toegang tot het platform (Werner en De Bijl, 2019). Zo kunnen economisch gezien aanbieders van apps niet om de appstores van Google en Apple heen, om alle afnemers te kunnen bereiken (ACM, 2019a).
De meest succesvolle platformbedrijven worden bovendien gekenmerkt door verticale integratie. Ze beheren niet alleen platformmarkten, maar bieden hierop ook zelf goederen of diensten aan. Zo verkoopt Amazon ook zelf goederen op Amazon Marketplace, en bieden Apple en Google ook zelf apps aan die concurreren met de apps van derden die ook in hun appstores worden verkocht. Verticale integratie kan voor gebruikers voordelen hebben. Denk aan het grotere gebruiksgemak bij de koppeling van eigen diensten, of aan de grotere zekerheid over de geleverde kwaliteit en veiligheid van diensten.
Maar de combinatie van verticale integratie en marktmacht kan ook een risico met zich meebrengen op schadelijke verticale discriminatie. Dat gebeurt als de platformeigenaar zijn positie misbruikt door mededingingsbeperkende bevoordeling van eigen goederen of diensten ten opzichte van die van concurrenten (Fumagalli et al., 2018). Dit mededingingsrisico houdt beleidsmakers en toezichthouders in Nederland en Europa al enige jaren bezig. Zowel nationaal als Europees hebben mededingingstoezichthouders steeds meer aandacht voor verticale discriminatie op internet (kader 1).
In aanvulling op het bestaande mededingingstoezicht is er naar ons idee echter een rol weggelegd voor beleidsmakers om regels te introduceren die bepaalde vormen van verticale discriminatie bij voorbaat verbieden. Het poortwachtersinstrument dat door de Europese Commissie verkend wordt – in navolging van onder meer voorstellen van het Nederlandse kabinet voor Europees beleid ter bevordering van mededinging op internet – biedt hiervoor een uitgelezen kans (Tweede Kamer, 2019; 2020; EC, 2020b).
Risicofactoren
Verticale discriminatie kan een mededingingsrisico vormen, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. Analyses vanuit de naoorlogse Chicago school suggereren dat bedrijven in de regel geen prikkels hebben tot schadelijke verticale discriminatie. Ongeacht hun marktmacht, zouden ze baat hebben bij voldoende upstream- en downstreamconcurrentie, omdat ze, via lagere prijzen en hogere kwaliteit, meer gebruikers kunnen aantrekken om waarde aan te ontlenen (Hovenkamp, 2014). En voor zover ze alsnog upstream of downstream eigen producten of diensten bevoordelen, kan dat efficiënt zijn door onder andere synergievoordelen of gebruikersgemakken. De toegevoegde waarde van platforms bestaat bijvoorbeeld vaak uit het rangschikken en ordenen van de grote hoeveelheid producten, diensten en informatie online.
Er zijn echter verschillende factoren die het risico op schadelijke verticale discriminatie kunnen vergroten. Ten eerste moet er sprake zijn van een hoge mate van feitelijke verticale integratie – of van de mogelijkheid om dit in de nabije toekomst te realiseren. Pas als een bedrijf op twee verbonden markten tegelijk actief is of kan zijn, dan kan het gelegenheid krijgen om een positie op de ene markt te gebruiken teneinde een positie op de andere markt te versterken. Denk aan een supermarkt die zelf ook huismerken verkoopt, een haventerminal met eigen binnenvaartdiensten, of een besturingssysteem met eigen apps die daarop standaard geïnstalleerd zijn.
Ten tweede moet er sprake zijn van een aanzienlijke mate van marktmacht. Zonder marktmacht heeft een bedrijf geen prikkels of gelegenheid tot verticale discriminatie in het nadeel van gebruikers, aangezien gediscrimineerde partijen die niet afhankelijk van het bedrijf zijn dan kunnen overstappen naar een concurrent. Merken kunnen in dat geval terecht in andere supermarkten, binnenvaarders in andere terminals, en apps in andere appstores.
Een derde risicofactor is de schaal van de markt waarop discriminatie plaatsvindt. Hoe grootschaliger die markt, des te schadelijker de verticale discriminatie kan zijn, omdat de getroffen stroom van opbrengsten voor concurrerende aanbieders groter is. Bevoordeling van huismerken, binnenvaartdiensten en apps kan bijvoorbeeld schadelijker zijn naarmate de relevante markten voor supermarkten, haventerminals en besturingssystemen/appstores groter zijn.
Een vierde risicofactor is de betwistbaarheid van de gedomineerde markt: is deze markt wel voldoende toegankelijk voor uitdagers? Een machtige partij op een bepaalde markt kan baat hebben bij verticale discriminatie in een verbonden markt, als het hiermee de kans kleiner zou kunnen maken op een succesvolle toetreding tot de gedomineerde markt in de toekomst (Fumagalli et al., 2018). Partijen die om de app-markt concurreren, zouden bijvoorbeeld verticaal kunnen discrimineren ter voorkoming dat partijen op de app-markt ook om de app-markt gaan concurreren.
Een vijfde risicofactor is ondoorzichtigheid. Verstorende verticale discriminatie is ook zonder een aanzienlijke hoeveelheid marktmacht beter mogelijk wanneer er relatief veel informatie-asymmetrie is. Een bedrijf kan namelijk meer prikkels hebben om verticaal te discrimineren naarmate het voor gebruikers moeilijker is om waar te nemen of hier daadwerkelijk sprake van is, zodat ze minder snel zullen overstappen wanneer voor hen de discriminatie schadelijk wordt.
Recente en lopende mededingingsonderzoeken naar platformpraktijken
Europese mededingingsonderzoeken bij Amazon, Apple, Google en Facebook illustreren het verhoogde risico op anticompetitieve, verticale discriminatie bij platformbedrijven.
Amazon
De Europese Commissie heeft Amazon in november een bezwaarschrift gestuurd vanwege misbruik van zijn machtspositie. Het gaat om het combineren op zijn marktplaatsen van verkopersdata om zo te achterhalen welke producten het meest winstgevend zijn. Vervolgens biedt Amazon die producten zelf aan. Amazon krijgt de gelegenheid om zich te verdedigen, daarna zal de Commissie uitspraak doen of het inderdaad ging om oneigenlijke bevoordeling.
De Commissie heeft tegelijkertijd aangekondigd een tweede onderzoek te zullen instellen naar de regels die Amazon aan verkopers oplegt, om in de Buy Box te tonen voor verkoop onder het merk Prime. De Commissie zal gaan onderzoeken of die regels misbruikt worden om zowel Amazons eigen producten te bevoordelen als die van verkopers die gebruikmaken van Amazons logistieke diensten (EC, 2019; 2020e).
iOS App Store
De muziekstreamingdienst Spotify beticht Apple van discriminatie wat betreft de voorwaarden die het bedrijf stelt aan app-aanbieders die van de iOS App Store gebruikmaken, om zo de eigen diensten een voordeel te geven. Spotify wijst hierbij op de commissie die app-aanbieders aan Apple moeten betalen op straffe van verwijdering uit de App Store, terwijl die commissie niet betaald hoeft te worden voor de apps van Apple zelf. Naar aanleiding van klachten zoals deze, is er door de ACM een marktstudie naar appstores uitgevoerd, die geleid heeft tot een mededingingsonderzoek naar Apple (ACM, 2019b).
Later volgde ook nog de Europese Commissie met twee onderzoeken naar Apple, één over de App Store en één over de betaaldienst Apple Pay (EC, 2020a). Tegelijkertijd onderzoekt de Autoriteit Consument & Markt in Nederland misbruik door Apple van zijn positie met de App Store door de zelfbevoordeling van de eigen apps (ACM, 2019b).
Android
Een voorbeeld wat betreft misbruik van een machtspositie op het raakvlak van besturingssystemen en appstores is de recordboete (4,3 miljard euro) die de Europese Commissie in 2018 aan Google gaf in de Android-zaak (EC, 2018).
Deze zaak betrof drie soorten beperkingen die Google oplegde aan de producenten van Android-toestellen en netwerkoperatoren, om te zorgen dat er zo veel mogelijk verkeer via die toestellen naar Google Search gaat. Google verplichtte fabrikanten om de apps voor Search en Chrome vooraf te installeren, als voorwaarde om een licentie in de Play Store te kunnen krijgen. Google betaalde een aantal grote fabrikanten en mobielenetwerkoperatoren, zodat die uitsluitend Search op Googles-toestellen zouden voorinstalleren en niet op andere zoekmachines. En Google belette fabrikanten die Google-apps wilden voorinstalleren om apparaten te verkopen die draaiden op Android-forks (alternatieve Android-versies die niet door Google zijn goedgekeurd).
Diem en Novi (voorheen libra en Calibra)
Facebook heeft het plan om een digitale munt (diem, eerder libra geheten) en bijhorende portemonnee (Novi, eerder Calibra geheten) in te voeren. De diem zou een munt zijn die meebeweegt met de schommelingen in bestaande analoge valuta. Hiermee zouden gebruikers van de berichtendiensten van Facebook rechtstreeks betalingen kunnen doen.
Hoewel de diem nog niet is ingevoerd, doet de Europese Commissie verkennend onderzoek naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van deze verticale integratie. De Commissie maakt zich zorgen omdat Facebook zijn data over consumentengedrag zou kunnen inzetten bij het project, om op die manier een oneigenlijk concurrentievoordeel te verkrijgen (Competition Policy International, 2020). Facebook zelf stelt dat het platform het diem-netwerk niet zal gaan controleren, en geen toegang zal hebben tot de financiële data van Novi.
Stemassistenten
Een groeiende markt is die voor personal voice assistants, oftewel ‘persoonlijke stemgestuurde assistenten’. Op deze markt concurreren de grootste platforms momenteel hevig met elkaar om de favoriet te kunnen worden. Denk aan Google Home, Amazons Alexa of Apple’s Siri. Tegelijkertijd is het niet onaannemelijk dat zich hierbij verticale discriminatie kan voordoen. Al deze grote en machtige platformbedrijven bieden een ecosysteem van diensten aan, die beter geïntegreerd kunnen zijn met de eigen stemgestuurde assistenten dan met de concurrerende. Dit kan op zich efficiëntievoordelen hebben via de geboden interoperabiliteit, maar ook een lock-in creëren naarmate de assistent ervaringsgewijs beter leert om de gebruiker te bedienen. De Europese Commissie is in 2020 een sectoronderzoek begonnen naar deze markt (EC, 2020c).
Aanvullende Europese regulering
De Europese Commissie oriënteert zich ook op aanvullende regulering. Op 12 juli 2020 is de Europese verordening Platform-to-Business (P2B) in werking getreden, die naast regels voor geschillenbeslechting bovendien transparantievereisten bevat over algemene voorwaarden en de volgorde van zoekresultaten. Deze vereisten verplichten platforms om transparant te zijn over de volgorde van de zoekresultaten, over het besluit om een ondernemer van een platform te verwijderen, en over de behandeling van eigen producten ten opzichte van de producten die andere ondernemers op het platform aanbieden. Dit kan helpen om de informatie-asymmetrie te verkleinen, en dus om verstorende verticale discriminatie tegen te gaan.
Afgaande op de risicofactoren, zien we bij internetplatforms een verhoogd risico op schadelijke verticale discriminatie. In ieder geval is er, bij elk van de internetbedrijven in de top tien van ’s werelds hoogst gewaardeerde beursgenoteerde bedrijven – Amazon, Apple, Facebook, Google, Microsoft, Alibaba en Tencent (Statista, 2020) – sprake van bedrijven die ecosystemen beheren met veel geïntegreerde diensten. Telkens gaat het daarbij om ten minste één kernmarkt – zoals die voor sociale media of app-winkels – waarin het bedrijf mogelijk aanzienlijke markmacht heeft en er afhankelijkheid ontstaat voor gebruikers. De kernmarkt en de hieraan gerelateerde markten zijn mondiaal en grootschalig. Daarbij lijkt de uitdaging steeds groter te worden om de positie van deze platformbedrijven in hun kernmarkten te betwisten, aangezien, vanwege een mix van schaalvoordelen, netwerkeffecten en datagestuurde leereffecten, de drempels voor effectieve toetreding toenemen – en eventueel worden versterkt door anticompetitief gedrag.
Ingrijpen via toezicht heeft voordelen
Er kan op basis van het mededingingsrecht worden opgetreden tegen anticompetitieve discriminatie door bedrijven met een economische machtspositie. Op Europees niveau is dat het geval met artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), en nationaal met artikel 24 van de Mededingingswet, die beide het misbruik betreffen van een economische machtspositie. De Europese Commissie heeft dit verbod al toegepast op platformmarkten, zoals in 2004 reeds het geval was bij Microsoft en zijn machtsmisbruik in de markt voor PC-besturingssystemen (EC, 2004).
Ingrijpen via het mededingingstoezicht heeft verschillende voordelen. Discretionair ingrijpen via dit toezicht is flexibel inzetbaar en geeft daardoor de mogelijkheid om maatwerk te bieden in sectoren met veel heterogeniteit en dynamiek. Een besluit is veel nauwer toegesneden op het specifieke geval dan bepaalde gedragsregels vooraf dat zouden zijn, waarvan de reikwijdte – in termen van sectoren, bedrijven of gedragingen – in de praktijk altijd te smal of te breed is. Discretionair ingrijpen kan bovendien ingrijpen voorkomen bij gedrag dat niet schadelijk is.
Er is meer nodig dan toezicht
Enkel mededingingsrecht biedt echter een onvoldoende basis om op internet verticale discriminatie effectief te bestrijden. Met aanvullende regels kan de overheid bepaalde marktgedragingen al bij voorbaat verbieden. De Europese Commissie oriënteert zich al op dergelijke aanvullende regulering (kader 2). En wat betreft ondoorzichtigheid als een specifieke risicofactor doet de Europese Commissie dit al met de nieuwe verordening Platform-to-business, die voor nagenoeg alle platforms geldt. In aanvulling daarop kan de overheid, via aanvullende regels, principes opstellen aangaande wat bepaalde partijen met bijzonder veel marktmacht wat betreft concurrentie wel en niet mogen en moeten doen.
Een eerste argument om de verticale discriminatie bij specifieke platforms – voor zover die hoog scoren wat betreft de geschetste risicofactoren – aanvullend te reguleren, is dat het vaak beter is om schadelijke verticale discriminatie te voorkomen dan om ze te genezen. Er kan snel een onomkeerbare directe schade ontstaan doordat verticale discriminatie diensten die (minstens) gelijkwaardig zijn van de markt kan verdringen. Er kan daarnaast indirecte schade ontstaan doordat concurrerende diensten, gedurende de periode van benadeling, minder profiteren van de vaak datagestuurde leereffecten die het gebruik van een digitale dienst meebrengt. De benadeelde diensten hebben bijvoorbeeld minder goed geleerd om af te stemmen op de voorkeuren van afnemers.
Ingrijpen achteraf bij de benadeling van relevante diensten kan dergelijke schade niet repareren – de bevoordeelde dienst is dan zélf al relevanter geworden. De schade kan bovendien bijzonder groot zijn door de gigantische, mondiale omvang die internetmarkten kunnen hebben.
Ten tweede biedt een aanvullende regelgeving gelegenheid om beter aan te sluiten op het feitelijke karakter van bepaalde digitale platforms. In de praktijk kunnen sommige van deze bedrijven niet beschouwd worden als één enkele partij met één enkele dienst in één enkele markt, maar als ecosystemen van geïntegreerde diensten in uiteenlopende markten. Sanctionering van een enkele gedraging bij een van de diensten is daardoor al gauw ineffectief. Platformbedrijven met dergelijke ecosystemen kunnen namelijk, conform de zogenoemde Wet van Baxter (dijk), het discriminerende gedrag verplaatsen naar een andere laag van de waardeketen, bijvoorbeeld van de appstore naar het besturingssysteem. Ook kan een bedrijf de vorm van de verticale discriminatie mogelijk aanpassen. Zo mag Google in principe Google Shopping niet langer bevoordelen in de niet-gesponsorde zoekresultaten van Google Search, en moet het bedrijf nu op dezelfde manier als de concurrenten meebieden op veilingen om posities te verwerven binnen de gesponsorde zoekresultaten (EC, 2017). Maar de vraag is wat er hiermee effectief aan het concurrentieproces verandert, gelet op het feit dat veilinguitgaven voor Google Shopping elders in de organisatie veilinginkomsten zijn.
Poortwachtersinstrument
Aanvullende regulering lijkt dus wenselijk. Dat kan bijvoorbeeld door een toezichthouder de bevoegdheid te geven om schadelijke verticale discriminatie vooraf te verbieden. De Europese Commissie heeft ter bevordering van mededinging een zogeheten poortwachtersinstrument voorgesteld (EC, 2020b; 2020d). Dit is in lijn met de beleidsinzet van het Nederlands kabinet (Tweede Kamer, 2019). Het instrument beoogt een Europese toezichthouder in staat te stellen om vooraf in te kunnen grijpen bij bepaalde platforms die als ‘poortwachters’ worden aangemerkt. Dat zijn platforms die dermate machtig zijn dat ze nauwelijks meer kunnen worden uitgedaagd, en waar de gebruikers nagenoeg niet omheen kunnen als ze op online-markten actief willen worden.
Dit poortwachtersinstrument zou van toepassing kunnen zijn op verscheidene vormen van anticompetitief gedrag, maar bij uitstek ook op de hier beschreven ‘anticompetitieve verticale discriminatie’ (Rijksoverheid, 2020). Het instrument helpt niet alleen om de onomkeerbare schade van een bepaalde verticale discriminatie te voorkomen. Maar verder helpt het ook te verhinderen dat bedrijven binnen hun ecosystemen makkelijk kunnen overstappen naar een vergelijkbare maar net iets andere verticale discriminatie.
Met het poortwachtersinstrument zou een toezichthouder op Europees niveau, op basis van de geschetste risicofactoren, kunnen bepalen of een bepaald platform een poortwachterspositie heeft (Rijksoverheid, 2020). Vervolgens zou het instrument een zeker gedrag kunnen beperken, bijvoorbeeld door het verbieden van een bepaalde verstorende eigen bevoordeling, tenzij het platform kan aantonen dat efficiëntievoordelen hierbij een rechtvaardiging zijn.
Ook zou het instrument kunnen helpen om verplichte toegang bij een platformbedrijf af te dwingen wat betreft aanbieders op het platform, beperkt tot bepaalde data, gebruikers of infrastructuur. Zo zou een toezichthouder, op basis van de poortwachtersstatus van een platform, kunnen overwegen om een platformbedrijf te verplichten proactief keuze-opties aan te bieden tussen de eigen en andere diensten. Om innovatieprocessen van platformbedrijven niet onnodig te verstoren, dient de toegangsverplichting alleen betrekking te hebben op diensten en inputs die voor andere marktpartijen noodzakelijk zijn om op gelijke voet te kunnen concurreren, en waartoe zij redelijkerwijs op geen andere manier even efficiënt toegang zouden kunnen krijgen.
Conclusies
Op internet geldt een verhoogd risico op concurrentieverstorende, verticale discriminatie door platformbedrijven. Het huidige mededingingstoezicht is een geschikt kanaal om dit risico te aan te pakken, getuige ook de vele mededingingszaken die de Europese Commissie heeft lopen met betrekking tot internetbedrijven. De combinatie van de zogeheten poortwachterspositie van bepaalde internetplatforms en het verhoogde risico op verticale discriminatie rond deze platforms rechtvaardigt echter een aanvullende regulering.
Aanvullende regelgeving is er eerder bij om in te grijpen dan het mededingingsrecht, en zou bepaald anticompetitief gedrag kunnen voorkomen voordat de schade aan het concurrentieproces onomkeerbaar is. En mits zorgvuldig en flexibel vormgegeven, kan aanvullende regelgeving ook beter aansluiten op het ecosysteemkarakter van bepaalde internetbedrijven, waarbij door verschillende markten heen het gedrag en de toegang vanuit mededingingsoogpunt aanpassing kan behoeven. De Europese Commissie werkt aan een reguleringsinstrument voor platforms met een poortwachterspositie (EC, 2020b; 2020d). Hierbij zou er ook invulling gegeven moeten worden aan preventie van verstorende verticale discriminatie.
Literatuur
ACM (2019a) Market study into mobile app stores. Autoriteit Consument & Markt, Rapport, 11 april.
ACM (2019b) ACM start onderzoek misbruik machtspositie Apple in App Store. Autoriteit Consument & Markt, Nieuwsbericht, 11 april.
Competition Policy International (2020) Vestager fears libra’s ‘closed financial system’. Nieuwsbericht op competitionpolicyinternational.com, 21 april.
EC (2004) Commission Decision of 24.03.2004 relating to a proceeding under Article 82 of the EC Treaty (Case COMP/C-3/37.792 Microsoft). Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2017) Samenvatting van het besluit van de Commissie van 27 juni 2017 inzake een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 54 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39740 – Google Search (Shopping)). Te vinden op eur-lex.europa.eu.
EC (2018) Commission Decision of 18.7.2018 relating to a proceeding under Article 102 of the Treaty and Article 54 of the EEA Agreement (AT.40099 – Google Android). Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2019) Antitrust: Commission opens investigation into possible anti-competitive conduct of Amazon. Persbericht, 17 juli. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2020a) Antitrust: Commission opens investigations into Apple’s App Store rules. Persbericht, 16 juni. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2020b) Digital Services Act package – ex ante regulatory instrument of very large online platforms acting as gatekeepers. Initiatief. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2020c) Sector inquiry into consumer internet of things. Mededeling, 17 juli. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2020d) De digitale toekomst van Europa vormgeven. Mededeling, 19 februari. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
EC (2020e) Antitrust: Commission sends Statement of Objections to Amazon for the use of non-public independent seller data and opens second investigation into its e-commerce business practices. Persbericht, 10 november. Europese Commissie. Te vinden op ec.europa.eu.
Frischmann, B.M. (2012) Infrastructure: the social value of shared resources. Oxford: Oxford University Press.
Fumagalli, C., M. Motta en C. Calcagno (2018) Exclusionary practices: the economics of monopolisation and abuse of dominance. Cambridge, VK: Cambridge University Press.
Hovenkamp, H. (2014) Robert Bork and vertical integration: leverage, foreclosure, and efficiency. Antitrust Law Journal, 79(3), 983–1001.
Parker, G.G., M.W. Van Alstyne en S.P. Choudary (2016) Platform revolution. New York: W.W. Norton & Company Inc.
Rijksoverheid (2020) Considerations of France and the Netherlands regarding intervention on platforms with a gatekeeper position. EZK, Non-paper, 15 oktober. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Statista (2020) Top companies in the world by market value in 2019. Te vinden op www.statista.com.
Tweede Kamer (2019) Toekomstbestendigheid van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot online platforms. Kamerbrief, 27879(71). Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Tweede Kamer (2020) Voortgang modernisering van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot digitalisering en online platforms. Kamerbrief, 35134(13). Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Werner, G.J. en P. de Bijl (2019) Platformbedrijven als marktmeesters. TPEdigitaal, 13(2), 33–49.
Auteurs
Categorieën