Ga direct naar de content

Veerkracht en vertrouwen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 14 2005

Veerkracht en vertrouwen
Aute ur(s ):
J.W. Oosterw ijk (auteur)
De auteur is secretaris-generaal van Economische Zaken. p.vanwinden@minez.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4450, pagina 5, 14 januari 2005 (datum)
Rubrie k :
Nieuw jaarsartikel
Tre fw oord(e n):

Het trage herstel onderstreept de noodzaak van een versterkte veerkracht van de Nederlandse economie. Bovendien is het een
uitdaging om het aanpassingsvermogen aan economische trends op de lange termijn te versterken. Het draagvlak voor de nodige
hervormingen kan worden vergroot door het schetsen van een helder perspectief en toepassing van het principe van ‘boter bij de vis’.
Het herstel van de Europese economie verloopt moeizaam. Met een voorziene groei van 13/4 procent in 2005 is het eurogebied nog ver
verwijderd van de drie procent groei die als ambitie in de Lissabon-agenda staat. De Europese lidstaten laten hierbij onderling een
gemêleerd beeld zien. Sommige lidstaten ondergingen slechts een milde en relatief kortdurende teruggang; voor andere was de
neergaande fase van de conjunctuur scherper en langduriger. Dit geldt in het bijzonder voor Nederland: na de (geraamde) groei van 11/2
procent in 2004, verwacht het cpb dat de groei in 2005 vertraagt naar een procent.
De huidige periode van laagconjunctuur in Nederland is zowel in historisch opzicht als in internationaal perspectief uitzonderlijk. Zelfs in
de periode 1980-1984, waarin de tot dan toe zwaarste naoorlogse recessie plaatsvond, kwam de groei per jaar hoger uit dan de schamele
3/4 procent in de periode 2001-2005. Bovendien blijft de groei in ons land voor het vijfde jaar op rij achter bij het Europese gemiddelde. In
de jaren negentig stond ons land te boek als het economisch wonder aan de Noordzee, waarin de belofte van de ‘nieuwe economie’ al
werkelijkheid scheen te zijn. Inmiddels is dit ongebreidelde optimisme onterecht gebleken. In plaats van een economisch wonder lijkt ons
land een economie met gebrekkig aanpassingsvermogen, zowel in goede als in slechte tijden. Herstel van veerkracht is daarom de eerste
beleidsuitdaging.
Tegen deze moeilijke achtergrond voert het huidige kabinet een voortvarend beleid van structurele hervormingen. Het draagvlak voor die
hervormingen is echter dun en het vertrouwen in de heilzame werking van het economisch medicijn is mager. Het managen van
verwachtingen en het reduceren van onzekerheid zijn noodzakelijk om het draagvlak voor de structurele hervormingen te versterken en
het economisch herstel te bespoedigen. Herstel van vertrouwen in combinatie met een voortvarende aanpak van de hervormingsagenda
is daarom de tweede grote uitdaging voor dit kabinet.
Versterking van de veerkracht
Een aantal factoren heeft bijgedragen aan de gebrekkige veerkracht van de Nederlandse economie.
Arbeidsmarkt
De verslechtering van de concurrentiepositie vormt een belangrijke verklaring voor de conjuncturele ontwikkeling in Nederland. Dit is
weinig verrassend voor een open economie. De prijs per eenheid product is in Nederland na 1997 ten opzichte van alle concurrenten
liefst vijftien procent gestegen. De ontwikkeling van de dollarkoers biedt hiervoor slechts een gedeeltelijke verklaring. Nederland is niet
alleen negentien procent duurder geworden ten opzichte van de concurrenten buiten de eurozone, maar ook tien procent ten opzichte
van concurrenten binnen het eurogebied. De sterke toename van de loonkosten (waaronder pensioenpremies) en de achterblijvende
groei van de arbeidsproductiviteit hebben hieraan in belangrijke mate bijgedragen.
Opvallend is dat in vergelijking met de twee vorige recessies de arbeidsinkomensquote (aiq) zich slechts langzaam aanpast. Na de
conjuncturele dieptepunten in 1982 en 1993 daalde de aiq in twee jaar tijd met bijna vijf procentpunten (zie figuur 1). Deze daling
reflecteert een relatief snelle aanpassing op de arbeidsmarkt, waardoor de bedrijfswinsten zich herstelden, de investeringen aantrokken
en de concurrentiepositie (gemeten in loonkosten per eenheid product) verbeterde met ruim zeven procent. Hoewel vanuit een lager
beginniveau dan in 1982, is de daling van de aiq in 2004 en 2005 veel geringer. De reactie van ‘de polder’ is hier een goed voorbeeld van
‘te laat en te weinig’. De trage aanpassing in de loonvorming leidde ertoe dat Nederland van alle eu-landen het minst heeft geprofiteerd
van de aantrekkende wereldhandel. Hierbij bestaat het risico dat Nederland ook in de tweede helft van de kabinetsperiode niet echt kan
aanhaken bij het herstel van de mondiale conjunctuur.
De trage reactie van de lonen is deels veroorzaakt doordat de teruglopende economische groei pas in een laat stadium heeft geleid tot
een neerwaartse aanpassing in het arbeidsvolume. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bedrijven huiverig waren mensen te ontslaan,
met de krapte op de arbeidsmarkt nog vers in het geheugen. Een andere factor die het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt
belemmert, is de bescherming van insiders, bijvoorbeeld door een relatief restrictief ontslagrecht.

Een ander aspect, dat duidt op onvoldoende veerkracht op de arbeidsmarkt, is dat de periode van hoogconjunctuur onvoldoende is
gebruikt voor het aanwenden van de arbeidsreserve in collectieve regelingen. Op de top van de conjunctuur in 2001 bedroeg de
(geregistreerde) werkloosheid 250.000 personen. Het aantal openstaande vacatures (180.000) was vrijwel even groot, hetgeen duidt op
een grote krapte op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd was er evenwel sprake van een omvangrijke arbeidsreserve in de (collectief
gefinancierde) regelingen wao, vut en Bijstand (ruim 11/4 miljoen). Dit betekent dat in 2001 veruit het grootste deel van de collectief
gefinancierde inactiviteit zich bevond in regelingen met een beperkt activerend karakter. De door dit kabinet ingezette aanpassingen om
het activerende karakter van de bijstand en de wao te versterken zijn daarom nodig om te voorkomen dat een volgende periode van
hoogconjunctuur vroegtijdig wordt gesmoord door krapte op de arbeidsmarkt.
Het bovenstaande levert enkele elementen op die het vermogen van de Nederlandse economie om uit het dal te komen, kunnen
versterken. In de eerste plaats is dit een arbeidskostenontwikkeling, die verantwoord is in het licht van de concurrentiepositie. In een
dergelijke ‘meeademende loonruimte’ zouden ook de kosten van de diverse pensioenregelingen ingepast moeten worden. Gegeven de
huidige slechte uitgangspositie betekent dit voor de sociale partners dat ook na 2005 uiterste terughoudendheid zal moeten worden
betracht. In de tweede plaats zal in het voorjaar naar aanleiding van het ser-advies de discussie over de ww en het ontslagstelsel worden
hervat. Het zogeheten Deense model (relatief hoge, maar kortdurende uitkeringen, soepel ontslagrecht en een actief arbeidsmarktbeleid)
kan daarbij als inspiratie dienen voor een aanpak waarbij uitkeringsarrangementen, ontslagbescherming en het arbeidsmarktbeleid in
onderlinge samenhang worden herzien.
Pensioenen
Prijsontwikkelingen op de aandelenmarkt en de huizenmarkt hebben een procyclisch effect gehad op de conjunctuurcyclus in Nederland.
Naast een direct effect op de consumptieve bestedingen liep dit voor een aanzienlijk deel via de pensioenfondsen. Als gevolg van een
zeer forse, neerwaartse aanpassing in rendementen en een uitbundige contractloonloonontwikkeling staan de Nederlandse
pensioenfondsen er een stuk minder florissant voor dan eind jaren negentig werd gedacht. In reactie hierop is de pensioenpremie (als
percentage van de loonsom) voor werkgevers in korte tijd verdubbeld van 5,8 procent in 1999 tot 11,6 procent in 2005. Deze, deels
tijdelijke, verhoging komt vanuit conjuncturele optiek niet erg gelegen. Positief is dat het Financiële Toetsingskader royale
overgangstermijnen biedt, waardoor toekomstige schokken in de premiehoogte kunnen worden uitgesmeerd over een lange periode. Bij
de toepassing van het nieuwe toetsingskader zal een adequate afweging gemaakt moeten worden tussen zekerheid enerzijds en
economische overwegingen anderzijds.
Zowel vanwege de noodzaak van betaalbaarheid als het vergroten van de schokbestendigheid van pensioenregelingen, moet in het
algemeen naar andere aanpassingsmechanismen gekeken worden. Voor het vergroten van de schokbestendigheid is de overgang op het
systeem van middelloon een gewenste ontwikkeling, al dan niet in combinatie met defined-contribution-elementen. Een andere route is
het sterker betrekken van de huidige gepensioneerden in het ‘delen van de pijn’, vooral indien de toename van de premie een te zware
wissel op de werkenden gaat trekken. Een ongewenste stijging van pensioenpremies voor werkenden kan eveneens voorkomen worden
door eventuele negatieve vermogenschokken op te vangen door een hogere effectieve uittredingsleeftijd (Bovenberg, 2003). figuur 1

Figuur 1. Daling van de aiq (in procentpunten) en de loonkosten per eenheid product (in procenten) in de twee jaar die volgen op de
conjuncturele dieptepunten in 1982, 1993 en 2003.
Budgettair beleid
In de periode van conjunctuuromslag is het emu-saldo in Nederland met 4,7 procentpunt van het bbp verslechterd: van 1,5 procent
overschot in 2000 naar een tekort van 3,2 procent in 2003. 1 Achteraf kan worden geconstateerd dat de ruimte die werd geboden in de
begrotingssystematiek onder het kabinet Paars-II, namelijk vaste uitgavenkaders en het gedeeltelijk terugsluizen van
inkomstenmeevallers, te uitbundig is benut. Dit geldt voor zowel de lasten- als de uitgavenkant. Ter illustratie: de ombuigingen en
lastenverzwaringen van dertien miljard euro die het huidige kabinet in de periode 2003/2004 doorvoerde, waren vanuit budgettair
perspectief grotendeels overbodig geweest indien de additionele intensiveringen van bijna negen miljard euro in 2001/2002 achterwege
waren gebleven. 2
Dit kabinet heeft ervoor gekozen de automatische stabilisatoren aan de lastenkant in principe te laten werken. Zodoende kunnen

procyclische maatregelen aan de lastenkant worden vermeden. Voor de uitgavenkant geldt evenwel dat de budgettaire systematiek een
zekere procyclische werking niet uitsluit. Voor de komende jaren is van belang dat lastenverzwaringen worden voorkomen, nu het emutekort uit de directe gevarenzone lijkt te komen. Ze kunnen immers niet alleen het broze herstel bedreigen maar ook het vertrouwen in het
hervormingsproces ondermijnen. Er moet dus een verstandig evenwicht worden gevonden tussen verdere budgettaire consolidatie
enerzijds en groeiondersteunende lastenverlichting anderzijds.
Hervormingen en vertrouwen
Het trage economische herstel onderstreept de noodzaak van een betere conjunctuurbestendigheid en veerkracht van de economie. Een
tweede uitdaging voor Nederland is het versterken van het vermogen zich aan te passen aan sociaal-economische trends op lange
termijn. Lagere administratieve lasten, minder onnodig belemmerende wet- en regelgeving, het vervolmaken van de interne markt en een
meer activerende sociale zekerheid zijn hierbij cruciaal. Zowel op nationaal niveau als in Europees verband (Lissabon-agenda) lijkt
hierover onder economen en beleidsmakers een grote mate van overeenstemming te bestaan. Zo laat het cpb in zijn Vergezichtenstudie
zien, dat alleen de combinatie van doorgaande integratie van wereldmarkten en hervormingen van de collectieve sector de voorwaarden
schept voor een groei van de economie, die qua niveau vergelijkbaar is met de welvaartsgroei in de afgelopen decennia (cpb, 2004). In
het meest hervormingsarme scenario blijft de jaarlijkse economische groei daarentegen steken op 0,7 procent, stagneert de
werkgelegenheid en stijgt de werkloosheid.
Het bovenstaande laat onverlet dat het maatschappelijke draagvlak voor structurele hervormingen momenteel in veel landen onder druk
staat (scp, 2004). De altijd aanwezige weerstand tegen structurele hervormingen biedt hiervoor slechts een gedeeltelijke verklaring. Ook
de aanpassingen die begin jaren tachtig en negentig werden doorgevoerd, stuitten aanvankelijk op grote maatschappelijke weerstand.
Dit is inherent aan het gegeven dat hervormingen gepaard gaan met de herschikking van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en
financiële middelen, en daarmee tot een aantasting van gevestigde belangen en (ogenschijnlijke) verworvenheden.
Boter bij de vis
De hervorming van de publieke sector omvat vaak een overheveling van verantwoordelijkheden van de publieke naar de private sector,
in combinatie met het verleggen van het prijskaartje van overheid naar burgers en bedrijven. De acceptatie van de beweging van
publieke naar private verantwoordelijkheden kan worden versterkt door deze samen te laten gaan met een evenredige verschuiving van
financiële middelen: ‘boter bij de vis’. Kostenreducties die gerealiseerd worden in het tot stand brengen van een meer activerend stelsel
van sociale zekerheid leiden dan tot lagere premies. Beperking van de fiscale faciliëring van pensioenen leidt tot lagere belastingtarieven.
In de afgelopen jaren zijn echter veel van de hervormingsbaten gebruikt voor de reductie van het overheidstekort. Dit heeft er toe geleid,
dat de hervormingen in de periode 2003-2007 samengaan met een lastenverzwaring van ruim vijf miljard euro. 3 Vanuit het oogpunt van
budgettair beleid is dit begrijpelijk: dit kabinet staat immers niet alleen voor de opgave om de structurele hervormingsagenda uit te
voeren, maar ook om de overheidsfinanciën duurzaam te versterken. Van het vermengen van de hervormingsopgave met bezuinigingen
gaat echter wel een dubbelzinnig signaal uit: de burger ervaart de hervormingen namelijk als lastenverzwaringen en het kabinet laadt de
onterechte verdenking op zich de structurele hervormingen slechts als alibi te gebruiken voor het doorvoeren van bezuinigingen.
Een bijkomend nadeel is dat, vanwege de lastenverzwaring, de positieve effecten van de hervormingen op het structurele groeivermogen
niet direct zichtbaar worden. Dit ging bijvoorbeeld op voor de energiemarkt, waar de liberalisering samenviel met een verhoging van de
(regulerende) energiebelasting, die overigens op zichzelf gerechtvaardigd was vanuit het streven naar meer groene energie.
Om deze redenen zal het principe van boter bij de vis in de toekomst in sterkere mate de leidraad moeten vormen bij de verschuiving van
publieke naar private verantwoordelijkheden. Bij de wens om (auto)mobiliteit meer marktconform te beprijzen moet bijvoorbeeld niet het
genereren van extra inkomsten het doel zijn, maar het verbeteren van de bereikbaarheid via een andere wijze van betalen voor het gebruik
van de weg. Per saldo dient sprake te zijn van lastenneutraliteit voor de automobilist. Het expliciet formuleren van dit uitgangspunt
draagt zonder twijfel bij aan de acceptatie bij burgers en bedrijven.
Perspectief en transitie
Maatschappelijk draagvlak voor structurele hervormingen is gebaat bij een helder en uitnodigend perspectief. Minstens even belangrijk
is een heldere, eenduidige koers in de richting van dat perspectief. Hervormingen worden hiermee minder snel gezien als opportunistisch
gemotiveerde beleidsinitiatieven. Dit is in het bijzonder van belang voor de beleidsvelden die raken aan investeringsbeslissingen van
burgers in het kader van de levensloop, zoals de aanschaf van een eigen huis en de oudedagsvoorziening. Het investerings- en
levensloopkarakter van deze beslissingen noopt tot anticiperend gedrag. Een goed zicht op toekomstig beleid van de overheid is daarbij
noodzakelijk om burgers in staat te stellen deze keuzes op een verantwoorde wijze te maken.
De discussie over de hypotheekrenteaftrek is bijna zo oud als de renteaftrek zelf. In de afgelopen tien jaar heeft dit geleid tot een aantal
wijzigingen van de hypotheekrenteaftrek. Sinds 2001 is de renteaftrek beperkt tot de eerste woning, is de periode van aftrek beperkt tot
dertig jaar en zijn maatregelen genomen om het consumptief verzilveren van de overwaarde tegen te gaan. Per 1 januari 2005 wordt het
aflossen van hypotheekschuld aantrekkelijker gemaakt en wordt de zogenaamde ‘bijleenregeling’ van kracht. Niet helder is evenwel hoe
deze maatregelen – hoewel goed verdedigbaar – passen in een langetermijnperspectief voor de toekomst van de woningmarkt in het
algemeen en de hypotheekrenteaftrek in het bijzonder. Dat na elke maatregel steeds wordt aangegeven dat de hypotheekrente niet ter
discussie staat en verdergaande maatregelen niet aan de orde zijn, vermindert de onzekerheid bepaald niet. Dit wordt geïllustreerd door
een enquête van dnb die laat zien dat consumenten deze belofte niet als geloofwaardig beschouwen (dnb, 2000). Een helder perspectief
voor de woningmarkt in combinatie met een verstandig transitiepad lijkt voor een komende kabinetsperiode noodzakelijk om de
onzekerheid over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek te reduceren.
Een houdbare transitie is eveneens van belang voor wijzigingen in het stelsel van oudedagsvoorziening. Het in 1997 gesloten
pensioenconvenant bleek al snel ontoereikend voor een tijdige uitfasering van de vut-regelingen. De noodzakelijke versnelling van het
transitietraject door dit kabinet heeft vervolgens veel onrust teweeggebracht. Inmiddels is de discussie over de pensioenen met de
aanvaarding van de Wet vut, pensioen en levensloop verplaatst naar de cao-tafels. Daar staan de sociale partners dit jaar voor de

verantwoordelijke taak een houdbaar ambitieniveau van de verplichte pensioenopbouw in de tweede pijler te definiëren. Verlaging van
het ambitieniveau zal in het licht van de noodzaak van de kostenbeheersing in een aantal gevallen onvermijdelijk zijn. Dit impliceert ook
dat het ongewenst is als de sociale partners te ruim gebruikmaken van de mogelijkheid via de achterdeur van het ouderdomspensioen de
huidige prepensioenregelingen de facto te handhaven.
Daarnaast wordt in toenemende mate gediscussieerd over de inrichting van de aow, getuige de laatste Miljoenennota en het recente
ontwerpadvies van de ser over toekomstgericht ouderenbeleid. Hoewel de discussies over pensioenen en aow separaat en volgtijdig
worden gevoerd, is er in feit sprake van communicerende vaten. De som van de netto-pensioenrechten en de netto-aow-rechten bepaalt
immers op welke leeftijd de burger kan uittreden en welk netto-inkomen deze dan ontvangt. Hierop baseert de burger zijn beslissing om al
dan niet extra te sparen via de nieuwe levensloopregeling of via lijfrentes. De overheid staat hierbij voor de uitdaging de burger op basis
van een integraal, houdbaar en betrouwbaar transitietraject in de gelegenheid te stellen te anticiperen op veranderingen in het stelsel van
de oudedagsvoorziening.
De meeste hervormingen in Europa combineren in dit verband verdere flexibilisering van de pensioenen met een beheersing van de
pensioenuitgaven. In Zweden en Italië is de hoogte van de pensioenuitkeringen bijvoorbeeld gekoppeld aan de stijgende
levensverwachting. Dit resulteert in een voorspelbare transitie, die op een natuurlijke wijze op de duur van de levensloop gebaseerd is.
Achterstallig onderhoud
Hervormen is een permanent proces van aanpassing aan ontwikkelingen in de wereldeconomie en de maatschappij. Het uitblijven van
hervormingen leidt tot een groeiende discrepantie tussen de instituties en hun omgeving. Het huidige kabinet is bij aantreden
geconfronteerd met aanzienlijk achterstallig onderhoud. In de hoogconjunctuur van de tweede helft van de jaren negentig bleef de
daadkracht van het kabinet Paars-II duidelijk achter bij Paars-I. Noodzakelijke hervormingen in de zorgsector, woningmarkt,
mobiliteitsmarkt, de oudedagsvoorziening en de sociale zekerheid kwamen hierdoor onvoldoende tot stand.
Van uitstel komt echter geen afstel: de roep om hervormingen verstomt pas als een doeltreffend beleidsmatig antwoord is gevonden op
het onderliggende economische probleem. Voor de komende jaren is daarom een inhaalslag vereist, die voortbouwt op de voortvarende
start van dit kabinet. Gegeven de breedte van de hervormingsagenda is een zorgvuldige implementatie van de nodige hervormingen
noodzakelijk om draagvlak te behouden.
Conclusie
Het economische beleid voor de komende tijd zou vooral in het teken moeten staan van een combinatie van verdere structurele
hervormingen en vertrouwensherstel op korte en middellange termijn. Eenvoudige recepten zijn er echter niet. De eerste les uit het
recente verleden is dat de veerkracht van de Nederlandse economie nog ernstig tekort schiet. Alles moet op alles worden gezet om de
schokbestendigheid en het vermogen om soepel te reageren op externe ontwikkelingen te vergroten, vooral door de flexibiliteit op de
arbeidsmarkt te verbeteren (loonvorming, toetreding en uittreding) en meer ruimte te creëren voor de volle werking van de automatische
stabilisatoren.
Voor de tweede helft van de kabinetsperiode is van belang dat de overheidsfinanciën meer in lijn kunnen worden gebracht met het
Hoofdlijnenakkoord, zowel ten aanzien van het emu-saldo als de lastenontwikkeling. Dit betekent dat inspanningen ten behoeve van het
tijdpad voor het terugbrengen van het emu-saldo naar ‘close to balance or in surplus’ moeten worden afgewogen tegen het deels
ongedaan maken van de additionele lastenverzwaring ten opzichte van het Hoofdlijnenakkoord. Lastenverlichting ondersteunt immers
niet alleen het broos herstel maar is ook van belang voor het structurele groeivermogen. Voorts zou het van economische wijsheid
getuigen, stijgingen van de pensioenpremies te beperken door het vinden van een goede balans tussen premiehoogte enerzijds en
toekomstig amibitieniveau en indexatie van huidige pensioenuitkeringen anderzijds.
Wat de zo noodzakelijke structurele hervormingsagenda voor de middellange termijn betreft, heeft het huidige kabinet een voortvarende
start gemaakt met aanpassingen in de zorgsector, de sociale zekerheid en de pensioenen. De tweede helft van de kabinetsperiode zal
hierdoor voor een aanzienlijk deel in het teken staan van een zorgvuldige implementatie hiervan. Tegelijk zijn voor de toekomst verdere
hervormingen nodig op een groot aantal dossiers. Vertrouwensherstel is ook hier geboden, paradoxaal genoeg niet door die agenda
voorlopig taboe te verklaren, maar door de maatschappelijke onrust op enkele belangrijke beleidsdossiers beter hanteerbaar te maken.
Het managen van de verwachtingen kan bijdragen aan het verminderen van onzekerheden. Het kabinet zou de tweede helft van haar
regeerperiode kunnen benutten om, mede op basis van aankomende ser-adviezen, een samenhangende visie te formuleren voor verdere
institutionele vernieuwing, die als basis kan dienen voor een vervolg groeiagenda van het volgende kabinet. Voor de mobiliteitsmarkt
wordt deze lijn al gehanteerd. Andere terreinen die zich aandienen zijn de woningmarkt, de verdere ombouw van de sociale zekerheid tot
een activerend investeringsstelsel in menselijk kapitaal (‘Baliedocument’, Leenders e.a., 2004) en de verdere bevordering van de
arbeidsparticipatie, mede gezien de toenemende levensverwachting.
Waar bij dergelijke dossiers verantwoordelijkheden en rekeningen verschuiven van publiek naar privaat passen aanvullende
maatregelen. Hierbij valt te denken aan op maat gesneden en soms zeer lange overgangstermijnen (woningmarkt, aow), compenserende
lastenverlichting (sociale zekerheid) en het gericht en voor burger en bedrijf zichtbaar terugsluizen van de hervormingsbaten (mobiliteit,
hoger onderwijs). Ook dit is boter bij de vis. Alleen dan blijven fricties beperkt en wordt een helder perspectief geboden. Aangevuld met
vervolginitiatieven op het vlak van innovatie, onderwijs en ondernemerschap, vormt een dergelijke agenda tevens een geloofwaardig
antwoord van Nederland op een vernieuwde Europese economische beleidsagenda tot 2010: de Lissabonstrategie.
Jan Willem Oosterwijk
Literatuur
Bovenberg, A.L. (2003) Pensioenleeftijd als buffer. esb, 12 december 2003, 584-586.
cpb (2004) Vier vergezichten op Nederland. Den Haag.

cpb (2004) Macro Economische Verkenning 2005. Den Haag.
dnb (2000) Verzilvering overwaarde huis: een statistische analyse van besteding en risico’s. Amsterdam.
Leenders, P. en I. Kuijpers (2004) Sociale Zekerheid als investering. Uitgeverij De Balie.
scp (2004) Sociaal en cultureel rapport 2004. Den Haag.

1 Exclusief de opbrengst van de veiling van de umts-rechten.
2 In het regeerakkoord van Paars-II was al een budgettaire intensivering voorzien van bijna twee miljard euro in deze periode.
3 Het cpb rekent met een hogere lastenverzwaring (circa e 8,5 miljard) vanwege een andere boeking van financieringsverschuivingen in
de zorg (cpb, 2004).

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur