Ga direct naar de content

Veel werknemers willen eerder stoppen met werken dan overheid beoogt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 13 2017

Langer doorwerken wordt door de overheid van groot belang geacht. Maar hoe gemotiveerd zijn werknemers daarvoor? En ­welke factoren bevorderen en remmen langer doorwerken?

In het kort

– De gemiddelde werknemer denkt tot 64,5 jaar te kunnen door­werken, maar wil stoppen met 64,3 jaar.
– Werknemers in de bouw en in het openbaar bestuur willen het vroegst met pensioen.
– Met name een slechte gezondheid en een hoog huishoudensinkomen verlagen de door werknemers gewenste pensioenleeftijd.

De pensioenleeftijd gaat sinds 2013 stapsgewijs omhoog, eerst naar 66 jaar in 2018 en vervolgens naar 67 jaar in 2021, en naar 67 jaar en 3 maanden in 2022. Deze verhoging is bedoeld om de AOW-kosten te beperken, die stijgen als gevolg van de vergrijzing en hogere levensverwachting. Langer doorwerken kan daarnaast helpen om de eventuele arbeidsmarktkrapte vanwege de aantrekkende economie op te vangen. Zo vinden De Koning et al. (2017) dat de verhoging van de AOW-leeftijd de arbeidsparticipatie onder 65-jarigen vooralsnog heeft doen toenemen. Maar kan en wil iedereen wel doorwerken tot 67 jaar? Tijdens de discussie over de AOW-leeftijdsverhoging was men al bezorgd of deze wel haalbaar zou zijn voor laagopgeleiden met fysiek zwaar werk (Smulders et al., 2009). En volgens krantenberichten waarschuwde de NVAB, de vereniging van bedrijfsartsen in Nederland, hier begin 2017 opnieuw voor.

Naast fysiek zwaar werk kunnen ook andere werk­omstandigheden – zoals de mate van uitdaging, emotionele belasting, werkdruk, gebrek aan autonomie, gebrek aan steun van leiding en collega’s, en afwijkende werktijden – de motivatie om langer door te werken beïnvloeden. Bovendien spelen de fysieke en mentale gezondheid van de werknemer, de gezinsomstandigheden en de financieel-­economische situatie hierbij een rol (Jettinghoff en Smulders, 2008; Smulders et al., 2009; Henkens et al., 2009; Nilsson et al., 2011; Geuskens et al., 2012). In dit artikel analyseren we welke factoren bevorderend of remmend kunnen zijn voor Nederlandse werknemers bij hun intentie tot doorwerken.

Data

Bij onze analyse gebruiken we de meeste recente data van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), die jaarlijks wordt voorgelegd aan een netto-steekproef van ruim 40.000 werknemers (tot 2014 bestond de steekproef uit 22.000 werknemers). De NEA geeft een representatief en betrouwbaar beeld van de arbeidssituatie van werknemers in Nederland, doordat de data zijn gewogen naar geslacht, leeftijd, herkomst, opleidingsniveau, bedrijfstak, regio en stedelijkheid. Sinds 2011 bevat de NEA twee ­vragen over tot welke leeftijd men wil doorwerken en tot welke leeftijd men in staat denkt te zijn om door te werken. Meer informatie over de herkomst, meetwijze en betrouwbaarheid van de gebruikte variabelen is te vinden in Hooftman et al. (2017). Omdat we ervan uitgaan dat jongere werknemers nog geen duidelijk beeld hebben van de leeftijd waarop ze willen stoppen, hebben we voor het beantwoorden van deze vragen werknemers geselecteerd in de leeftijdsklasse van 45–64 jaar.

Inschatting pensioenleeftijd

Tot welke leeftijd willen en kunnen werknemers door­werken? Figuur 1 laat zien dat deze werknemers in 2016 gemiddeld tot 64,5 jaar denken te kunnen doorwerken, maar tot 64,3 jaar willen doorwerken. Dat verschil van een paar maanden tussen de leeftijd tot waarop men kan en tot waarop men wil doorwerken, vonden we ook in eerdere jaren en lijkt ook redelijk constant te blijven over de tijd. Opvallend is vooral dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de leeftijd waarop de gemiddelde werknemer met pensioen wil (64,3 jaar) en de – eerder genoemde – door de overheid beoogde pensioenleeftijd. Ook is het opmerkelijk dat deze door de werknemers ingeschatte ‘wens-pensioenleeftijden’ praktisch gelijklopen met de feitelijke pensioenleeftijden die het CBS (2017) eerder dit jaar publiceerde.

Als we de resultaten van de enquêtes over de tijd vergelijken, valt er verder op dat de door werknemers verwachte pensioenleeftijd in 2016 iets lager is dan die in 2015. Dit lijkt een onderbreking van de licht stijgende trend in de jaren ervoor. Wellicht is dit het gevolg van een toegenomen conjunctureel vertrouwen, nu de crisisperiode ten einde is. De cijfers van het CBS (2017) laten ook zien dat de sinds 2007 stijgende trend in de feitelijke pensioenleeftijd niet heeft doorgezet in 2016.

Als we de kijken naar de verdeling van de gewenste pensioenleeftijd in 2016, dan blijkt dat zeventig procent van de werknemers tot 65-jarige leeftijd wil doorwerken, vijf procent tot 66, ­twintig procent tot 67 en de laatste vijf procent tot nog hogere leeftijd wil doorwerken.

Figuur 2 splitst de gewenste pensioenleeftijd uit naar sector. Hier zien we dat de leeftijd tot waarop men wil doorwerken het laagst is in de bouwnijverheid. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat men in deze ­sector veel fysiek zwaar werk verricht – uit de NEA-data blijkt bijvoorbeeld dat werknemers in de bouw relatief veel gezondheidsklachten rapporteren. Opvallend is dat ook werk­nemers in het openbaar bestuur en in financiële instellingen relatief vroeg willen stoppen met werken. Aan de andere kant willen werknemers in de cultuur, sport en recreatie, en in de landbouw juist relatief lang doorwerken.

Determinanten gewenste pensioenleeftijd

Om na te gaan welke factoren van invloed zijn op de verwachte pensioenleeftijd hebben we een lineaire-regressieanalyse uitgevoerd, met als afhankelijke variabele de leeftijd tot waarop werknemers zeggen te willen doorwerken. We maken hierbij gebruik van de data uit 2014 en 2015, omdat alleen voor deze twee jaren alle onafhankelijke variabelen die we willen gebruiken beschikbaar zijn.

Figuur 3 toont de resultaten. Het blijkt dat de leeftijd van de werknemer sterk van invloed is op de gewenste pensioenleeftijd: ouderen willen langer doorwerken dan jongeren. Dit heeft mogelijk te maken met een selectie-op-gezondheid-mechanisme: werknemers met een relatief slechte gezondheid of andere redenen om eerder te stoppen met werken, vallen af bij de groepen met oudere werknemers, waardoor de gemiddelde gewenste uittredeleeftijd stijgt. Verder blijkt een goede gezondheid geassocieerd te worden met de wens om langer door te werken, terwijl een relatief hoog besteedbaar huishoudensinkomen juist samengaat met een lagere gewenste pensioenleeftijd. Dit resultaat valt waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat een slechte gezondheid dwingt om eerder te stoppen, ­terwijl een laag huishoudensinkomen juist dwingt tot langer doorwerken. Dit laatste geldt waarschijnlijk ook voor ­mensen met een flexibel contract, weinig uren per week en een grote baanonzekerheid. Deze factoren gaan waarschijnlijk samen met een relatief beperkte pensioenopbouw, wat ook dwingt tot langer doorwerken.

Verder blijken werkgerelateerde factoren van invloed op de gewenste pensioenleeftijd: bij onregelmatige werk­tijden, een slechte werk-privébalans en bij fysiek en emotioneel zwaar werk willen werknemers eerder stoppen, terwijl factoren als steun van de leiding, een fulltime-aanstelling en autonomie in het werk lijken te motiveren om langer door te werken. Dit laatste geldt waarschijnlijk ook voor de banen van hogeropgeleiden. Tot slot spelen persoon­lijke omstandigheden een rol: een partner thuis verlaagt de gewenste pensioenleeftijd, terwijl kinderen thuis deze juist verhoogt. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat, als de partner niet meer werkt, men wellicht zelf ook sneller wil genieten van het pensioen, terwijl men met thuis­wonende kinderen nog moet doorwerken om extra inkomsten te vergaren voor hun levensonderhoud.

Conclusie en implicaties

In de afgelopen jaren steeg de leeftijd tot waarop mensen wilden doorwerken elk jaar een beetje, maar in 2016 lijkt deze ontwikkeling te zijn gestagneerd rond 64,3 jaar. Mogelijk speelt de opbloeiende economie hierbij een rol: betere financiële vooruitzichten zouden immers de noodzaak om langer door te werken kunnen verkleinen. Uit onze analyse blijkt bijvoorbeeld dat een hoger besteedbaar huishoudensinkomen de gewenste pensioenleeftijd verlaagt.

Deze rol van het huishoudensinkomen zou ook een aantal van de gevonden verschillen in de gewenste pensioen­leeftijd tussen sectoren kunnen verklaren. Werknemers in het openbaar bestuur willen bijvoorbeeld relatief vroeg met pensioen, terwijl dit een sector is met verhoudings­gewijs veel hoger­opgeleiden, veel vaste banen, een hoge graad van autonomie in het werk en weinig fysiek zwaar werk. Mogelijk zorgt een relatief hoog huishoudens­inkomen er hier voor dat werknemers in staat zijn om relatief vroeg te stoppen met ­werken. Hetzelfde zou kunnen gelden voor de werknemers van financiële instellingen, die ook relatief jong met pensioen blijken te willen. Aan de andere kant zouden beperkte inkomsten wellicht kunnen verklaren waarom werknemers in de cultuur, sport en recreatie, en in de landbouw relarief lang willen doorwerken.

In het algemeen is de pensioenleeftijd die werkenden wensen vooralsnog flink lager dan de leeftijd die de overheid beoogt. Wat dat betreft zou het verhogen van de pensioen­leeftijd ­wellicht ook vergezeld moeten gaan van beleid dat ­werkenden ­stimuleert om een hogere pensioenleeftijd te wensen. Onze analyse suggereert dat de wens om langer door te werken door diverse push- en pull-factoren wordt beïnvloed. Fysiek zwaar werk, waarover het vaak gaat in de pensioenleeftijds­discussie, is een van de redenen voor werknemers om eerder met pensioen te gaan, maar er spelen ook andere factoren, zoals emotioneel zwaar werk of een ­partner die niet meer werkt.

Wat betreft beleid om werkenden te stimuleren voor een hogere pensioenleeftijd te kiezen, lijken gezondheidsbevordering in het algemeen – deels door het beperken van fysiek en emotioneel zwaar werk – en het zorgen voor autonomie en steun in het werk de meest concrete aangrijpingspunten. Hierbij lijkt er een rol weggelegd voor de sociale partners (al hebben werkgevers wellicht geen groot belang bij het langer doorwerken van hun oudere personeel, tenzij er een krappe arbeidsmarkt ontstaat en jongeren makkelijk werk kunnen vinden). Misschien zouden vakbonden hierbij een rol kunnen spelen, aangezien bij een verhoogde AOW-leeftijd werknemers wel degelijk een financieel belang hebben om langer te kunnen doorwerken. Wat betreft de overheid zelf zou het een optie kunnen zijn om enerzijds een strikt arbobeleid te voeren en belastend werk tegen te gaan om zo de gezondheid te bevorderen, en anderzijds om scholing te stimuleren voor oudere werknemers.

Literatuur

CBS (2017) Pensioenleeftijd werknemers in 2016 niet gestegen. Den Haag: CBS.

Geuskens, G., K. Oude Hengel, L. Koppes en J.F. Ybema (2012) Predictors of the willingness and the ability to continue working until the age of 65 years. Journal of Occupational and ­Environmental Medicine, 54(5), 572–578.

Henkens, C.J., H. van Solinge en H.P. van Dalen (2009) Beslissingen rond langer werken: de onzichtbare drempels voor een later pensioen. Tijdschrift voor HRM, 12(3), 64–79.

Hooftman, W.E., G.M.J. Mars, B. Janssen et al. (2017) Nationale Enquête Arbeidsomstandig­heden 2016; methodologie en globale resultaten. Leiden en Heerlen: TNO en CBS.

Jettinghoff, K. en P.G.W. Smulders (2008) Wie kan en wil doorwerken tot 65-jarige leeftijd? Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 24(1), 88–100.

Koning, J. de, A. Gelderblom, J. Gravesteijn en E. de Vleeschouwer (2017) Stijging AOW-­leeftijd leidt vooralsnog tot hogere arbeidsparticipatie. ESB, 102(4752), 382–385.

Nilsson, K., A. Rignell-Hydbom en L. Rylander (2011) Factors influencing the decision to extend working life of retire. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 37(6), 473–480.

Smulders, P., I. Houtman en S. van den Bossche (2009) Zwaar werk en vervroegd ­pensioen. ESB, 94(4572), 682–684.

Auteurs

3 reacties

  1. M. Peper
    6 jaar geleden

    Geweldig...flexibilisering. Ieder van ons kan zijn pensioenvoorziening op zijn individuele situatie vooraf afstemmen. En hierna blijven aanpassen. Dat zou zelfs ideaal zijn.
    Een tip voor de ESB-redaktie: Laat iedere bezoeker van jullie site de "vraag van de dag" o.i.d. aantikken.
    Zo ontstaat sneller een "indicatie" van een common opinion, bijvoorbeeld over flexibilisering van pensioenen. Hier is geen duur en tijdrovend wetenschappelijk onderzoek voor nodig. Het helpt beleidsmakers om sneller een denkrichting te bepalen en zonodig "flexibel" bij te sturen. En het nodigt bezoekers uit om kort en snel hun mening te geven in plaats van een commentaar te moeten schrijven.
    Praten over het werk dat je, eenmaal gepensioneerd, mist lijkt nog een taboe. Mogelijk kan voor dit item initiatief worden ontwikkeld. En gelinkt worden aan flexibilisering van werk/pensioen.

  2. H.C. Eerens
    6 jaar geleden

    Ben het helemaal eens met vorige reactive. Gelukkig heft APB flexible pensiooen tussen 60-70 jaar en deeltijd mogelijkheden. bv vanaf 60 jr een dag minder werken en 1 dag pensioen of vanaf 62 2 dagen minder werken en 2 dagen pensioen. Verwacht zelf ook dat verder deeltijd werken (vanaf 57 werk ik al een dag minder en het bevalt erg goed) het werk plezierig houdt en daarom mogelijk zelfs langer dan 68 jaar,

  3. F. Stollman
    6 jaar geleden

    Het beleid van de overheid zou erop gericht moeten zijn flexibeler met pensioen te kunnen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden om vanaf 60 jaar 2 jaarlijks een dag minder te gaan werken.
    Wat ik feitelijk om me heen hoor (ik werk bij de overheid) is dat veel collega's helemaal niet volledig willen stoppen met werken maar juist geleidelijk willen afbouwen, om het "zwarte gat" effect te voorkomen. Nu kun je wel pensioen naar voren halen maar dat is onder het huidige beleid voor velen te duur.
    Wat mij bevreemd, vanuit de beleidsbepalers hoor je niemand over flexibiliteit op dat punt. Diezelfde flexibiliteit is naar mijn mening ook mogelijk voor de AOW. Wat is er op tegen om mensen bijvoorbeeld vanaf 65 jaarlijks 1 dag AOW uit te betalen tot een volledige AOW op 70 jarige leeftijd?
    Opeens is pensioenleeftijd dan geen issue meer.