Ga direct naar de content

Vakbondstragiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 11 1987

Vakbondstragiek
Onlangs trad de FNV in de openbaarheid met het rapport FNV 2000,
waarin vrij onbarmhartig werd geconstateerd dat de FNV zit met een
verouderd ledenbestand, dat representatief zou zijn voor de zestiger jaren, maar niet voor de huidige tijd. Nu
heb ik dat rapport niet nodig gehad om
tot een zelfde inzicht te geraken, maar
niettemin is het verstandig van de FNV
de opdracht te geven tot dergelijk onderzoek en de resultaten te publiceren.
De vraag rijst dan wel hoe het zo gekomen is, of de vakbond het jaar 2000
nog wel zal halen, en of het uberhaupt
wenselijk is dat dit gebeurt.
Elke vereniging begint als doelorganisatie en de wordingsgeschiedenis
van de vakbond is daarvan een typisch
voorbeeld. Arbeiders vormden een
grote homogene belangengroep. Deze
homogeniteit maakte dat arbeiders
door werkgevers zeer gemakkelijk tegen elkaar konden worden uitgespeeld, maar deze homogeniteit
maakte het ook gemakkelijk onder het
motto ‘samen sterk’ een kartel van
aanbieders van arbeid te vormen. Hoewel de vakbonden ongetwijfeld een
prijsopdrijvende werking hebben gehad, is er toch geen twijfel mogelijk dat
het verschijnsel ‘vakbond’ een welvaartsvergrotende invloed heeft gehad.
De vakbond zit nu in moeilijkheden.
Het fundamentele probleem is dat de
homogeniteit van grote groepen arbeiders niet meer bestaat. De arbeid is
veelvormig geworden naar scholing,
kennis en ervaring. Er is deeltijdarbeid,
thuisarbeid en er zijn participerende
vrouwen, die nog altijd zitten met het
probleem van de door zwangerschap
gebroken arbeidscarriere. De eisen,
gesteld aan arbeid, wijzigen zich snel
en dit leidt ertoe dat werknemers vaak
‘economised’ eerderzijn versleten dan
‘technisch’.
Voeg daar dan nog eens bij de opkomst van een nieuwe klasse tussen
bazen en arbeiders, het middelbaar en
hoger personeel, en de wat vage maar
ontegenzeggelijke belangenverstrengeling tussen werkers, uitkeringstrekkers en gepensioneerden, en het is
duidelijk dat de vorming van een eenduidig ‘platform’ van actiepunten eigenlijk niet meer mogelijk is. Altijd
maakt een substantieel deel van de
achterban bezwaar. De vakbond is te
groot geworden. Alle nivellerende acties worden geblokkeerd door het hoger personeel en alle acties ter
verlaging van sociale premies leiden
tot uitkeringsverlagingen, die de
uitkeringstrekkers van nu en in de toe-

6.M.S. van Praag

komst ook niet zo aanspreken.
De enige uitweg is de vlucht naar voren, dat wil zeggen het voeren van acties waarvan de kosten slechts op de
werkgever en/of de overheid drukken.
Ook hier is de ruimte beperkt. Kostenverhogingen bij bedrijven leiden tot
prijsstijging en/of ontslagen, en verhoging van uitkeringen,. huursubsidies
enz. stuwen het f inancieringstekort op.
Natuurlijk is de rol van de vakbond
ter consolidering van het bereikte uitermate waardevol, en zou bij een sterk
afbrokkelende vakbond de arbeidsmarkt weer typisch 19-eeuwse trekken
krijgen. (Overigens zijn die tot de dag
van vandaag niet geheel verdwenen.)
Met slechts consoliderende acties
houdt men echter geen leden vast, laat
staan dat men nieuwe werft. Er ligt een
belangrijke infrastructuur en het oprollen daarvan is een maatschappelijke
verspilling. De vraag is dus nu of er
nieuwe doelen zijn waaraan de vakbeweging zich zou kunnen wijden.
Ik geloof niet dat de weg gezocht
moet worden in het bedingen van speciale voordelen voor vakbondsleden bij
werkgevers. Ongetwijfeld zal dit aantrekkelijk zijn voor leden, maar de
werkgevers worden dan natuurlijk verleid tot discriminatie tegen vakbondsleden, waarvan de loonkosten
hoger zijn. Vakbondsleden prijzen zich
zo uit de markt. Ook worden er zware
eisen gesteld aan niet-georganiseerden om de verbindendverklaring van
cao’s te accepteren, als deze cao’s
twee soorten werknemers kennen. Het
probleem van een vakbond waarvan
het lidmaatschap wel verplicht is voor
tewerkstelling (‘closed shop’), is namelijk de onderkruiper. Neemt het onderkruipen, dat in de huidige sterk

gedifferentieerde arbeidsmarkt toch al
moeilijk is tegen te gaan, grote vormen
aan dan kan de vakbond ‘het wel
schudden’, om deze nieuwe terminologie eens te gebruiken.
De doelstellingen waarop de vakbeweging zich zou moeten vastbijten
moeten mijns inziens minder in de kruidenierssfeer gezocht worden. Het grote probleem is de hiervoor al aangeduide, in vele branches steeds groter
wordende divergentie tussen ‘economische’ en ‘technische’ slijtage, waardoor steeds grotere groepen van
relatief jonge werknemers werkloos of
arbeidsongeschikt worden, de VUT in
gaan of vervroegd gepensioneerd worden. Om deze ook financieel uit de
klauwen lopende trend af te remmen
lijken twee maatregelen geboden. In
de eerste plaats zal met alle kracht her, bij- en nascholing op alle niveaus
moeten worden nagestreefd, waarbij
de kosten tussen werkgevers, werknemers en overheid moeten worden verdeeld. In de tweede plaats zullen wij
ons moeten realiseren dat het loonprofiel over de arbeidsduur de arbeidsproduktiviteit dient te reflecteren, en dat
dit dient te impliceren dat ouderen in
vele beroepen genoegen zullen moeten nemen met een dalend loon op
straffe van uitstoot. Voor de acceptatie
van deze pijnlijke economische waarheid (als een koe) is een harmonisch
samenspel van bedrijf en vakbeweging
noodzakelijk.

Auteur