Ga direct naar de content

Uit de ESB van…

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 18 2008

uit de ESB van…

E

1916

en van de groote vragen, die de oorlog
thans in de meeste oorlogvoerende
landen doet rijzen, is deze, hoe zal in de
toekomst in tal van bedrijven de verhouding
zijn van werkgever en werknemer? Zal alles
weder geheel worden gelijk voorheen of zal
uit den toestand van thans blijvende wijziging voortvloeien? Zal met name de staat,
die thans in zoovele bedrijven direct of indirect ingrijpt en regelen stelt voor den arbeid
en het betaalde loon, zich weder geheel
terugtrekken, zich kunnen terugtrekken?
Hoe zal de maatschappij reageren op de
onvermijdelijke wijziging in het huidige loonniveau, wanneer de vraag naar industriëelen
arbeid niet meer den prikkel ondervindt
van het ogenblik en het aanbod door den
terugkeer van zoovelen van het front weder
stijgen zal, vergroot bovendien door wat van
den huidigen massalen vrouwenarbeid in de
toekomst een blijvend karakter zal dragen?
Zal de loonvorming ook dan geheel overgelaten blijven aan het vrije spel der maatschappelijke krachten?
Arbeidsverhoudingen na den oorlog, ESB 1(52), 837.

’t

1924

Is thans niet de tijd en hier niet de
plaats om over dit vraagstuk uit te
weiden, maar onze ervaring heeft ons
geleerd, dat de normaal geworden toestanden zullen gepaard gaan met een belangrijk
surplus aan in hoofdzaak ongeschoolde
arbeidskrachten. Het accres in het surplus
wordt veroorzaakt door onzen snellen bevolkingsaanwas, door het repatrieeren van
duizenden in het buitenland gevestigde
Nederlanders, verminderde werkgelegenheid
en een verminderde emigratiemogelijkheid.
Dat het surplus voor het belangrijke gedeelte bestaat uit ongeschoolde en minder
vakbekwame arbeiders, vindt in nog andere
meer bijzondere omstandigheden zijn oorzaak dan in het verschijnsel, dat de minder
bekwame werkkracht uit den aard eer en
langer werkloos is dan de bekwame vakman.
Die bijzondere omstandigheden zouden

64

ESB

april 2008

wij willen zoeken eerstens in de volkomen
ontoereikende zorg in ons land voor de vakopleiding en de vorming van een alleszins
paraat en fähig arbeidersleger, tweedens
in het euvel, dat de jarenlange mobilisatie
van duizenden jongelui in den bloeitijd
hunner vakkundige ontwikkeling aan de
vakbekwaamheid van een belangrijk deel
van ons arbeidersleger ernstig afbreuk heeft
gedaan. En ten derde dient er rekening
mede te worden gehouden, dat de tijdelijke
hoogconjunctuur, die sommige vakken doormaakten (b.v. het metaalvak in den oorlog
en het bouwbedrijf na den oorlog) een zoo
groote behoefte aan arbeidskrachten in die
vakken heeft doen ontstaan, dat een leger
van “vakarbeiders†werd gevormd, die door
hun toetreding tot de vakvereenigingen ook
als zoodanig werden erkend, doch die den
titel van vakarbeider niet verdienden (ongeschoolden werden aan de fraisebanken
op de Hembrug gezet en noemden zich
voortaan metaalbewerker; ongeschoolden
deden in het bouwvak dienst als grondwerker, opperman, betonstorter enz. en heetten
voortaan bouwvakarbeider; ongeschoolden
werden gezet aan het lichtpunten maken
van de electrificatie der huis- en straatverlichting en rekenden zich voortaan tot
de electriciens; huis-, tuin- en keukenlui
van beiderlei kunne werden op kantoren
van N.O.T., N.U.M. en distributielichamen
gezet en noemden zich kantoorbedienden,
enz.) Ten vierde heeft de aan de vakbeweging verbonden werkloosheidsverzekering,
als de hoogste vorm van steunverleening
voor den zelfbewuste werklooze een massa
arbeiders tot de vakorganisaties gebracht
en tot vakarbeider doen stempelen, die
geen vakarbeider waren en het nooit zullen
worden; of andersom, ze heeft verhinderd,
dat vakarbeiders van de vakorganisaties afvielen, als ze er feitelijk door hun langdurig
buiten werk zijn al niet meer toe gerekend
konden worden.
Deftiger, W.F. (1924) De bescherming van de inlandsche
arbeidsmarkt, ESB 9(456), 838.

D

1949

met zich; de discrepantie tussen vraag en
aanbod stelde voorts het koppelbazenfenomeen in al zijn scherpte aan het licht. Toch
was het gastarbeidersprobleem minder een
arbeidsmarkt- en meer een cultureel integratieprobleem en het koppelbazenvraagstuk meer een centenkwestie ofwel een
arbeidsvoorwaardenprobleem. Het arbeidsmarktbeleid, in de zin van participatie- en
allocatiebeleid, stond vooral bij de maatschappelijke organisaties in de schaduw
van het arbeidsvoorwaardenbeleid. In de
baan was voorzien, bepaald moest “slechtsâ€
worden wat het werk jaarlijks diende op
te leveren. Overigens werd in brede kring
erkend, zoals door arbeidsmarktdeskundigen
werd opgemerkt, dat beïnvloeding van de
arbeidsmarkt nodig was voor het handhaven
van de economische groei en ter bestrijding
van inflatie. Maar economische groei leed
als economisch politieke doelstelling aan
een tanend prestige en de inflatie kon ook,
en wellicht beter, met andere economische
instrumenten worden bestreden.

e verhoudingen tussen vraag en aanbod
op de arbeidsmarkt hebben sedert de
bevrijding somtijds aanleiding gegeven tot
optimistische verwachtingen met betrekking
tot het werkloosheidsvraagstuk. De grote vraag
naar arbeidskrachten bracht een volledige
omkering der verhoudingen, zoals men sedert
1930 op de Nederlandse arbeidsmarkt gewoon
was. Feitelijk zelfs sedert enige decennia,
want de verhoudingen op onze arbeidsmarkt
tendeerden in het verleden steeds naar een
groter of kleiner overschot van arbeidskrachten, dat evenwel in de dertiger jaren zijn
hoogtepunt bereikte. Het grote tekort aan
arbeidskrachten, hoe reëel ook, geeft echter in
geen enkel opzicht reden tot enig optimisme
voor de toekomst. Het is zelfs de vraag, of er
een belangrijk tekort aan arbeidskrachten zou
bestaan, indien de verhoudingen tussen vraag
en aanbod niet volledig verstoord waren door
de volgende factoren: de daling der arbeidsproductiviteit, de mobilisatie ten behoeve van
Indonesië, de uitbreiding van het overheidsapparaat en de werkzaamheden ten bate van het
herstel en de wederopbouw.

Van Voorden, W. (1975) Integratietendentie in het arbeids-

W. Steigenga (1949) Bevolkingsaanwas en arbeids-

marktbeleid. ESB 60(2983), 18.

markt. ESB 34(1654), 48.

D

1975

e arbeidsmarkt heeft zich de afgelopen
decennia niet mogen verheugen in een
blijvende, grote belangstelling. Weliswaar
wijdde menige sociaal-economische verhandeling een obligate paragraaf aan de spanning tussen vraag- en aanbod verhouding op
de arbeidsmarkt, maar daar doorheen klonk
veelal de opluchting juist met een krapteen niet met een overschot-probleem te doen
te hebben. Bovendien leek het gevoel terrein te winnen dat voor eens en vooral met
het werkloosheidsvraagstuk was afgerekend.
Natuurlijk, er waren ook knelpunten, die
ook werden opgemerkt en aangepakt. De
sinds het begin der jaren zestig groeiende
stroom mediterrane buitenlanders, nodig
om de opengevallen plaatsen in het productieproces op te vullen, bracht problemen

Z

1999

elf denk ik dat het herstel van de financiële prikkels op de arbeidsmarkt belangrijk
is geweest. De grotere afstand tussen loon en

uitkeringen, de verlaging van de marginale
belastingdruk, het frequenter toepassen van
sancties in de WW, de WAO en de bijstand;
allemaal factoren die mensen met een
uitkering een prikkel hebben gegeven om
harder op zoek te gaan naar een baan. De
toegenomen inzetbaarheid van het arbeidsaanbod heeft het voor werkgevers aantrekkelijker gemaakt om nieuwe banen te creëren. Uit dit samenspel van vraag en aanbod
is de huidige krapte op de arbeidsmarkt
ontstaan. Niet iets om ons voor te schamen.
Van Ours, J.C. van (1999) De schaamte voorbij. ESB 84
(4208), 443. (datum)

ESB

april 2008

65