Ga direct naar de content

Tussen voorspellen en veronderstellen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 14 1983

Energie kroniek

Tussen voorspellen en
veronderstellen
Enkele opmerkingen over de toekomstscenario’s van de
Maatschappelijke Discussie Energiebeleid
DR. A. B. T. M. VAN SCHAIK*
Inleiding

lingen en de uitkomsten van de vier scenario’s.

In het Tussenrapport van de Stuurgroep
Maatschappelijke Discussie Energiebeleid
worden vier toekomstverkenningen gepre- De vier scenario’s
senteerd 1). Deze scenario’s strekken zich uit
tot het jaar 2000. Ze zijn bedoeld als duideHet rapport van de Stuurgroep bevat een
lijk van elkaar onderscheiden varianten aantal bijlagen waarin de macro-econowaaruit met het oog op een toekomstig ener- mische onderbouwing van de toekomstberegiebeleid zou kunnen worden gekozen. Deze keningen nader is verantwoord 5). Deze inbedoeling komt naar onze smaak echter niet formatie is hier in de vorm van een label met
goed uit de verf. De gebaande wegen beval- kerngegevens samengevat (zie de label).
ten in macro-economisch opzicht namelijk
Van de vier scenario’s steunen de eersle
opvallende overeenkomsten. Ze hebben bij drie op berekeningen mel hel Vinlaf-model
voorbeeld geraeen dat de groei van de ar- van hel Cenlraal Planbureau. Hel vierde scebeidsproduktiviteit in belangrijke mate ach- nario is gebaseerd op een (nog) niel gepubliterblijft bij de trend die voor de afgelopen de- ceerd model van de Slichling voor Econocennia is waargenomen. Bovendien komt in misch Onderzoek 6). Naar bedoeling zijn de
alle gevallen een inflatietempo uit de bus dat verschillen lussen de vier toekomstberekenagenoeg gelijk is aan dat in het buitenland. ningen als volgt te omschrijven.
De overeenkomsten tussen de scenario’s
In hel referentiescenarioworden de veronwekken de suggestie dat er in termen van derslellingen ten aanzien van het overheidseconomische groei kennelijk weinig te kiezen beleid uil de periode 1980—1985 naar hel
valt: het gaat in doorsnee genomen om een jaar 2000 doorgelrokken 7). In dil scenario
nagenoeg stilstaande welvaart gemeten in ligt de poliliek min of meer vast: ,,Niet omdat
termen van de consumptie per hoofd van de iemand een dergelijke onveranderlijkheid
bevolking. Zien we af van de veronderstelvan hel beleid vanaf 1985 zou willen, maar
ling dat het beschikbare werk zou worden om le bekijken wal er zou gebeuren bij een
herverdeeld, dan gaat de lage groei gepaard ongewijzigd beleid” 8). Het resultaal is dal
met een blijvend hoge werkloosheid, zelfs in de werkgelegenheid van bedrijven conslanl
de meest optimistische projectie. Dat het to- blijft, ondanks (of mede dank zij) een forse
tale energiegebruik in het ene scenario iets verkorting van de arbeidslijd. Volledigheidsdaalt en in het andere wat toeneemt, lijkt op halve dienl le worden opgemerkl dal dil scedeze wijze bezien een uitkomst van secundai- nario op verzoek van de minister van Econore betekenis 2).
mische Zaken is onlwikkeld, voorafgaand
Het economische gedeelte van de toe- aan de installalie van de Sluurgroep.
In hel industrieel-herstelscenariois een sokomstberekeningen is gemaakt met behulp
van econometrische modellen. Driehuis, ciaal-economisch beleid ingebouwd dal is geVan lerland en Van den Noord hebben on- richl op een groeiende economie. Een belangs in ESB nog laten zien hoe een en ander langrijk inslrument is de combinatie van
in zijn werk is gegaan 3). In hun overzicht be- loonmaliging en belaslingverlaging. Daarschrijven de auteurs vooral de techniek en de naasl is een aanhoudende slimulering van de
resultaten van de scenariostudies. Daarbij investeringen voorzien 9). De arbeidstijdligt de nadruk op het gegeven dat er verschil- verkorting vindl op een iels kleinere schaal
lende modellen zijn gebruikt. Daarentegen plaals dan in hel referenliescenario. Mel dil
schenken Driehuis c.s. weinig aandacht aan al onlslaal dan hel perspeclief dal de werkgede werkingvan de modellen zelf. Dat is jam- legenheid van bedrijven mel gemiddeld 1 %
mer, want zou men dit wel hebben gedaan, per jaar zou kunnen loenemen.
dan had men onder meer kunnen laten zien
In hel arbeidsdelingsscenario richt het bedat de uitkomsten van de scenariostudies in leid zich vooral op een forse verkorting van
hoofdzaak zijn bepaald door de vooraf geko- de arbeidslijd: ,,Hel is een bewusle keuze
zen nevenvoorwaarden en dat de modellen voor minder economische groei dan in hel inzelf er minder toe doen. Het lijkt de moeite duslrieel-herstelscenario in mil voor meer
waard om voor deze kwestie nadere aandacht vrije lijd. Via arbeidslijdverkorting en verdete vragen. De (beoogde) verschillen tussen de ling van hel beschikbare werk wordl meer nascenario’s komen daarmee in een ander dag- druk gelegd op de consumplie van vrije lijd
licht te staan. Het onderhavige artikel is aan dan op de consumplie van materiele zade kwestie gewijd 4). Volledigheidshalve ge- ken” 10). Er resulteert een zelfde werkgeleven we eerst een kort overzicht van de bedoe- genheidsgroei als in hel induslrieel-herslel846

scenario bij een iels Irager verloop van de ]
consumplie.
In hel scenario voor behoud van milieu en
welvaart is hel beleid niel primair gerichl op j
groei van de induslrie, maar meer op de groei
van de dienstensector: ,,Daartoe wordl de
BTW in deze sector slerk verlaagd, waardoor
onder andere de handelsmarge wordl verruimd (en kan in die sector meer worden verdiend lerwijl de prijzen er relalief dalen). Tegelijkerlijd wordl de BTW verhoogd op consumpliegoederen die een grool beslag leggen
op energie en milieu” 11). De uilkomslen
van dil scenario lijken – macro-economisch
gezien – hel meesl op die van hel referenliescenario, mel dil verschil dal de werkgelegenheid van bedrijven in hel onderhavige geval loeneeml.
Hel oog richlend op de label, slellen we ler
samenvatting vasl dal de berekeningen op
hoofdpunlen alien in dezelfde richling wijzen, namelijk van een hislorisch gezien lage
groei (1,5 a 3% per jaar), die gepaard gaal
mel een hoge inflalie (5,5 a 7% per jaar). We
zullen nu ingaan op hel verband lussen deze
uilkomslen en de gekozen uilgangspunlen.
Daarbij nemen we hel referentiescenario als
voorbeeld. Hel betoog geldt mutatis mulandis voor de andere scenario’s 12).

*De auteur is verbonden aan de economische faculteit van de Katholieke Hogeschool Tilburg. Dank
gaat uit naar prof. dr. H. W. J. Bosnian en prof. dr.
Th. C. M. J. van de Klundert voor hun levendige
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1) Tussenrapport, Stuurgroep Maatschappelijke
Discussie Energiebeleid, Den Haag, januari 1983.
2 In het zogenoemde hoge-groeiscenario is sprake
van een stijging van het totale energiegebruik met
ongeveer 25% in het jaar 2000 vergeleken met
1980. In het zogenoemde groene scenario daalt het
energiegebruik met ongeveer 19% vergeleken met
1980.
3) W. Driehuis, E. C. van lerland en P. J. van den
Noord, Toekomstscenario’s in discussie, ESB, 10
augustus 1983.
4) Ten einde de kern van het betoog duidelijk te
houden, gaan we hier niet in op de veronderstellingen ten aanzien van de ontwikkeling van de wereldhandel en de buitenlandse prijzen zoals die bij de
scenariostudies zijn gemaakt. Zie hierover ook de
behartenswaardige opmerkingen van Driehuis c.s.,
op. cit., biz. 703.
5) Met name de literatuur die is gebruikt bij de samenstelling van hoofdstuk 11 van het Tussenrapport. Deze bestaat uit vier delen, waarnaar wij in het
vervolg zullen verwijzen.
6) Van het Vintaf-model zijn enkele gepubliceerde
versies bekend, van het model van de Stichting voor
Economisch Onderzoek daarentegen niet. De resultaten van de CE-studie zijn overigens wel apart
gedocumenteerd in Economie, energie en milieu in
Nederland 1980-2000, SEO, Amsterdam, 1983.
7) Het betreft hier de veronderstellingen uit de nota
De Nederlandse economie in 1985, Den Haag,
1981. Onze kanttekeningen bij het referentiescenario zijn onverkort van toepassing op de berekeningen die voor deze nota zijn gemaakt.
8) Tussenrapport, op. cit., biz. 161.
9) De stimulering van de investeringen loopt op van
f. 1 mrd. per jaar in de periode 1985—1990, naar f.
2 mrd. in 1990—1995, tot f. 3 mrd. per jaar in het
tijdvak 1995—2000. Voor een uitvoerige beschouwing over de combinatie van loonmatiging, belastingverlaging en investeringsstimulering zij verwezen naar A. B. T. M. van Schaik, Inleiding totdeempirische macro-economic, 2, Groningen, 1983.
10) Tussenrapport, op. cit., biz. 161.
11) Idem, biz. 162.
12) Zie hierover het slot van paragraaf 3 en paragraaf 4 van het Tussenrapport.

Tabel. Kerngegevens scenario’s, in jaarlijkseprocentuele groeivoeten
Referentiescenario

Industrieel-herstel
scenario

Arbeidsdelingsscenario

Scenario voor
behoud van milieu
en welvaart

Exogene variabelen:
volume wereldinvoer (wereldbandel) . . . . .

3,0

3,0
6,5

3,0

3,0

concurrerend uitvoerprijspeil (in guldens). .
volume autonome bestedingen . . . . . . . . .

6,5
1,0

6,5
1,0

6,5

6,5

1,0

1,0

8,25
7,0
6,5

5,75

7,8

5,5

6,25
6,5

5,5
1,5
5,5
5,5
4,5

1,25
4,75
4,0
?

een uitvoerprijsstijging van 6,5% per jaar een
loonstijging van 8,25% per jaar toelaat. Hierdoor ligt de binnenlandse prijsinflatie iets hoger dan die in het buitenland. Dit positieverlies verklaart het kleinste gedeelte van de in-

voergroei. Het grootste gedeelte wordt ver-

Endogene variabelen:
loonsom per werknemer in bedrijven . . . . .
prijspeil particuliere consumptie . . . . . . . .
prijspeil goederenuitvoer . . . . . . . . . . . . .
volume particuliere consumptie. . . . . . . . .
volume particuliere investeringen . . . . . . .
volume goederenuitvoer. . . . . . . . . . . . . .
volume goedereninvoer . . . . . . . . . . . . . .

concurrentiepositie op de thuismarkten en
de bezettingsgraad niet veranderen. Uit de
cijfers van de tabel blijkt dat sprake is van een
geringe verslechtering van de concurrentiepositie op de thuismarkten. Dit komt omdat

1,0
2,5
3,0
3,0

6,5

7
1,0
2,6
9
?

1,0

Toelichting: De cijfers zijn ontleend aan de rapporten die in de voetnoten 5 ea 6 zijn genoemd. Waar een vraagteken staat, is net cijfer niet te
vinden noch uit de andere cijfers af te leiden. Bij de samenstelling van de tabel deed zich een drietal problemen voor. Ter wille van de vergelijkbaarheid hebben wij ons in de eerste plaats moeten beperken tot het geven van de cijfers voor de totale bedrijvensector omdat het onderscheid
tussen de aardgassector en de rest v?n de sector bedrijven in de rapportage niet consequent is voigehouden. Het tweede probleem is dat in het
vierde scenario een andere indeling van de in- en uitvoer is gehanteerd dan in de overige scenario’s. Daarom zijn in de laatste kolom van de tabel geen in- en uitvoercijfers opgenomen. Het derde probleem betreft de periode-indeling. Het referentie- en het behoudscenario kennen als
peildata respectievelijk 1985, 1990 en 2000. Bij de overige scenario’s wordt over het jaar 1990 daareotegen nauwelijks gesproken. Daarom
hebben de cijfers van het herstel- en delingsscenario betrekking op het tijdvak 1985 -2000 en die van het referentie- en behoudscenario op de
periode 1990-2000.

Van uitgangspunten naar resultaten

De berekeningen voor het referentiescenario hebben plaatsgevonden onder een
groot aantal nevenwoorwaarden. Zo ver is na
te gaan zijn het er zeven:
1. het saldo op de goederenrekening van de
betalingsbalans verandert (nagenoeg)
niet 13);
2. het financieringstekort van de overheid
(gerekend in procenten van het nationale

inkomen) blijft constant 14);
3. de bezettingsgraad verandert niet, dat wil
zeggen de produktie groeit even snel als
de produktiecapaciteit 15);
4. de uitvoerprijzen lopen in de pas met de

prijzen van de concurrenten en de wisselkoersen blijven constant 16);

5. de ontwikkeling van de loonsom per
werknemer in bedrijven is afgestemd op
de ,,beoogde” stijging van de uitvoerprijzen 17);
6. het volume van de bedrijfsinvesteringen
neemt met gemiddeld 2,5% per jaar
toe 18);
7. de werkgelegenheid in bedrijven verandert niet 19).

klaard door de groei van de afzet. En
omgekeerd – zoals hier – ligt de afzetontwikkeling vast als de invoergroei en de verandering van de concurrentiepositie bekend zijn.
Het resultaat is een afzetgroei van circa 2%
per jaar. Hiermee correspondeert een produktiegroei van circa 1,5% per jaar 25).
De produktiegroei is dus in hoge mate gedetermineerd door de conditie van evenwicht op de betalingsbalans en de (veronderstelde) verandering van de ruilvoet (die in het

referentiescenario nihil is). Het econometrische model speelt hierbij – behalve op een
punt – slechts een ondergeschikte rol. De uitzondering betreft de gebruikte waarde van
de invoerelasticiteit van de afzet. In de Nederlandse omstandigheden is deze groter dan
een: een stijging van de totale afzet met 1%

ter verklaring van de uitvoerprijzen, de lonen, de investeringen en de werkgelegenheid.
Onder de genoemde condities is het Vintaf-model (in de ogen van het Centraal Planbureau?) ,,operationeel” gemaakt om voor
het referentiescenario te worden gebruikt 22). Naast de nevenvoorwaarden met
betrekking tot de modelstructuur zijn natuurlijk ook veronderstellingen gemaakt over
het verloop van de exogene variabelen die

van het model deel uitmaken. De belangrijkste exogene variabele is de wereldhandel.
We zullen nu laten zien dat de groei van de
wereldhandel onder de gestelde nevenvoorwaarden zelfs het gehele beeld bepaalt zoals

dat uit het referentiescenario naar voren
komt 23).
Het volume van de wereldhandel (inclusief energie) groeit met 3% per jaar. Volgens
de uitvoervergelijking van het Vintaf-model
zal het volume van de goederenuitvoer met
nagenoeg hetzelfde percentage toenemen als

de concurrentiepositie op de wereldmarkten
en de bezettingsgraad niet veranderen. Aan
beide voorwaarden is hier voldaan. De concurrentiepositie verandert niet omdat de uitvoerprijzen in de pas (moeten) lopen met de

13) Idem, deel 1, biz. 10.
14) Idem, deel 1, biz. 37, met name tabel 13.
15) Idem, deel 1, biz. 34.
16) Idem, deel 1, biz. 26 en 31.
17) Idem, deel 1, biz. 31.
18) Idem, deel 1, biz. 31.
19) Idem, deel 1, biz. 35. Dit is onze interpretatie
van de laatste zin op deze bladzijde.

20) Idem, deel 1, biz. 34.

21) Idem, deel 1, biz. 30.

wordt gebruikt om het financieringstekort

Gegeven de in- en uitvoerontwikkeling is

22) Er zijn ook enkele coefficienten van het model
veranderd. Zo is bij voorbeeld verondersteld dat
sprake zou zijn van een geleidelijke verlaging van de
technologisch bepaalde productiviteitsstijging in de
periode 1975—1990. Een recente interne studie
van het CPB laat zien dat dit misschien geen erg gelukkige keuze is geweest.
23) Bij het nu volgende betoog is gebruik gemaakt
van de maquette van het Vintaf-model zoals die
door ons in verschillende publikaties is ontwikkeld.
24) Het CPB, deel 1, op. cit., biz. 24, formuleert dit
als volgt: ,,Immers, door de randvoorwaarde die de
betalingsbalans stelt, kunnen onze binnenlandse
bestedingen — gegeven hun invoerquote — niet ongestraft sterker toenemen dan de uirvoer. Integendeel, bij een invoerelasticiteit ten opzichte van de
afzet die groter is dan een moet de groei van de bin-

constant te houden 21). De laatste vier nevenvoorwaarden zijn geen nieuwe vergelijkingen, maar verbanden die in de plaats komen van de oorspronkelijke vergelijkingen

ook de economische groei bekend 24). Volgens de invoervergelijking van het Vintafmodel neemt de invoer met ongeveer hetzelfde percentage toe als de totale afzet, mils de

25) Dit volgt uit de relatie tussen het volume van de
produktie van bedrijven en het volume van de totale
afzet, geschreven in groeivoeten.

In modeltermen gesproken, zijn de eerste
drie nevenvoorwaarden op te vatten als even
zo veel extra vergelijkingen. Daarmee verschijnen ook additionele op te lessen variabelen. De belangrijkste nieuwe endogene
variabele is kennelijk de buitengebruikstelling van onbenutte produktiecapaciteit. Deze
wordt namelijk met zoveel woorden genoemd 20). De twee andere nieuwe endogene variabelen zijn minder duidelijk herkenbaar. In ieder geval moet hierbij worden gedacht aan het tarief van de loonbelasting dat

ESB 21-9-1983

concurrentenprijzen. De bezettingsgraad
verandert naar verondersteld evenmin.
De uitvoer neemt dus even snel toe als de
wereldhandel. Daar komt bij dat ruilvoetveranderingen zijn uitgesloten; de uitvoerprij-

zen lopen – naar verondersteld – niet alleen
gelijk op met de concurrentenprijzen doch
ook met de invoerprijzen. Gegeven de conditie van betalingsbalansevenwicht is de berekening dan snel gemaakt: de invoer loopt gelijk op met de uitvoer en daarmee met de wereldhandel.

nenlandse bestedingen bij de uirvoer ten achter blijven”.

847

fel zou kunnen krijgen dan thans voorligt?

Vervolgens zou men op dit scenario hebben
kunnen gaan ,,afdingen”.waardoor op een
procedureel overzichtelijke manier de uitgangspunten zouden zijn ontstaan voor alternatieve scenario’s. Vergeleken met de scenario’s van het Tussenrapportzou de gebruiker

jaar en de conditie dat de bezettingsgraad

Deze vraag kunnen wij bevestigend beant-

van zulke modelberekeningen dan beter zijn

niet mag veranderen, ligt ook de groei van de
produktiecapaciteit vast. Een capaciteitsgroei van 1,5% per jaar blijkt echter niet te
sporen met de uitkomsten van het jaargangenblok van het Vintaf-model als we daar de
gematigde ontwikkeling van de reele arbeidskosten en het relatief gunstige verloop van de
investeringen bij invullen. Afgerond naar bo-

woorden. Naast de conditie van evenwicht

gei’nformeerd over de ratio en invloed van de

op de betalingsbalans geldt namelijk als be-

gekozen veronderstellingen.

langrijkste veronderstelling achter de scenario’s in kwestie dat de arbeidsmarkt decennia
lang met (endogeen) werkt. In het scenario
voor behoud van milieu en welvaartbij voorbeeld, is de groeivoet van de loonsom per
werknemer precies gelijk aan de som van

ven groeien de reele arbeidskosten met circa

prijs- en produktiviteitsstijgingen. Er is dus

2% per jaar. Hierdoorwordtdeeconomische
levensduur elk jaar 0,6 jaar langer. Alleen al
hiermee correspondeert een capaciteitsgroei
van circa 1,5% per jaar. Telt men daar nog

geen rekening gehouden met de negatieve invloed van de werkloosheid op de loonontwikkeling. Anders gezegd: het mechanisme
van Phillips is uitgeschakeld. Dit is een zware

het capaciteitseffect van de investeringen bij

veronderstelling. Een veronderstelling ook

op, dan zal het duidelijk zijn dat de capaciteit
de neiging heeft om sneller te groeien dan de
toegelaten 1,5% per jaar. Dit is volgens ons
de reden dat de samenstellers van het scena-

die er voor zorgt dat de scenario’s in macroeconomisch opzicht weinig van elkaar verschillen; een lage groei en een inflatietempo
dat nagenoeg gelijk is aan het percentage dat
voor het buitenland is verondersteld. Kortom: alom stagflatie. Alleen in het industrieelherstelscenario is (vooraf) enige loonmatiging verondersteld waardoor het stagflatoire

leidt ceteris paribus tot een toeneming van de
invoer met meer dan 1%. En omgekeerd zoals hier – zal met een invoergroei van 3%

Slot

een afzetgroei van minder dan 3% gepaard

men met behulp van hetzelfde econometrische apparaat niet meer informatie boven ta-

gaan 26).
Gegeven een produktiegroei van 1,5% per

rio hebben moeten besluiten om de onbenutte capaciteit op een of andere manier te elimineren 27).
Naast het ,,buiten gebruik stellen” is een

verkorting van de bedrijfstijd het aangewezen middel om de capaciteitsgroei binnen de

Het bovenstaande roept de vraag op of

beeld is afgezwakt.

perken te houden. Bij een kortere bedrijfstijd

Het moge bekend zijn dat aan het numeriek specificeren van het verband tussen lo-

hoort echter ook een kortere arbeidstijd.

nen en werkloosheid een zekere mate van

Hiermee is men zelfs nog een stap verder gegaan dan de ,75% per jaar waarmee de bedrijfstijd is verkort. Dat moest ook wel, want
anders zou niet zijn voldaan aan de nevenvoorwaarde dat de werkgelegenheid in tact
moet blijven. Dit is als volgt te begrijpen. De
werkgelegenheidsvergelijking van het Vintaf-model bevat een arbeidsplaatsen- en een
bezettingsgraadeffect. Het laatste is naar verondersteld nihil. De werkgelegenheid blijft
dus alleen maar constant als ook het aantal

willekeurniet kan worden ontzegd, vooral bij
lange-termijnverkenningen als die waar we
het hier over hebben. De keuze van een bepaalde getalswaarde heeft te maken met veel

(subjectieve) factoren, zoals het waarderen
van de kracht van de vakbonden, het ,,gevoelen” over de mate waarin de maatschappij
maakbaar is, de ervaringen op het terrein van
de loonvorming die in het recente verleden

zijn opgedaan, de betekenis die wordt toegekend aan de signalen die economen naar de

arbeidsplaatsen niet verandert. Bij een ar-

maatschappij uitzenden enz. Het is moeilijk

beidstijdverkorting van 0,75% per jaar zou
het aantal arbeidsplaatsen dalen. Vandaar de
„ veronderstelling” dat de arbeidstijd niet met

cro-economische ,,profiel” van het referentiescenario in hoge mate door de vooraf vast-

om zulke factoren te objectiveren. (In feite
ligt hier nog een uitgebreid researchprogramma.) Daarom moeten we erg voorzichtig zijn met het maken van een keuze. Dit
klemt te meer omdat de invloed van de gemaakte keuze op de modeluitkomsten erg
groot (soms zelfs van cruciale betekenis) kan

gelegde nevenvoorwaarden is gedetermi-

zijn. Dit hebben wij onlangs nog eens gede-

neerd. Het econometrische model heeft feitelijk dus geen rol van betekenis mogen
spelen. Immers, als de groei en de inflatie van
te voren vastliggen, hoeft het model er eigenlijk alleen maar voor te zorgen dat het nationale inkomen zodanig wordt verdeeld dat de
kringloop ,,klopt”.
Ook bij de andere scenario’s is uitgegaan

monstreerd: met het (sterke) verband tussen
lonen en werkloosheid ontstaat op den duur
altijd volledig werkgelegenheid, zonder dit

0,75% maar met 1,75% per jaar terugloopt.

Samenvattend stellen we vast dat het ma-

verband krijgen de modelberekeningen op
lange termijn een Rtp/osie/karakter 28). Er
zijn natuurlijk ook allerlei tussenposities
denkbaar, afhankelijk van de getalswaarde
die aan de Phillipsrelatie is toegekend.

van evenwicht op de betalingsbalans en een

Naar onze mening dient de onzekerheid

gegeven loon- en prijsontwikkeling. Voor het
industrieel-herstelscenario bij voorbeeld is

over de werking van het mechanisme van
Phillips bij lange-termijnverkenningen altijd
te worden geexpliciteerd. We kunnen ons bij
voorbeeld voorstellen dat met een scenario
van ongewijzigd beleid zou worden begonnen, waarin het mechanisme van Phillips
werkt op de wijze zoals dat voor een tamelijk
lang tijdvak van het verleden is gebeurd. In
zo’n scenario zou een aanzienlijke loonmatiging (gepaard gaande met een verbetering
van het financieringstekort) uit de bus zijn
gekomen, meer dan nu in het zogenoemde
hoge groeiscenario is verondersteld 29).

een loonvoetontwikkeling vastgelegd die vergeleken met het referentiescenario – een

zekere mate van loonmatiging inhoudt. Bij
deze lagere loonvoet ,,passen” volgens de

prijsvergelijkingen van het Vintaf-model lagere prijzen, waardoor de concurrentiepositie (die verbetert) invloed gaat uitoefenen op
de uitvoer. Hiermee ,,ontstaat” weliswaar
een hogere groei dan in het referentiescenario, doch ook hier geldt dat de groei en de inflatie in feite van te voren zijn vastgeprikt.
848

A. B. T. M. van Schaik

26) Het is bij de lange-termijnverkenningen als de
onderhavige dus niet onbelangrijk om de numerieke specificatie van deze elasticiteitscoefficient goed
te onderbouwen. Ook bij het gebruiken van zulke
getallen zou de nodige flexibiliteit aan de dag kunnen worden gelegd. Zo zou een uitgesproken alternatief met kernenergie wel eens kunnen inhouden
dat de waarde van de invoerelasticiteit van de afzet

naar beneden moet worden bijgesteld, waardoor de
binnenlandse groei groter wordt.
27) Het is niet duidelijk hoe: via de afstootconditie
of op een andere manier?
28) A. B. T. M. van Schaik, op. cit., de hoofdstukken 5 en 6.
29) Overigens rijzen bij hoge-groeiscenario’s wel
vragen naar de plausibiliteit van de resultaten als we
kijken naar de bijpassende sectorstructuur. (Zie
hierover bij voorbeeld Deel 2, op. cit., biz. 20). Zulke vragen hoeven er echter niet a priori toe te leidcn
dat de nvrije” werking van macro-econometrische
modellen wordt ingeperkt.

Auteur