Ga direct naar de content

Tobins belasting op kort kapitaal

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 19 1995

Tobins belasting op kort kapitaal

<
>

* De auteur is
verbonden aan

de vakgroep
Toegepaste
economie van
de Erasmus
Universiteit

Rotterdam en
het Tinbergen
Instituut.

690

Met de opheffing van kapitaalcontroles en de elektronische revolutie van de jaren tachtig en negentig
zijn de wereldwijde kapitaalstromen niet alleen gigantisch in omvang toegenomen, maar is ook hun
snelheid en flexibiliteit enorm gegroeid. Dit betekent
dot debiteurlanden steeds meer kunnen profiteren
van de beschikbaarheid van buitenlandse besparingen om hun binnenlandse investeringen, en daarmee hun groeivoeten, te verhogen. Met feit dot toegenomen flexibiliteit het voor buitenlandse
crediteuren ook gemakkelijker maakt om hun kapitaal snel weer terug te trekken vormt echter de keerzijde van de medaille. Zowel rijke als arme landen
warden hier steeds sterker mee geconfronteerd. In
1991 en 1992 werden in de Europese Unie diverse
speculatieve aanvallen ingezet tegen valuta als de
lire, het pond, en de peseta. Eind 1994 kwam Mexico, dot kort daarvoor nog was geprezen voor haar
stabiele macro-economische beleid, plotseling in grote problemen toen beleggers hun peso-investeringen
terug trokken.
Internationale financiele markten lijken niet meer
zo efficient te werken als tot voor kort werd aangenomen. ‘Kuddegedrag’ komt steeds vaker voor: als
enige grote beleggers zich uit een markt terugtrekken volgen direct alle anderen. Een ander probleem
is de onvoorspelbaarheid van omslagpunten: gedurende de tweede helft van 1994 werd duidelijk dat
de Mexicaanse peso steeds meer overgewaardeerd
raakte, maar minder duidelijk is waarom de bom
pas half december barstte. Deze ontwikkelingen baren zorgen, omdat financiele markten steeds sterker
goederen- en arbeidsmarkten be’mvloeden, waar
aanpassingen doorgaans veel trager zijn. Zo kunnen plotselinge grote kapitaalimporten op korte
termijn leiden tot reele appreciatie en hogere binnenlandse inflatie, met als gevolg bij voorbeeld respectievelijk grotere werkloosheid in de exportsector,
en een reele inkomensvermindering van gepensioneerden.
De vrees dat met name bewegingen van kort
kapitaal (met een looptijd van minder dan een
jaar), die vaak nauwelijks door fundamentele economische ontwikkelingen lijken te warden bepaald,
een steeds sterker destabiliserende werking krijgen,
heeft geleid tot hernieuwde belangstelling voor een
oud voorstel van Nobelprijswinnaar James Tobin
om een belasting op (kort) kapitaal in te stellen . De
belangrijkste doelstelling van zo’n Tobin tax is om
wisselkoersen inherent stabieler te maken, en op die
manier handelaren en lange-termijninvesteerders
meer stabiliteit te bieden. Bovendien kunnen door
het instellen van een Tobin tax binnenlandse en buitenlandse rentevoeten (lets) van elkaar verschillen,
waardoor nationale monetaire politiek wat meer
armslag krijgt.
Een Tobin tax zou in principe twee vormen kunnen aannemen. In de eerste plaats kan men denken
aan een ad valorem belasting, van bij voorbeeld

een 0,5% per transactie. Dit zal bij een lange-termijninvestering (van tien jaar) niet zo’n groot effect hebben: na repatriering bedragen de jaarlijkse kosten
dan (2 x 0,5%) / 10 = 0,10% van de transactie.
Voor een drie maanden durende belegging kunnen
de kosten echter aardig oplopen: (2 x 0,5%) / 0,25
= 4,0% op jaarbasis. Als mogelijk alternatief stellen
Eichengreen et al. voor om binnenlandse financiele
instellingen te verplichten om bij elke lening aan nietingezetenen een niet rente-dragend deposito, proportioneel aan de lening, bij de Centrale Bank te
plaatsen. De disincentive wordt dan gevormd door
de gederfde rente.
Het grootste probleem van het invoeren van een
Tobin tax is de praktische toepasbaarheid . Om te
beginnen zal invoering op een wereldwijde school
moeten geschieden, omdat anders belastbare transacties voor een groot deel naar niet aangesloten financiele centra zullen verdwijnen. Er zijn veel belastingparadijzen op deze wereld, en het is zeker niet
onmogelijk dat een aantal van hen deze kans aan
zouden grijpen om een deel van de wel aangesloten financiele markten over te nemen. Verder is de
ervaring dat het instellen van reguleringen calculerende burgers stimuleert om wegen te vinden om
deze te ontduiken. Stel dat een Franse instelling dollars wil kopen, maar geen zin heeft om daar een Tobin tax over te betalen. In plaats van een gewone
valutatransactie af te sluiten, dan kan zij bij voorbeeld Franse overheidsobligaties kopen, deze ruilen
met een Amerikaanse instelling en de aidus verworven Treasury Bonds dezelfde dag nog tegen dollardeposito’s omwisselen. Als op dit soort transacties
dan ook een Tobin tax zou warden geheven, zullen
er weer andere mogelijkheden warden gezocht (en
gevonden). Met elke vluchtweg zal de allocatieve efficientie van kapitaalmarkten wat meer dalen. Ten
slotte bestaat er een gerede kans dat politic! misbruik zullen maken van de hun geboden additionele
beleidsruimte. Deze kan immers ook benut warden
om noodzakelijke beleidsaanpassingen uit te stellen.
De discussie gaat niet zo zeer over de (on)wenselijkheid van het beperken van korte kapitaalstromen, als wel om de vraag of er praktische haalbare
maatregelen te vinden zijn. De Tobin tax, hoewel in
theorie effectief, zou juist door de veranderlijkheid,
die zo kenmerkend is voor kapitaalstromen, in de
praktijk haar doel kunnen missen.

Thijs de Ruyter van Steveninck*

1. B. Eichengreen, J. Tobin en C. Wyplosz, Two cases for sand in
the wheels of international finance, The Economic Journal, januari
1995, biz. 162-172.
2. P. Garber en M. Taylor, Sand in the wheels of foreign exchange
markets: a sceptical note, The Economic Journal, januari 1995,
biz. 173-180.

Auteur