Ga direct naar de content

Tarifering van decentrale opwekking elektriciteit

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 13 2012

ESB Energie & Milieu

energie

& milieu

Tarifering van
decentrale opwekking
elektriciteit
Beheerders van elektriciteitsnetwerken investeren doorlopend
in hun distributienetwerken. Het toekomstige gebruik van deze
netwerken is echter zeer onzeker, vooral als gevolg van de onzekere marktpenetratie van decentrale opwekking. Een producen­
tentarief als onderdeel van menuregulering geven producenten en
netwerkbeheerders de juiste prikkels. In Europa is hiervan vrijwel
nog geen sprake.

Rob Aalbers
Programmaleider
bij het Centraal
Planbureau
Viktória Kocsis
Onderzoeker bij
SEO Economisch
Onderzoek
Victoria
Shestalova
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau

230

D

e innovatie op het gebied van elektriciteit
gaat snel. Enerzijds komen er aan de verbruikerskant nieuwe technologieën op de
markt die de vraag naar elektriciteit wezenlijk kunnen gaan beïnvloeden, zoals de
elektrische auto of warmtepompen. Anderzijds kunnen afnemers zelf elektriciteit gaan produceren via decentrale opwekking (DO), door bijvoorbeeld het installeren van zonnepanelen, micro-windturbines of micro-warmtekrachtkoppeling
(micro-WKK). Deze technische ontwikkelingen hangen
samen met de stijging van energieprijzen en een toenemend
belang van duurzaamheid.
Op dit moment zijn vrijwel alle DO-technologieën nog
te duur om op grote schaal te worden ingezet. Als de kosten
van DO voor huishoudens in de toekomst echter fors dalen,
wordt het maatschappelijk aantrekkelijk voor huishoudens
om zelf energie te gaan produceren. Een deel van deze energie
zal dan waarschijnlijk worden teruggeleverd aan het elektriciteitsnetwerk. De omvang van deze teruglevering is nog slecht
in te schatten, omdat er nog veel onzekerheid is over de ontwikkeling van de toekomstige kosten van DO.
De ontwikkelingen op het gebied van DO beïnvloeden
de toekomstige vraag naar netwerkcapaciteit en daarmee de
huidige investeringsbeslissingen van netbeheerders. Investe-

ringen in laagspanningsnetwerken zijn namelijk langdurig,
omdat de economische levensduur van een net ongeveer
vijftig jaar is. Bovendien zijn er, vooral vanwege graafwerkzaamheden, hoge kosten verbonden aan het aanpassen van
de netwerken. Daarom is het cruciaal dat de netbeheerder de
optimale capaciteit aanlegt op het moment dat hij investeert.
De investering door netbeheerders staat niet los van regulering, want laagspanningsnetten zijn regionale monopolies.
Zij zijn onderworpen aan tariefregulering door de toezichthouder, in Nederland de Energiekamer van de NMa.
EU-landen verschillen in de reguleringsaanpak met betrekking tot decentrale opwekking. De meeste Europese toezichthouders houden in hun reguleringsmodellen nog geen
rekening met DO (Nieuwenhout et al., 2010). Er bestaan
enkele uitzonderingen op deze regel. Zowel de Nederlandse
toezichthouder als de Britse (Ofgem) erkent DO als een bepalend element van netwerkkosten (NMa, 2011; Nieuwenhout et al., 2010), maar hun reguleringsmodellen verschillen.
DO-producenten in het VK betalen op dit moment een
combinatie van een vastrecht per jaar en een producententarief per kW geïnstalleerde capaciteit. In Nederland kunnen
netbeheerders kosten voor DO alleen terugverdienen via de
verbruikerstarieven (kader 1). Om de verspreiding van DO te
bevorderen, stelt de Nederlandse Energiewet het producententarief op DO namelijk op nihil (Niesten, 2010). Zowel de
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
als de Energiekamer van de NMa is echter voorstander van
herziening van deze regel. Om tot een goede maatstaf voor
de inkomsten van DO’s te komen, probeerde de Energiekamer de DO in 2010 in de waardering van de afzet van elke
netbeheerder mee te laten wegen, maar dit kon niet doorgaan
vanwege de Energiewet (De Rechtspraak, 2011). Niettemin
is het ministerie van plan om tot een meer evenwichtige
kostenverdeling tussen afnemers en producenten te komen
(­Ministerie van EL&I, 2011).
De vraag is nu of de huidige reguleringspraktijk voldoende rekening houdt met de onzekerheden aan de vraag-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 97 (4633) 13 april 2012

Energie & Milieu ESB

kant. Hebben netbeheerders wel de juiste prikkel om in hun
laagspanningsnetwerken optimaal te investeren? En kunnen
ze hun tarieven zodanig vaststellen dat huishoudens en mkbbedrijven efficiënt gebruikmaken van het netwerk?
Speltheoretisch model

Om inzicht te krijgen in deze vragen gebruiken Aalbers et al.
(2011) een simpel speltheoretisch model met drie spelers: een
toezichthouder, een gereguleerde netbeheerder en een huishouden (of een groep van gelijke huishoudens). Huishoudens
verbruiken elektriciteit en kunnen thuis elektriciteit opwekken door te investeren in DO. Veronderstel hierbij voor het
gemak dat er slechts één DO-technologie beschikbaar is,
bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak. De thuis opgewekte
elektriciteit is deels voor eigen gebruik, de rest wordt op de
markt verkocht en de opbrengst komt dan ten goede aan het
huishouden. Daarbij zullen de huishoudens gebruikmaken
van het plaatselijke elektriciteitsnetwerk. Om netwerkonderbrekingen te voorkomen zal de capaciteit van het netwerk
afgestemd moeten worden op het piekgebruik van het netwerk. Op dit moment hoeven netbeheerders alleen rekening
te houden met verbruikspieken. Bij een succesvolle penetratie
van DO kan er echter ook een DO-piek ontstaan, die noch
qua tijdstip, noch qua grootte hoeft samen te vallen met de
huidige verbruikspiek van huishoudens. Zo valt de productiepiek van zonnepanelen meestal overdag, terwijl de dagelijkse verbruikspiek meestal rond 6–7 uur ’s avonds valt.
De regionale netbeheerder regelt de elektriciteitsdistributie
door het investeren in en onderhouden van een netwerk met
voldoende capaciteit. Hij vraagt voor het gebruik van deze capaciteit een vergoeding van alle gebruikers tegen gereguleerde
tarieven. Deze tarieven worden gereguleerd door de toezichthouder, die een gewogen som van het consumentensurplus
en de netwerkbedrijfswinst wil maximaliseren. Verondersteld
wordt dat de netbeheerder een driedelig netwerktarief in rekening brengt aan het huishouden, namelijk een vastrecht,
een verbruikerstarief en een producententarief. Het vastrecht
is een bedrag per aansluiting, het verbruikerstarief is een tarief
per kW netwerkcapaciteit voor het vervoer van elektriciteit
naar het huishouden en het producententarief is een tarief per
kW netwerkcapaciteit voor de levering van decentraal opgewekte elektriciteit in de omgekeerde richting.
De economische literatuur (Lewis en Sappington, 1988)
raadt menuregulering aan in situaties waarin de toezichthouder een informatieachterstand heeft over de marktvraag, bijvoorbeeld omdat het verzamelen van informatie op lokaal niveau duur is. Menuregulering is een reguleringsvorm waarbij
minstens twee tariefopties aan de netbeheerder worden aangeboden, waaruit hij er één kan kiezen. Elke optie bestaat uit
een driedelig tarief. Om het model zo eenvoudig mogelijk te
houden, wordt verondersteld dat de toezichthouder de kosten
van het netbeheer kent. Het doel is namelijk om het effect van
een onzekere vraag naar netwerkcapaciteit door DO in kaart
te brengen. Het effect van informatieasymmetrie over kosten
is al elders in de economische literatuur bestudeerd (Laffont
en Tirole, 1993).
Aalbers et al. (2011) vergelijken menuregulering met twee andere reguleringsvormen – een prijsplafond en een opbrengstplafond. Deze reguleringsvormen beperken respectievelijk de
hoogte van elk afzonderlijk tarief en de hoogte van de hele
Jaargang 97 (4633) 13 april 2012

tariefopbrengst van de netbeheerder. Beide zijn bekend uit
de literatuur en in de praktijk wordt vaak een combinatie
van deze twee plafonds gebruikt. Bijvoorbeeld, in Nederland
wordt het plafond op producententarief op nul gezet, terwijl
de toezichthouder aan de hand van maatstafconcurrentie de
toegestane totale inkomsten per netbeheerder bepaalt.
Elke speler in het speltheoretische model neemt bepaalde
beslissingen (figuur 1). Bij aanvang is er onzekerheid over de
DO-kosten van het huishouden. Deze kosten zijn onbekend
voor zowel de toezichthouder als de netbeheerder. Verondersteld wordt dat er twee scenario’s mogelijk zijn: hoge DOkosten van het huishouden en lage DO-kosten van het huishouden. In het eerste geval wordt DO niet aantrekkelijk voor
huishoudens, ook als netwerktarieven heel laag zijn; in het
laatste geval wordt DO wel aantrekkelijk. Voordat de onzekerheid is verdwenen, biedt de toezichthouder de netbeheerder een reguleringscontract aan. Deze beslist vervolgens of hij
dit contract accepteert. Daarbij wordt verondersteld dat de
netbeheerder geen verlies mag lijden, bijvoorbeeld omdat de
netbeheerder voor het doen van investeringen risicodragend
vermogen moet kunnen aantrekken. De netbeheerder accepteert het reguleringscontract dus alleen als hij op basis van de
gereguleerde tarieven zijn investering kan terugverdienen, ongeacht de uiteindelijke penetratie van DO. Vervolgens besluit
de netbeheerder op basis van het reguleringscontract hoeveel
hij gaat investeren. Pas nadat het nieuwe netwerk is aangelegd, worden de DO-kosten, en daarmee ook de toekomstige
vraag naar netwerkcapaciteit bekend aan de netbeheerder.
Aangenomen wordt dat de toezichthouder de lokale situatie
in termen van vraag en aanbod niet kan observeren. Nadat de
DO-kosten bekend zijn, kiest de netbeheerder een optie uit

De huidige Nederlandse ­­elektri­citeitsregulering in een notendop

kader 1

De Nederlandse Energiewet onderscheidt de vaststelling van de gereguleerde inkomsten en de bepaling van afzonderlijke tarieven. Eerst bepaalt de Energiekamer van de
NMa inkomstenplafonds voor elke netbeheerder. In het geval van de distributienetwerken gebeurt dat door middel van maatstafregulering, waarmee efficiëntieprikkels
worden gegeven, overwinsten worden tegengegaan en de financierbaarheid van investeringen wordt geborgd. De maatstaf wordt berekend op basis van de totale kosten en
in principe de totale output van de netbeheerders. Met andere woorden, de bedrijven
mogen zelf uitmaken hoe ze hun bedrijf inrichten, en dus ook hoe ze een efficiënt netbeheer realiseren; dat kan zijn via investeringen, maar het kan ook via beter operationeel
beheer. Tegen de totale kosten staan ‘kostendrijvers’ (als maatstaf voor de totale output) waaronder de hoeveelheid van geleverde elektriciteit en de hoeveelheid van DO op
het netwerk.
In de tweede stap kunnen netbeheerders netwerktarieven zelf vaststellen, mits de som
van prijs maal hoeveelheid niet groter is dan de toegestane inkomsten. Een in dit verband
belangrijk aspect van de maatstafregulering is dat de Nederlandse Energiewet het producententarief op nul heeft gesteld. Dat betekent dat de hoeveelheid DO op het netwerk
niet meetelt bij de bepaling van de opbrengsten van netbeheerders. Een gevolg hiervan
is dat zij hun kosten alleen via verbruikerstarieven kunnen terugverdienen. Bij de vaststelling van de in totaliteit (voor alle netbeheerders gezamenlijke) toegestane omzetten
wordt DO dus wel meegenomen, maar bedrijven met relatief veel kosten aan DO komen
slechter uit de efficiëntievergelijking omdat de opbrengsten uit DO niet meetellen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

231

ESB Energie & Milieu

het menu en legt daarmee de netwerktarieven vast. Tot slot
beslist het huishouden – gegeven de netwerktarieven en de
kosten voor DO – over de hoeveelheid af te nemen netwerkcapaciteit voor de toe- en afvoer van elektriciteit.
De ideale regulering voldoet aan drie eisen: het geeft
de netwerkbeheerder een prikkel om voldoende netwerkcapaciteit aan te leggen; het geeft afnemers de prikkel om
hun investeringen in DO af te stemmen op de beschikbare
netwerkcapaciteit; en het verschuift welvaart in de richting
van huishoudens. Omdat de investering door de netbeheerder plaatsvindt onder onzekerheid, is het – achteraf bezien
– mogelijk dat de geïnstalleerde netwerkcapaciteit groter of
kleiner is dan de vraag naar netwerkcapaciteit. Aalbers et al.
(2011) laten zien dat de optimale investering in het netwerk
gebaseerd moet zijn op de verwachte penetratiegraad van
DO. Hoe groter de kans op een succesvolle penetratie van
DO, hoe groter daarmee de aan te leggen netwerkcapaciteit
wordt. Vanwege de technologische onzekerheid moet de optimale regulering de netbeheerder dus ex ante prikkelen om
voldoende capaciteit te installeren.
Daarnaast moet de optimale regulering de netbeheerder
prikkelen om de geïnstalleerde capaciteit efficiënt te benutten. Dit kan door middel van efficiënte netwerktarieven.
Deze tarieven zijn afhankelijk van de realisatie van de DOkosten. Bij hoge DO kosten komt er weinig DO op het netwerk, dan is het efficiënt om zowel het verbruikers- als het
producententarief (beide tarieven zijn per kW) laag te houden, en de netwerkkosten via het vastrecht in rekening te
brengen. Bij lage DO-kosten is het daarentegen efficiënt om
een hoger producententarief in rekening te brengen, want de
productiepiek wordt in dit geval hoger dan de verbruikspiek.
Dit producententarief moet voldoende hoog zijn in verband
met de rantsoenering van de vraag naar netwerkcapaciteit
door DO. Daardoor kunnen hoge winsten ontstaan, die met

Stappenschema van beslissingen

Figuur 1

Welvaartseffecten

Kosten van DO
onthullen voor
netbeheerder en
huishouden
Toezichthouder
bepaalt opties
in menu

Netbeheerder
investeert in
netwerkcapaciteit

Netbeheerder
kiest een optie
van het menu
en zet tarieven

Huishouden
installeert DO
-apparaat en
koopt
capaciteit

Huishouden
verbruikt en
produceert
elektriciteit

tabel 1
De relatieve grootte van surplus en winst
netbeheerder onder verschillende reguleringsmethoden

Menu­regulering

Prijsplafond

Opbrengst­
plafond

Consumentensurplus

++

+

0

Winst laag niveau DO

0

0

+

Winst hoog niveau DO

0

+

++

232

behulp van een negatief vastrecht teruggesluisd worden naar
het huishouden. Dit lijkt op de zogenaamde ‘toestelsubsidies’
van telefoonoperators: een consument krijgt een telefoon gratis en betaalt alleen voor het gebruik daarvan.
Omdat het verzamelen van informatie op lokaal niveau
duur is, heeft de netbeheerder de beschikking over meer en
betere informatie over de gerealiseerde capaciteitsvraag dan
de toezichthouder. Daarom is de netbeheerder ook beter in
staat om de juiste afweging ten aanzien van de tarieven te
maken. De optimale tariefregulering moet daarom de netbeheerder de ruimte bieden om netwerktarieven efficiënt af te
stemmen op de actuele penetratie van DO. Dit kan door middel van een menuregulering. Het optimale menu biedt twee
opties aan, één voor het scenario waarin de hoge DO-kosten
blijven en er weinig DO op het netwerk komt, en één voor
het scenario met lage DO-kosten en veel DO. Elke van deze
menuopties stemt overeen met de maatschappelijk optimale
tarieven voor het respectievelijke scenario. Op deze manier
heeft de netbeheerder de optimale prikkel om te investeren.
Bovendien onthult hij – door zijn keuze voor een bepaald
tarief – zijn private informatie, waardoor de beschikbare netwerkcapaciteit optimaal wordt gebruikt. Daarnaast houden
huishoudens het totale surplus zelf.
De resultaten van dit simpele model kunnen worden
gegeneraliseerd naar meerdere situaties. Ten eerste kan het
model ook worden toegepast in het geval van onzekerheid
over het verbruik. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onzekerheid
over de penetratie van elektrische auto’s of warmtepompen.
Ten tweede blijven de conclusies gelden in de situatie met verschillende types afnemers op het netwerk, zoals consumenten
en mkb-bedrijven. Daarnaast kan het model toegepast worden waar verschillende types DO-technologieën zijn, zoals
zonnepanelen en micro-WKK. Per DO-technologie moet
dan een verschillend producententarief worden geheven.
Dit tarief zal afhankelijk zijn van de bijdrage aan de lokale
productiepiek. Zo kan de netbeheerder door middel van het
producententarief afnemers prikkelen een optimale mix van
DO op het netwerk te installeren.

Onder menuregulering betaalt het huishouden de laagst mogelijke tarieven die nodig zijn voor optimale investeringen
door de netbeheerder en houdt het huishouden het resterende surplus zelf. De driedelige tarieven van het menu zorgen er
verder voor dat de netbeheerder zijn investeringskosten kan
doorberekenen en daarbovenop geen winst maakt (tabel 1).
De maatschappelijke welvaart is dan precies het consumentensurplus en is maximaal.
Met een keuze voor een prijs- of opbrengstplafond wil
de toezichthouder dezelfde doelen bereiken als met de menuregulering. Geen van deze methoden kan echter alle drie de
doelen tegelijkertijd behalen, omdat er onzekerheid over DO
bestaat vóórdat er in het nieuwe netwerk geïnvesteerd wordt
en er sprake is van asymmetrische informatie met betrekking
tot de lokale vraag naar netwerkcapaciteit.
Een prijsplafond slaagt er niet in om alle drie de doelen
van regulering tegelijkertijd te bereiken. Óf de netbeheerder
investeert te weinig, óf hij maakt een hoge winst, óf het netwerk wordt niet efficiënt gebruikt. Dit komt omdat de tarieven onder een prijsplafond ex post, dat wil zeggen nadat er is

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 97 (4633) 13 april 2012

Energie & Milieu ESB

Welvaartseffecten

Figuur 2

Relatieve welvaart ten opzichte van
maatschappelijk optimum

100

0

0
Menu
Prijsplafond

0,5
Gewicht bedrijfswinst

1

Opbrengstplafond – beperkend
Opbrengstplafond – onbeperkend

geïnvesteerd in het netwerk, niet op de penetratie van DO
kunnen worden afgestemd. De beste strategie voor de toezichthouder is om de tarieven zo te kiezen dat het netwerk ex
post efficiënt wordt gebruikt. Dit betekent dat de netbeheerder – bij een hoge penetratie van DO – een hoog producententarief in rekening moet kunnen brengen. De winst die netbeheerder hiermee maakt kan echter niet worden afgeroomd:
de tarieven kunnen immers ex post niet worden aangepast.
Om de winst toch te beperken, stelt de toezichthouder de tarieven zo vast dat investeren in het netwerk minder aantrekkelijk is dan onder menuregulering.
Ook onder een opbrengstplafond kan de toezichthouder niet alle doelen bereiken. De netbeheerder heeft nu zo
veel vrijheid in het vaststellen van de tarieven, dat hij altijd
het volledige surplus naar zich toe kan trekken. Hij doet dit
door het vastrecht zo hoog als mogelijk vast te stellen gegeven
de beperkingen van het opbrengstenplafond. Hiermee trekt
de netbeheerder het hele consumentensurplus naar zich toe.
Omdat de netbeheerder in dit geval altijd het volledige surplus naar zich toe kan trekken, heeft het voor de toezichthouder geen zin om het surplus van de netbeheerder af te romen.
Hij stelt het opbrengstplafond dus zodanig ruim vast, dat de
netbeheerder optimaal investeert.
De welvaart onder een prijsplafond is dus altijd lager dan
onder de menuregulering. Dat geldt ook voor een opbrengstplafond, behalve in de extreme situatie waarin de toezichthouder de verdeling van welvaart tussen huishoudens en de
netbeheerder onbelangrijk vindt. Aan de andere kant, wanneer de toezichthouder alleen met het consumentensurplus
rekening houdt, dan is de welvaart onder een opbrengstplafond altijd nul. Figuur 2 illustreert schematisch deze welvaartsvergelijking. In deze figuur is welvaart een gewogen
som van consumentensurplus en de bedrijfswinst, waarbij het
gewicht van consumentensurplus op 1 is gezet en het gewicht
van de netbeheerders winst respectievelijk 0, 0,5 en 1 is (horizontale as). De verticale as geeft het percentage weer hoeveel
welvaart de respectievelijke reguleringsmethode kan bereiken
in vergelijking met het maatschappelijke optimum.

ring van distributienetwerken aan herziening toe. Regulering
moet netbeheerders prikkelen om in de investeringsbeslissingen bij de aanleg van plaatselijke netwerken rekening te houden met de opkomst van DO.
Aalbers et al. stellen twee aanpassingen in de huidige reguleringsmethodiek voor. Ten eerste, naarmate de kans op een
gunstige kostenontwikkeling op het gebied van DO toeneemt,
groeit ook de noodzaak voor een positief producententarief
op DO. In dit geval is het niet efficiënt om de netwerkkosten
volledig in rekening te brengen via het verbruik van elektriciteit, zoals het nu in Nederland opgelegd is. Het producententarief moet zodanig hoog zijn dat de netbeheerder een optimale prikkel heeft om te investeren in zijn netwerk. Daarnaast
kan het producententarief gebruikt gaan worden om een al te
succesvolle penetratie van DO op lokaal niveau af te remmen,
zodat netwerkonderbrekingen worden vermeden. Het enige
Europese land waar producententarieven op DO worden toegepast is het VK (Nieuwenhout et al. 2010).
Ten tweede, gezien de informatieachterstand van de toezichthouder met betrekking tot de lokale vraag naar netwerkcapaciteit, is het ook verstandig om dit informatievoordeel van de
netbeheerder via de regulering te benutten. Dat is mogelijk
door menuregulering, waarvan de netbeheerder een optie
kiest op basis van de alleen bij hem bekende stand van de
lokale piek. Op deze manier prikkelt het reguleringsmenu
de netbeheerder zowel tot optimale investeringen als tot de
juiste tarievenkeuze. Onder de aannames dat de toezichthouder de netwerkkosten weet en een vastrecht toelaat, bereikt
dit menu het hoogste niveau van maatschappelijk welvaart.
In de praktijk bestaan op dit moment nog geen voorbeelden
waarin toezichthouders deze specifieke reguleringsmethode
toepassen. Sinds 2005 past Ofgem echter in het VK wel een
vorm van menuregulering toe (Brunekreeft, 2009). Ook in
Nederland zal weldra de tijd rijp zijn om een volgende stap
te overwegen.

LITERATUUR
Aalbers, R., V. Kocsis en V. Shestalova (2011) Optimal regulation under unknown supply of
distributed generation. CPB Discussion Paper, 192.
Brunekreeft, G. (2009) Regulation of network charges. In: Bausch, A. en B. Schwenker (red.),
Handbook utility management, 435–456. Londen: Springer.
De Rechtspraak (2011) LJN BU7936, College van Beroep voor het bedrijfsleven, AWB 10/1050 en
ABW 10/1065. Uitspraak op zoeken.rechtspraak.nl, 16 december.
Laffont, J.-J. en J. Tirole (1993) A theory of incentives in procurement and regulation. Princeton:
MIT Press.
Lewis, T. en D. Sappington (1988) Regulating a monopolist with unknown demand. The American Economic Review, 78(5), 986–998.
Ministerie van EL&I (2011) Energierapport 2011. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie.
Niesten, E. (2010) Network investments and the integration of distributed generation: regulatory recommendations for the Dutch electricity industry. Energy Policy, 38(8), 4355–4362.
Nieuwenhout, F., J. Jansen, A. van der Welle (2010) Regulatory strategies for selected member

Conclusies

states (Denmark, Germany, Netherlands, Spain, the UK). Rapport op www.improgres.org.

Naar aanleiding van de snelle ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt zijn sommige elementen van de huidige regule-

NMa (2011) Methodebesluiten. Besluit op www.nma.nl.

Jaargang 97 (4633) 13 april 2012

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

233

Auteurs