Ga direct naar de content

Subsideologie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1993

Subsideologie
“We zijn een strengere, een strakkere en ook soberder overheid geworden. Niet een overheid die meer
doet, maar die wat ze doet, hard doet. Ik vind dat eigenlijk het allerbelangrijkste van wat de afgelopen elf
jaar bereikt is”, aldus premier Lubbers, terugkijkend
op zijn ambtsperiode . Volgens Lubbers is de overheid weer als in de tijd van Drees: streng maar rechtvaardig en met de hand op de knip. Hoewel het beleid met betrekking tot de collectieve uitgaven de
laatste jaren ontegenzeglijk soberder en harder is geworden (WW, WAO, bijstand), klinkt de vergelijking
met de jaren van Drees toch wat overdreven. Niet alleen omdat het aandeel van de collectieve uitgaven
in het nationaal inkomen nu veel hoger is dan destijds (68% in 1993 tegen 27% in de jaren vijftig), maar
vooral omdat de opvattingen over wat de overheid
moet doen en laten om het ‘algemeen belang’ te dienen, nu hemelsbreed verschillen van wat destijds nuttig en noodzakelijk werd geacht.
Om dit te illustreren is het goed wat dieper op
het subsidiebeleid van de overheid in te gaan. Per
jaar stelt de Rijksoverheid via zo’n 700 verschillende
regelingen rond de/ 40 miljard aan burgers, bedrijven en instellingen beschikbaar voor de meest uiteenlopende doelen. De lagere overheden voegen daar
nog een flink bedrag aan toe. Nadat eind 1990 uit
een ambtelijke evaluatie van de belangrijkste subsidieregelingen was gebleken dat de onderzochte subsidies voor een deel ineffectief, achterhaald of te ver
doorgeschoten waren, en dat een flink deel van het
geld bij de verkeerde (inkomens-)groepen terechtkwam, werd met de Tussenbalans (begin 1991) de
‘aanvaP op de subsidies ingezet. En inderdaad, volgens de Miljoenennota 1994 wordt in de lopende kabinetperiode / 4 miljard (10%) op subsidies bespaard.
Wat blijkt echter? Tegenover de acht subsidieregelingen die in 1993 zijn geschrapt, staan zeventien nieuwe regelingen, waarvan de meeste weliswaar geen
subsidies mogen heten, maar waarbij wel geld via
het overheidsbudget aan burgers en bedrijven wordt
verstrekt2. Is er wel echt sprake van een ‘Umbruch’,
zoals Lubbers het in het hierboven geciteerde interview noemt?
Vorige week werd in de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van Economische Zaken behandeld. Vol trots decide minister Andriessen mee
dat hij overeenstemming met het bankwezen had bereikt over de financiering van het nieuwe Industriefonds. Het fonds gaat van start met een beginkapitaal
van bijna / 900 miljoen, waaraan de overheid circa
/ 200 miljoen bijdraagt. Het fonds verstrekt geen subsidies maar achtergestelde leningen, die echter wel
op de begroting van EZ drukken. Maar ligt hier werkelijk een kerntaak voor tie overheid? Kan de markt
niet beter als scherprechter oordelen over de vraag
of een onderneming, eventueel in afgeslankte, opgesplitste of overgenomen vorm, recht van voortbestaan heeft?

ESB 10-11-1993

In de Miljoenennota 1994 wordt ook geld uitgetrokken voor een nieuwe ‘onderzoek- en ontwikkelingsfaciliteit’ voor het bedrijfsleven (kosten: structured / 350 miljoen). Het gaat hier om een belastingfaciliteit die moet verhinderen dat de concurrentiepositie van het bedrijfsleven afbrokkelt wegens achterblijvende investeringen in O&O. Maar weten de
bedrijven dan zelf niet hoe belangrijk onderzoek en
ontwikkeling voor hen zijn? De beste garantie voor
voldoende investeringen in O&O is een behoorlijk
winstniveau. Vergroting van het overheidstekort
draagt daar niet toe bij. De nieuwe faciliteit is des te
opmerkelijker omdat twee jaar geleden, bij de Tussenbalans, een vergelijkbare regeling (de Innovatiestimuleringsregeling) werd afgeschaft.
Niet alleen het bedrijfsleven in moeilijkheden
wordt bedacht, ook de burger die het zwaar heeft,
kan op een helpende hand rekenen. Een dankbare
doelgroep vormen de kansarme werkzoekenden aan
de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is evident dat
het hier om een groot maatschappelijk probleem gaat
en dat de politick niet met lege handen kan blijven
staan. In de afgelopen jaren is de doelgroep dan ook
bestookt met talloze regelingen om haar positie op
de arbeidsmarkt te versterken. Maar dat is vooral
goed geweest voor de werkgelegenheid van ambtenaren op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en alle betrokken instellingen die de
maatregelen moesten bedenken, formaliseren, bekend maken, uitvoeren, controleren en evalueren.
Was het niet effectiever geweest om het minimumloon te verlagen, het verschil tussen loon en uitkering te vergroten of de algemeen-verbindendverklaring van cao’s te schrappen?
Het gaat er niet om het behoeftige bedrijfsleven,
de calculerende burger of de overijverige politicus de
schuld te geven van het in stand houden van scheefgegroeide verhoudingen. Het gaat er om dat er een
collectieve opvatting is, dat de overheid voor alles en
nog wat met de geldbuidel klaar moet staan. Dat zij
geen nee mag verkopen als zich een maatschappelijk
probleem aandient. Die collectieve ideologic, die in
decennia van steeds toenemende overheidsinterventie in het economische leven is ontstaan, vormt het
grote verschil met de situatie ten tijde van Drees. Zolang die houding niet wordt doorbroken, zal het idee
van de terugtredende overheid een illusie blijven.
L. van der Geest

1. “Wij zijn weer zoals in de tijd van Drees”, interview met
minister-president Lubbers, Het financieele Dagblad, 21 ok-

tober 1993.
2. Zie Subsidienieuws, diverse uitgaven 1993, Uitgeverij
GVU, Duivendrecht. Het Subsidienieuws is een nieuwsbrief
die informatie bevat over alle subsidieregelingen van de Nederlandse overheid en de EG.

Auteur