Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 19 2010

statistiek
Arbeidsmarkt

Frank Cörvers (ROA)

Opleidingsachtergrond en zelfstandig ondernemerschap
Volgens het CBS is het aantal zelfstandigen tussen 2001 en 2008 gestegen
van 852.000 naar 982.000. Dat is van 12% naar ruim 13% van de werkzame beroepsbevolking. Zelfstandigen worden hier gedefinieerd als personen
die werkzaam zijn in het eigen bedrijf of praktijk, of in die van hun partner of
ouders, en overige zelfstandigen, zoals freelancers. Dit is een ruimere definitie
dan voor de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die vaak alleen werken
en geen perso­ eel in dienst hebben. In 2009 daalde het aantal zelfstandigen.
n
In het derde kwartaal van 2009, de laatst bekende cijfers van het CBS, waren
er ongeveer 950.000 zelfstandigen, iets minder dan 13% van de 7,4 miljoen
personen in de werkzame beroepsbevolking. Onder de bijna miljoen zelfstandigen waren er 629.000 zzp’ers, 297.000 zelfstandigen met personeel en 25.000
mee­ erkende zelfstandigen. De keuze voor het zelfstandig ondernemerschap
w
blijkt duidelijk samen te hangen met de opleidingsachtergrond van personen.
De tabel geeft weer onder welke opleidingstypen het zelfstandig ondernemerschap het meest voorkomt in de werkzame beroepsbevolking. Onder de weergegeven top-15 opleidingstypen is een vijfde of meer werkzaam als zelfstandige,
dus 7 procentpunt of veel meer dan het gemiddelde van 13% in de werkzame
beroepsbevolking. Uitschieter is de opleiding tandheelkunde, waarvan meer dan
driekwart van de afgestudeerden een eigen praktijk heeft. Academici blijken
vaak een eigen praktijk of kantoor te hebben. Naast tandartspraktijken en huisartsenpraktijken gaat het om kantoren van architecten, accountants, advocaten
en notarissen. Gemiddeld was maar liefst 18% van de wo’ers in de werkzame
beroepsbevolking zelfstandige in 2008, tegenover 14% van de hbo’ers en 13%

van de mbo’ers. In de laatste twee groepen blijken
veel zelfstandig ondernemers voor te komen onder
personen met een opleiding die voorbereidt op een
veelal zelfstandig beroep als agrariër, kunstenaar,
therapeut, kapper, schoonheidsspecialist, aannemer
en organisatieadviseur. Op de lagere opleidings­
niveaus zijn de minste zelfstandigen te vinden: 12%
onder de werkenden met opleidingsniveau vmbo of
havo/vwo en 11% van de ongeschoolden.

Opleidingstypen met het hoogste percentage zelfstandigen inclusief freelancers en meewerkenden onder
werkenden, gemiddelde 2007–2008.
Opleidingstype
Wo tandheelkunde
Mbo voeding, natuur en
milieu
Hbo uitvoerende en
b
­ eeldende kunsten
Hbo (fysio)therapie
Wo bouwkunde
Wo (dier)geneeskunde
Mbo uiterlijke verzorging
Vmbo landbouw en
n
­ atuurlijke omgeving

% Opleidingstype
77 Mbo bouw
43 Mbo levensmiddelen­
techniek en vleesverwerking
43 Wo accountancy en
b
­ elastingen
31 Wo rechten en bestuurskunde
31 Hbo lerarenopleiding
e
­ xpressie
31 Hbo bouwkunde
27 Hbo commerciële economie
26

%
21
21
21
21
20
20
20

Bron: ROA(AIS)

Monetaire Zaken

Enrico Vroombout (DNB)

Obligatiebeleggingen pensioenfondsen toegenomen
Het belang van obligaties binnen de totale beleggingsportefeuille van
Nederlandse pensioenfondsen is tussen het derde kwartaal van 2007 en dat
van 2009 toegenomen van 45% naar 52%. Dat ging vooral ten koste van het
belang van aandelen, dat van 41% naar 35% daalde. De relatieve omvang van
de andere beleggingscategorieën, namelijk vastgoed en kortlopende vorderingen,
daalde van 11% naar 10% respectievelijk 3% naar 2%. De omvang van de totale
beleggingsportefeuille bedroeg aan het eind van het derde kwartaal van 2009
ongeveer 645 miljard euro. Aanpassingen in de beleggingsportefeuille hangen
samen met wijzigingen in de strategische beleggingsmix van een pensioenfonds.
Met deze mix beogen pensioenfondsen looptijden en risico’s van vorderingen,
ofwel beleggingen, aan te laten sluiten bij die van de verplichtingen ofwel
p
­ ensioenuitkeringen. Omdat de verplichtingen van pensioenfondsen een lange
looptijd hebben, is de drijfveer voor pensioenfondsen om in langlopende effecten
te beleggen groot. De portefeuille met vastrentende waarden werd voornamelijk
uitgebreid met inflatiegerelateerde obligaties. De beleggingen hierin stegen van
29 miljard euro naar 46 miljard. Ruim 10 miljard euro hiervan betreft Frans overheidspapier. De Franse overheid is binnen het eurogebied de grootste uitgevende
partij van dit type schuldpapier. De overige 36 miljard euro bestaat vooral uit
Amerikaanse, Britse en Italiaanse inflatiegerelateerde overheidsobligaties. Een
typerend kenmerk van dit type schuldpapier is dat uit te keren rentevergoedingen
meebewegen met het inflatiepercentage. Voor pensioenuitkeringen geldt iets
soortgelijks, omdat deze veelal meebewegen met inflatie- of loonontwikkelingen;
dat wordt indexeren genoemd. Daarom passen inflatiegerelateerde obligaties
uitstekend in de strategische beleggingsmix van pensioenfondsen. Ondanks
toegenomen beleggingen in langlopend schuldpapier is de looptijd van de obliga-

112

ESB

95(4579) 19 februari 2010

Samenstelling beleggingsportefeuille van Nederlandse
pensioenfondsen (inclusief derivatenposities).
100

%

80
60
40
20
0
Kw3-’07
Vastrentende waarden

Kw3-’08
Aandelen

Kw3-’09
Vastgoed

Overige beleggingen

Bron: DNB

tieportefeuille bij vrijwel alle pensioenfondsen korter
dan die van hun verplichtingen. Daardoor nemen
de verplichtingen van pensioenfondsen vrijwel altijd
harder toe dan hun vorderingen als de rente daalt.
Omdat dit onwenselijk is, worden rentederivaten
afgesloten. Daardoor wordt de rentegevoeligheid van
de obligatieportefeuille meer in lijn gebracht met die
van de verplichtingen, zodat rentewijzigingen een
identiek effect sorteren. De waarde van de rentederivaten bedroeg per ultimo derde kwartaal 2009
ongeveer 8 miljard euro.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Financiële Markten

Bas Verschoor (AFM)

Omzet beleggingsverzekeringen daalt snel
De bij levensverzekeraars afgesloten beleggings­
verzekeringen zijn vanaf 2006 sterk afgenomen,
zowel in aantal verkochte polissen als in ingelegd
kapitaal. In 2006 was het aantal verkochte polissen nog ongeveer 391.000, in 2009 is dit aantal
gedaald tot ongeveer 78.000, een afname van
ongeveer 80%. Ook de totale waarde van het
v
­ erzekerde kapitaal nam sterk af. In 2006 was het

Afname omzet beleggingsverzekeringen.

500

x 1.000

Miljard euro

30
25

400

20

300

15
200

10

100

5

0

0
2003

2004

2005

Aantal polissen (linkeras)

2006

2007

2008

2009

Verzekerd kapitaal (rechteras)

verzekerd kapitaal nog ongeveer 25 miljard euro, in 2009 is dit afgenomen tot
ongeveer 10,6 miljard euro, een afname van zo’n 60%. De figuur laat duidelijk
de afname zien van het aantal verkochte polissen. Beleggingsverzekeringen
zijn verzekerings­ roducten die beleggen en verzekeren combineren en die vaak
p
primair gebruikt worden voor vermogensopbouw. Ze concurreren met andere vermogensopbouwproducten in zowel de pensioen-, hypotheek- als spaarsector. Het
type product is in opspraak geraakt door de vaak ondoorzichtige kostenstructuur
en werking van het product. De verklaring van de daling van het aantal verkochte
polissen lijkt dus in de eerste plaats te liggen in een verloren concurrentieslag
met andere vermogensopbouwproducten. Een belangrijke verklaring van de
daling van de totale waarde van nieuw verzekerd kapitaal kan gezocht worden
in de sterke daling van de beurskoersen. De kredietcrisis zorgde voor een sterke
afname van de waarde van beleggingen. Veel beleggers hadden als gevolg hiervan
minder vermogen om te herbeleggen in andere beleggingsproducten, bijvoorbeeld
beleggingsverzekeringen. Verder is het aantal beleggende huishoudens sterk
gedaald, van 1,36 miljoen in 2008 tot minder dan 1 miljoen in 2009. Het aantal
particuliere beleggers lijkt een sterk positief verband te houden met de koersen
op de aandelenmarkten. Zowel het aantal verkochte polissen als het verzekerd
kapitaal zal door de dalende beurskoersen geraakt zijn. Het gemiddeld verzekerd
kapitaal per polis is sterk gestegen. Mogelijke verklaring is het feit dat polissen
met een lagere inleg harder geraakt worden door een hoge kostenstructuur, dan
polissen waarbij een hoger bedrag ingelegd werd. De vaste kosten in het product
drukken het rendement dan in grotere mate. Deze polissen met lage inleg zijn
kennelijk nog harder in populariteit gedaald dan polissen met een hogere inleg.

Bron: Centrum voor Verzekeringsstatistiek

Economie en Samenleving

Arjan Heyma (SEO Economisch Onderzoek)

Ontwikkelingen arbeidsvraag versus arbeidsaanbod,
index (2003 = 100), prognoses vanaf 2009.
116
114
112
110
108
106
104
102
100
98
96

‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13 ‘14 ‘15 ‘16 ‘17 ‘18
Bevolking

Bevolking 15-65 jaar

Beroepsbevolking

Banen

Bron: CBS Statline en LISA, bewerking SEO

De arbeidsmarkt tot 2018
De kredietcrisis en de economische recessie hebben
in 2009 tot een ruimere Nederlandse arbeidsmarkt
geleid, met hogere werkloosheidscijfers als gevolg.
De consequenties van de recessie op middellange
termijn zijn vooralsnog onduidelijk. Het CPB kijkt
niet veel verder dan 2010, het IMF geeft alleen een
verwachting van de economische groei op langere
termijn. Op basis van die verwachtingen heeft
SEO Economisch Onderzoek in het kader van de
Monitor Arbeidsmarkt en Onderwijs 2009 voor de

provincie Noord-Holland prognoses gemaakt van de situatie op de regionale en
landelijke arbeidsmarkt. Met behulp van historische cijfers over economische
groei, productieontwikkeling en het aantal banen aan de vraagzijde, en over de
bevolkingsontwikkeling en arbeidsparticipatie aan de aanbodzijde, zijn trends uit
het verleden doorgetrokken naar de toekomst. Ontwikkelingen in de sectorstructuur, arbeidsproductiviteit en bevolkingssamenstelling zijn daarbij verdisconteerd.
Resultaten in termen van bevolkingsomvang, beroepsbevolking en het aantal
banen worden in de figuur getoond in indexcijfers, zodat duidelijk wordt hoe de
omvang van deze grootheden zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. Tegenover
een lichte groei van de bevolking staat vanaf 2011 een kleiner wordende bevolking tussen 15 en 65 jaar. Als gevolg van de vergrijzing neemt de omvang van
de potentiële beroepsbevolking vanaf 2011 dus af. De daadwerkelijke beroepsbevolking is intussen relatief sterk toegenomen, omdat steeds meer mensen,
vooral ouderen en vrouwen, actief zijn geworden op de arbeidsmarkt. Als gevolg
van de recessie, en het verminderde aantal banen, daalt deze arbeidsparticipatie
licht tussen 2009 en 2012. Mensen die hun baan verliezen in tijden van grotere
werkloosheid zijn eerder geneigd zich terug te trekken van de arbeidsmarkt. Dit
noemt men het ontmoedigingseffect. Vanaf 2012 neemt de arbeidsparticipatie
echter weer toe, onder andere door een gunstige banenontwikkeling. Tussen
2005 en 2008 was de groei van het aantal banen al sterker dan de groei van
de beroepsbevolking, waardoor veel vacatures onvervuld bleven, met name voor
hogeropgeleiden. Verwacht wordt dat de arbeidsmarktsituatie rond 2015 ongeveer gelijk zal zijn aan die in 2008, met dien verstande dat de arbeidsparticipatie hoger zal liggen. Vanaf 2015 nemen de knelpunten op de arbeidsmarkt nog
verder toe, tenzij tegen die tijd een nieuwe recessie de druk op de arbeidsmarkt
komt verlichten.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

95(4579) 19 februari 2010

113

Auteurs