Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 13 2008

statistiek
Internationaal

Arthur van Riel (Ministerie van Financiën)

In plaats van de voldoende snelle aanpassing die
artikel 104 van het Stabiliteitspact voorschrijft, lijkt
het historische patroon dat tot de huidige schuldposities heeft geleid zich voort te zetten. Enkele
uitzonderingen daargelaten kennen landen met een
toch al lage schuld overschotten, terwijl landen met
een te hoge schuld volharden in het hebben van
tekorten.

EMU-saldo en schuldquoten in de landen van de euro­
zone en de EU-27 in 2007 (in procenten).
120

6
Schuldquote
(linkeras)

100

5

Italië

België

Griekenland

Eurozone

Frankrijk

Malta

Portugal

Cyprus

-60

Duitsland

-40

EU-27

-20

Oostenrijk

1

0

Spanje

2

20
Nederland

3

40

Ierland

4

60

Finland

80

Slovenië

Eurostat heeft de afgelopen maand haar jaarlijkse voorjaarsnotificatie gepubliceerd met daarin cijfers over overheidsschuld en EMU-saldo voor alle 27
lidstaten van de EU. In de begeleidende tekst onderstreept Eurostat de daling
in het Europese begrotingstekort in 2007: van 1,3 naar 0,6% in de eurozone en
van 1,4 naar 0,9% in de EU als geheel. Ook de daling in de schuldquote (in de
eurozone van 68,4 naar 66,3%) wordt benadrukt.
In de figuur zijn de resultaten voor 2007 weergegeven, waarbij deze zijn geordend naar de hoogte van de schuldquote. De figuur laat zien dat de lichte daling
van de schuldquote tijdens de goede tijden van 2007 niet de belangrijkste boodschap is van de gepubliceerde cijfers. Het is vooral de omvangrijke schuldpositie
van met name de eurolanden die opvalt.
In discussies rond handhaving van het Stabiliteitspact is het veelal de 3%norm die de aandacht trekt. Op dit vlak was er het afgelopen jaar, met uitzondering van Hongarije, geen sprake van buitensporige tekorten. Dat ligt echter
heel ­ nders ten aanzien van de even stellig in de verdragstekst opgenomen
a
schuldgrens van maximaal 60%. Het positieve nieuws is dat de gemiddelde
schuldquote van de 27 EU-lidstaten onder de grenswaarde is uitgekomen: de
gemiddelde schuldquote daalde in 2007 van 61,2% naar 58,7%. Veel opvallender, en zorgwekkender, is echter de schuldpositie van de eurolanden. Met een
gemiddelde van 66,3% is er sprake van een overschrijding van de grenswaarde
van 60%. Zeven van de vijftien eurolanden voldoen niet aan de verdragswaarde.
Het te hoge gemiddelde van de eurozone wordt deels verklaard doordat juist de
grotere eurolanden zich in het rechterdeel van de figuur bevinden.

Luxemburg

Schuld en tekort in de eurozone

-2
-3

EMU saldo
(rechteras)

-80

0
-1

-4

Bron: Eurostat

Monetaire Zaken

Barry van Beek (Divisie Statistiek & informatie, DNB)

Buitenlandse overheidsobligaties populair
bij Nederlandse beleggers
In totaal hadden Nederlandse beleggers eind 2007 voor 593 miljard euro aan
buitenlands kapitaalmarktpapier in hun bezit. Kapitaalmarktpapier vertegenwoordigde daarmee 56% van alle beleggingen in buitenlandse effecten (1.055
miljard euro). In de top tien van Nederlandse beleggingen in buitenlands kapitaalmarktpapier staan uitsluitend door overheden uitgegeven staatsobligaties
met een vaste couponrente. Het populairst is een Duitse staatsobligatie met een
looptijd van 30 jaar en een jaarlijkse couponrente van 5,5%. Deze staatsobligatie heeft betrekking op een emissie van 17 miljard euro, waarvan Nederlandse
beleggers circa 20% aanhouden. Dat maar liefst zeven Bunds in de top tien te
vinden zijn, onderstreept de populariteit van Bundesanleihen. Eind 2007 hadden Nederlandse beleggers voor 72 miljard euro aan Duitse staatsobligaties in
handen. Hoog in de top tien staan ook door de Franse en Italiaanse overheid
uitgegeven schuldbewijzen, respectievelijk Obligations assimilables du Trésor en
Buoni del Tesoro Poliannali. In totaal hadden Nederlandse beleggers voor 58
miljard euro aan Franse staatsobligaties en voor 50 miljard euro aan Italiaans
staatspapier in hun bezit. Individuele bedrijfsobligaties scoren beduidend minder
hoog. Zou bijvoorbeeld een top vijftig worden gemaakt, dan komen daar maar
drie bedrijfsobligaties in voor: één van het Franse Unibail Holding (op plaats
28), één van het Amerikaanse Fannie Mae (op plaats 33) en een eeuwigdurende
bedrijfsobligatie van de Engelse bank Lloyds TSB Capital (plaats 50).
Nadere uitsplitsing van de Nederlandse beleggers leert dat het grootste deel
(41 procent) van het buitenlandse kapitaalmarktpapier in handen is van pensioenfondsen. Zij hadden eind 2007 in totaal voor 244 miljard euro aan kapitaalmarktpapier in hun portefeuilles. Qua omvang worden de pensioenfondsen

336

ESB

93(4537) 13 juni 2008

Top tien buitenlands kapitaalmarktpapier (in miljard
euro).
3,57

5,500% Bund 2000-4.1.2031

3,38

4,750% Bund 2003-4.7.2034
4,750% Oblig. assimilables du Trésor 2004-25.4.2035

3,21

6,500% Buoni del tesoro poliennali 1997-1.11.2027

3,19
3,01

4,500% Bund 1999-4.7.2009

2,72

5,750% Bund 2001-25.10.2032
3,500% Bund 2005-4.1.2016

2,62

3,750% Bund 2003-4.7.2013

2,60
2,58

4,000% Bund 2005-4.1.2037

2,34

5,625% Bund 1998-4.1.2028
0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

Bron: DNB

gevolgd door banken en verzekeraars, die respectievelijk 126 miljard euro (21%) en 92 miljard euro
(16%) aanhielden. Pensioenfondsen en levensverzekeraars beleggen met een horizon van enkele decennia om in de verre toekomst uitkeringen te kunnen
doen. Zij streven daarbij zo veel mogelijk naar een
situatie waarin de waardeontwikkelingen van hun
vorderingen en verplichtingen gelijk op lopen. Tegen
deze achtergrond is het dan ook niet verwonderlijk
dat het merendeel van de obligaties in de top tien
een looptijd heeft van 30 jaar.

Financiële Markten

Loes van Driel (AFM)

De relatie tussen hypotheeken marktrente
De hypotheekrente kent een grillig verloop. De figuur
toont de ontwikkeling van de hypotheekrente van
1 januari 2007 tot en met het eerste kwartaal van
2008. Voor zowel de variabele rente als de rente met
een rentevastperiode van 10 jaar is het gemiddelde
genomen van de 5 grootste hypotheekverstrek­ ers
k
(exclusief Rabobank, bron: MoneyView). Rente­
tariev­ n zijn op basis van een aflossingsvrije hypoe
Hypotheekrentetarieven, de geldmarktrente en de
kapitaalmarktrente (in procenten).
5,5
5,3
5,1
4,9
4,7
4,5
4,3
4,1

Hypotheekrente: variabel
Geldmarktrente: 3-maands
Euribor

08 wk 12

08 wk 09

08 wk 06

08 wk 03

07 wk 52

07 wk 49

07 wk 46

07 wk 43

07 wk 40

07 wk 37

07 wk 34

07 wk 31

07 wk 28

07 wk 25

07 wk 22

07 wk 19

07 wk 16

07 wk 13

07 wk 10

07 wk 07

07 wk 04

3,7

07 wk 01

3,9

Hypotheekrente: 10 jaar vast
Kapitaalmarktrente: jongste
10-jarige staatsobligatie

theek met NHG. Beide hypotheekrentes fluctueren sterk en beide tarieven bewegen regelmatig in tegengestelde richting. Dit komt doordat de variabele en vaste
hypotheekrente een andere onderliggende rente hebben: respectievelijk de gelden kapitaalmarktrente. De figuur laat het verloop zien van het driemaands-Euribortarief (de korte geldmarktrente) en de rente op tienjarige staatsleningen (de lange
kapitaalmarktrente). Het Euribortarief is de rente die banken onderling rekenen
voor kortlopende leningen. De kapitaalmarktrente wordt beïnvloed door leengedrag van overheden en bedrijven en stijgt bij oplopende inflatieverwachtingen.
Doorgaans is de lange rente hoger dan de korte rente. Vanaf de tweede helft van
2007 is er echter sprake van een omgekeerde rentestructuur. De vertrouwens­ risis
c
tussen banken als gevolg van de kredietcrisis is de oorzaak van de sterke stijging
van, en grote schommelingen in, de geldmarktrente. De kapitaalmarktrente laat tot
het einde van het eerste kwartaal juist een dalende lijn zien.Hypo­heekverstrekkers
t
bepalen de hypotheekrente door een opslag te rekenen over de markttarieven. In
de figuur is te zien dat de variabele hypotheekrente ontwikkelingen in de geldmarktrente volgt, terwijl de kapitaalmarktrente aan de basis ligt van de vaste
hypotheekrente. Het verschil tussen hypotheek- en marktrente is niet constant en
houdt verband met de snelheid waarmee banken hun rentetarieven aanpassen.
Uit onderzoek van de Postbank blijkt dat 60% van de koopwoning­ ezitters niet
b
weet of de eigen hypotheekrente verschilt van de huidige marktrente. 85% van
de hypotheken in Nederland heeft echter een vast rentepercentage, waardoor de
actuele rente voor deze groep huishoudens niet doorwerkt in de hypotheeklasten.
Ontwikkelingen in de marktrente zijn wel van belang wanneer de rentevastperiode
afloopt of wanneer een nieuwe hypotheek wordt afgesloten.

Bron: MoneyView, DNB

Arbeidsmarkt

Frank Cörvers (ROA)

Aandeel bètatechnisch opgeleiden in de werkgelegen­
heid en O&O-intensiteit per land, NL = Nederland, 20041
3,5

% betatechnisch opgeleiden

3
2,5
2
1,5
1

NL

0,5
0
0,0

0,5

1,0

1,5

2,0
2,5
% O&O-intensiteit

3,0

3,5

4,0

4,5

bètatechnisch opgeleiden = aandeel werkende afgestudeerden met een
hogere bètatechnische opleiding in de leeftijdsklasse van 25–34 jaar als
percentage van het totaal aantal werkende 25- tot 34-jarigen, 2004.
O&O-intensiteit = O&O-uitgaven als percentage van het bbp, 2004

1

Bron: OECD, Education at a Glance indicators, 2006; OECD
Main Science & Technology Indicators, 2006/1

O&O en bètatechnici
De Europese Unie heeft in de Lissabon-verklaring
het streven vastgelegd om in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld
te zijn. Daarvoor moet er voldoende worden geïnvesteerd in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O), maar
dient er ook voldoende hoger gekwalificeerd perso

neel in de bètatechnische richtingen te zijn. Verwacht kan worden dat hoe hoger
de O&O-intensiteit is, hoe meer vraag naar hoger opgeleide bètatechnici. Bij
voldoende aanbod zal dus het aandeel bètatechnisch opgeleiden in de werkgelegenheid groter zijn. De bijgaande figuur bevestigt dit verband voor de landen van
de OECD. Een verhoging van de O&O-intensiteit van 1% blijkt samen te hangen
met een toename van het aandeel bètatechnici van 0,15%. Uit de figuur blijkt
verder dat er landen zijn die, gegeven de vraag naar O&O zoals gemeten door de
O&O-intensiteit op de horizontale as, de beschikking hebben over relatief veel
bètatechnisch opgeleiden. Dit zijn de landen die zich boven de regressielijn van
de figuur bevinden, in het bijzonder de vier landen met meer dan 2% bètatechnisch opgeleiden. Dit geeft voor deze landen een mogelijke indicatie van een
overschot aan bètatechnisch opgeleiden. Het betreft in volgorde van oplopende
O&O-intensiteit de volgende landen: Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk
en Finland. De landen die zich onder de regressielijn bevinden, hebben, gegeven de vraag naar O&O, juist weinig aanbod van bètatechnisch opgeleiden. De
vier landen met minder dan 1% bètatechnisch opgeleiden zijn, in volgorde van
oplopende O&O-intensiteit: Hongarije, Tsjechië, Nederland en Oostenrijk. Voor
het uitvoeren van O&O-activiteiten is er in Nederland slechts een beperkte groep
bètatechnisch opgeleiden beschikbaar. Als bepaalde bedrijven in Nederland hun
O&O-activiteiten intensiveren, dan kunnen ze wellicht de arbeidsvoorwaarden
voor hoger opgeleide bètatechnici verbeteren. Bedrijven die dat niet kunnen
of willen moeten hun O&O-activiteiten in Nederland inkrimpen. Dit leidt dan
slechts tot een verplaatsing van bètatechnici waarbij de lonen stijgen zonder dat
de O&O activiteiten toenemen. Om loonstijgingen te beperken kunnen werkgevers proberen om het beschikbare O&O-personeel zo efficiënt mogelijk in te
zetten, of om kenniswerkers uit het buitenland aan te trekken.

ESB

93(4537) 13 juni 2008

337